ECLI:NL:OGEAC:2024:138

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
9 april 2024
Publicatiedatum
15 juli 2024
Zaaknummer
CUR202400382
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.E.B. de Haseth
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van de arbeidsovereenkomst en nietigheid van ontslag op staande voet in een arbeidsconflict

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao op 9 april 2024 uitspraak gedaan in een arbeidsconflict tussen de besloten vennootschap PHARMACUR B.V. en een voormalige werknemer, aangeduid als [verweerster]. De zaak betreft de nietigheid van een ontslag op staande voet dat op 14 september 2023 door PHARMACUR is gegeven, na een incident waarbij [verweerster] een collega zou hebben geslagen. De werknemer betwistte de beschuldigingen en verzocht om doorbetaling van haar loon en een vergoeding voor de schade die zij had geleden door het ontslag.

Het Gerecht heeft vastgesteld dat het ontslag op staande voet nietig is, omdat niet is komen vast te staan dat [verweerster] daadwerkelijk een klap heeft gegeven. De rechter oordeelde dat de gedragingen van [verweerster] niet zodanig ernstig waren dat van PHARMACUR redelijkerwijs niet kon worden gevergd de arbeidsovereenkomst voort te zetten. Hierdoor bleef de arbeidsovereenkomst bestaan en had [verweerster] recht op doorbetaling van haar loon vanaf de datum van ontslag.

Daarnaast heeft het Gerecht geoordeeld dat er sprake was van een onwerkbare situatie tussen partijen, waardoor de arbeidsovereenkomst op korte termijn diende te worden ontbonden. PHARMACUR werd veroordeeld tot betaling van een billijke vergoeding van NAf 75.000,- aan [verweerster]. De rechter heeft PHARMACUR ook veroordeeld in de proceskosten van [verweerster]. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid bij ontslagprocedures en de noodzaak om alle omstandigheden van het geval in overweging te nemen.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

Zaaknummer: CUR202400382
Beschikking van 9 april 2024
in de zaak van
de besloten vennootschap
PHARMACUR B.V. h.o.d.n. BOTICA DI SERVISIO,gevestigd in Curaçao,
verzoekster,
gemachtigde: mr. D.M. Wildeman,
tegen
[VERWEERSTER],
wonend in Curaçao,
verweerster,
gemachtigde: mr. N.V.R. Doekhi.
Partijen worden hierna Pharmacur en [verweerster] genoemd.

1.Het procesverloop

1.1.
Het procesverloop blijkt uit:
  • het verzoekschrift van 5 februari 2024,
  • het verweerschrift inhoudende een zelfstandig verzoek,
  • de nadere producties zijdens Pharmacur,
  • mondelinge behandeling gehouden op 12 maart 2024,
  • de pleitnotities zijdens Pharmacur.
1.2.
De uitspraak is bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1. [
verweerster], thans 60 jaar oud, is op 1 september 1998 in dienst getreden bij Botica Jan Noorduynweg N.V. als supervisor, laatstelijk tegen een bruto maandsalaris van NAf 2.300,-. Omstreeks 2022 is Botica Jan Noorduynweg overgenomen door Pharmacur. Met ingang van 30 maart 2022 is [verweerster] overgeplaatst naar Botica Brievengat, die ook onder Pharmacur valt.
2.2. [
verweerster] is op 14 september 2023 op staande voet ontslagen. In de ontslagbrief, ondertekend door [HR manager], HR manager, staat over de reden van ontslag het volgende:
“Wij hebben vastgesteld dat u zich niet aan de geldende procedures heeft gehouden en wel als volgt:
U hebt college [naam collega] tijdens werktijd een klap gegeven. (…) Vanzelfsprekend geldt binnen onze organisatie een zero-tolerance beleid ten aanzien van (fysiek) geweld. (…)”
2.3.
In een gespreksverslag van 14 september 2023, 13.15 uur, opgemaakt door Alders voornoemd, staat onder meer het volgende:
“Ad 1) Situatieschets
Hoofd supervisor benadert HR (14 september) te kantoor Sta Rosa omdat er een incident is bij Botika Brievengat tussen [verweerster] en [naam collega] (invalster verkoopster).
(…)
Ad 3) Situatie
[verweerster] geeft aan dat het hele gebeuren van vandaag (14 september) echt niet had gemoeten, zou [naam collega] anders hebben gereageerd. [verweerster] zegt dat zij [naam collega] een lichte klap met de buitenkant van haar handpalm heeft gegeven, omdat ze [naam collega] te lang zag zitten achter de computer en vroeg haar daarbij waarom ze nog niet klaar was. [naam collega] legde haar uit waarom ze nog zat aan de computer en vroeg hierna aan [verweerster] “heb je mij geslagen”, [verweerster] gaf als antwoord “ja”. [verweerster] was hierna verder doorgegaan met haar werk in de store en hoorde later dat [naam collega] de store (Botika Brievengat) heeft verlaten.
Ad 4) Overige relevante punten
Bij aankomst van Hr samen met Hoofd supervisor en assistent hoofd supervisor was [naam collega] niet ter plekke. Tijdens gesprek met [verweerster] waren ook aanwezig:
- Apotheker, [naam apotheker]
- Superviso, [naam supervisor]
Geen van beide hebben het hele gebeuren gezien. [naam apotheker] vertelde wel dat [naam collega] naar haar is toegekomen, om de situatie uit te leggen en om te melden dat zij niet meer in staat is om te werken en dat ze naar huis zou gaan.”
2.4.
Bij brief van 27 september 2023 heeft [verweerster] de nietigheid van het door Pharmacur gegeven ontslag op staande voet ingeroepen. Pharmacur heeft volhard in het gegeven ontslag.

3.Het verzoek en het zelfstandig verzoek

Het verzoek

3.1.
Pharmacur verzoekt het gerecht de arbeidsovereenkomst tussen partijen, voor het geval dat in rechte vast komt te staan dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen niet door het op 14 september 2023 gegeven ontslag op staande voet is beëindigd, per direct te ontbinden, zonder toekenning van een vergoeding aan [verweerster].
3.2.
Pharmacur legt aan het verzoek ten grondslag dat er sprake is van gewichtige redenen, primair bestaande uit een dringende reden, subsidiair wegens veranderingen in de omstandigheden, welke van dien aard zijn dat de dienstbetrekking billijkheidshalve dadelijk behoort te eindigen. Pharmacur stelt in dit verband dat zij het vertrouwen in [verweerster] heeft verloren, na het gebeuren van 14 september 2023.
3.3. [
verweerster] betwist de aan het ontbindingsverzoek ten grondslag gelegde stellingen, en verzoekt het gerecht de gevorderde ontbinding zonder vergoeding af te wijzen.
Het zelfstandig verzoek
3.4. [
verweerster] verzoekt het gerecht om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, samengevat:
1. aan haar verlof te verlenen om kosteloos te procederen;
2. het achterstallig loon en emolumenten vanaf 14 september 2023 door te betalen, vermeerderd met vertragingsrente en wettelijke rente;
3. Pharmacur te veroordelen tot betaling van cessantia, vermeerderd met vertragingsrente en met de wettelijke rente;
4. Pharmacur te veroordelen tot afgifte van een getuigschrift;
5. Pharmacur te veroordelen in de proceskosten.
3.5. [
verweerster] legt aan het verzoek ten grondslag dat er geen sprake is van een dringende reden voor het aan haar gegeven ontslag op staande voet, zodat dit ontslag nietig is.
3.6.
Pharmacur heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
3.7.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Inzake het verzoek en het zelfstandig verzoek
4.1.
Gezien het overgelegde bewijs van onvermogen, wordt aan [verweerster] verlof verleend om kosteloos te procederen.
4.2.
In deze zaak is aan de orde of het ontslag op staande voet terecht is gegeven en, zo nee, of de arbeidsovereenkomst dient te worden ontbonden, al dan niet met toekenning van een vergoeding. Gelet op de samenhang tussen de grondslagen van het verzoek en het zelfstandig verzoek en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen, zal het gerecht beginnen met de met het zelfstandig verzoek opgeworpen vraag naar de nietigheid van het ontslag op staande voet.
Inzake het zelfstandig verzoek
Nietigheid van het ontslag
4.3.
In dit kader moet worden beoordeeld of de handelingen en gedragingen van [verweerster] op 14 september 2023 zodanig ernstig zijn geweest, dat gesproken moet worden van een dringende reden voor ontslag.
4.4.
Een ontslag op staande voet is een uiterst middel dat slechts mag worden gegeven als van de werkgever op grond van een dringende reden niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst met de betreffende werknemer nog langer te laten voortduren. In artikel 7A: 1615p lid 1 BW is bepaald dat voor de werkgever als dringende redenen worden beschouwd zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer, die tot gevolg hebben dat van de werkgever redelijkerwijze niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Een dringende reden kan bijvoorbeeld zijn dat de werknemer zijn medearbeiders mishandelt, grovelijk beledigt of op ernstige wijze bedreigt.
4.5.
Volgens vaste rechtspraak moet het gerecht bij de beoordeling van de rechtvaardigheid van een ontslag op staande voet alle omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang, in aanmerking nemen. Het gaat daarbij om de aard en ernst van de dringende reden die de werkgever aanleiding tot het ontslag gaf en om de persoonlijke omstandigheden van de werknemer.
4.6.
Volgens de ontslagbrief is [verweerster] ontslagen omdat zij tijdens werktijd [naam collega], een invalkracht, een klap heeft gegeven. Daarmee heeft zij zich niet gehouden aan de geldende procedures; bovendien heeft Pharmacur ten aanzien van fysiek geweld een zero-tolerance beleid, aldus de ontslagbrief. Ter onderbouwing van haar stellingen heeft Pharmacur verwezen naar een gesprekverslag van 14 september 2023 (zie 2.3), waarin staat dat [verweerster] heeft verklaard dat het gebeuren van die dag niet had moeten gebeuren. Ook heeft Pharmacur een verklaring van [naam collega] ingebracht, gedateerd 14 september 2023, waarin onder meer staat:
“Toen ik begon met het invoeren van de boninformatie, benaderde [verweerster] mij van voren en informeerde naar de vertraging bij het voltooien van de taak. Ik legde het computerprobleem uit en de stappen die ik had genomen om het op te lossen. In plaats van begrip te tonen, werd [verweerster] geïrriteerd en gaf ze me een klap op mijn hand, mij beschuldigend van niet luisteren. Ik wil benadrukken dat dit geen lichte tik was, maar een daadwerkelijke klap die pijn deed en waarvan ik ontdaan en geschrokken was. Het was zo’n schokkende gebeurtenis dat ik [verweerster] vroeg of ze me daadwerkelijk had geslagen, waarop zij bevestigde dat zij dat hat gedaan.”Er zijn geen collega’s getuige geweest van de klap, maar wel van het vertrek van de werkvloer van [naam collega], die volgens deze collega’s overstuur naar huis is vertrokken, hetgeen een aanknopingspunt geeft om aan te nemen dat zij een harde klap heeft gekregen, aldus Pharmacur.
4.7. [
verweerster] betwist de haar verweten gedragingen. [verweerster] ontkent dat zij [naam collega] een klap heeft gegeven. Ter zitting heeft [verweerster] over de gang van zaken het volgende verklaard: Op 14 september 2023 begon voor [verweerster] en [naam collega] de werkdag om 8 uur. Er waren veel producten binnengekomen, die ingeruimd en ingeboekt moesten worden. [naam collega] ging de producten inruimen in de winkel, [verweerster] ging de bonnen inboeken. Op een gegeven moment kwam [naam collega] naar [verweerster] toe, met de mededeling dat ze onaangenaam was bejegend door een klant, die vond dat [naam collega] hem niet goed had behandeld. Op haar verzoek heeft [verweerster] [naam collega] met een bon naar achter laten gaan om in te boeken. Na enige tijd is [verweerster] naar achter gegaan om te kijken hoe het [naam collega] met het inboeken verging. Daar vertelde [naam collega] aan [verweerster] dat ze de computer opnieuw heeft moeten opstarten. [verweerster] zag dat [naam collega] in al die tijd maar vier regels had ingevoerd. Daarop raakte [verweerster] de schouder van [naam collega] aan en vroeg haar of dat het enige was dat zij gedurende al die tijd had gedaan. [naam collega] vroeg aan [verweerster] of deze haar had geslagen. [verweerster] antwoordde, grappend, “Si, dal mi a dal bo.” Daarna is [verweerster] verder gegaan met producten inruimen in de winkel. Het was even over tienen in de ochtend. [naam collega] heeft zij die ochtend nog twee maal langs zien lopen, maar niet meer gesproken. Even na twaalven werd [verweerster] geroepen voor een gesprek op kantoor, waar haar werd voorgehouden dat [naam collega] had verteld dat [verweerster] [naam collega] een klap heeft gegeven. Daarop heeft [verweerster] verbaasd gereageerd en ontkend een klap te hebben gegeven. Aldus de verklaring van [verweerster] ter zitting.
4.8.
Nu behalve [verweerster] en [naam collega] – naar zijdens Pharmacur gesteld – niemand anders getuige is geweest van wat zich tussen hen heeft plaatsgevonden, komt het neer op de verklaringen die de betrokkenen hierover geven. [verweerster] heeft consequent en vanaf het eerste gesprek verklaard dat het ging om een zacht tikje op de schouder van [naam collega]. Dat [verweerster] tijdens het gesprek op 14 september 2023 te kennen zou hebben gegeven dat zij een fout heeft gemaakt, zoals Pharmacur stelt, is niet vast komen te staan. Weliswaar is in het gespreksverslag vermeld:
“[verweerster] geeft aan dat het hele gebeuren van vandaag (14 september) echt niet had gemoeten, zou [naam collega] anders hebben gereageerd”, maar van de zijde van Pharmacur heeft hoofdsupervisor mevrouw Lindenborg, die bij dat gesprek aanwezig is geweest, ter zitting desgevraagd verklaard dat [verweerster] daar al had verklaard dat het ging om een zacht tikje op de schouders. Hiermee wordt de verklaring van [verweerster] op dit punt bevestigd, en komt aan voormelde bewoordingen in het gespreksverslag niet de betekenis toe, die Pharmacur daaraan gehecht wenst te zien. Verder is, waar in het gespreksverslag alleen wordt gesproken van een klap met de buitenkant van de handpalm, ter zitting van de zijde van Pharmacur bevestigd dat het volgens haar gaat om een klap op de schouder van [naam collega]. Kennelijk neemt Pharmacur deze stelling in, omdat dat strookt met de verklaringen van de betrokken collega’s over het gebeurde op die 14e september. Dit is ook in lijn met de consequente stelling van [verweerster] dat de aanraking op de schouder van [naam collega] is geweest. Daarmee strookt niet de overgelegde schriftelijke verklaring van [naam collega]. In die verklaring spreekt [naam collega] over een “
klap op mijn hand.” Dat dit zo moet worden gelezen dat [naam collega] hiermee doelt op een spreekwoordelijke tik op de vinger, zoals Pharmacur betoogt, acht het gerecht niet aannemelijk. De verklaring spreekt uitdrukkelijk van een klap, en ook later in de verklaring komt terug dat het een daadwerkelijke klap was, die pijn deed. Het ligt ook niet voor de hand dat [naam collega] in een verklaring, die, in haar bewoordingen is gegeven om
“een nauwkeurige weergave te bieden van de gebeurtenissen die hebben plaatsgevonden op 14 september 2023”achterwege laat te vermelden op welk lichaamsdeel zij de gestelde klap heeft gekregen. Het gerecht begrijpt de verklaring dan ook zo, dat [naam collega] verklaart dat [verweerster] haar een klap op de hand heeft gegeven. Onder deze omstandigheden hecht het gerecht minder waarde aan de verklaring van [naam collega], dan aan die van [verweerster], nu die eerste niet in lijn is met de overige stellingen zijdens Pharmacur. Verder heeft [verweerster] ter zitting nog onweersproken verklaard dat het gebeurde heeft plaatsgevonden achter de receptuurbalie. Daar zijn meerdere collega’s werkzaam. Ook staat de receptuurafdeling, alleen gescheiden door een balie, in open verbinding met het winkelgedeelte van de apotheek. Als zij op dat moment daadwerkelijk een klap aan [naam collega] heeft gegeven, kon dat niet onopgemerkt blijven door zowel de bezoekers van de apotheek, cliënten in de rij voor de receptuurbalie en medewerkers van de receptuurafdeling. Onder al deze omstandigheden is het gerecht van oordeel dat niet vast is komen te staan dat [verweerster] een klap heeft gegeven aan [naam collega]. Dit betekent dat de aan het ontslag ten grondslag gelegde dringende reden niet vast is komen te staan. Voor zover Pharmacur nog heeft gesteld dat ook een zacht tikje grond voor ontslag op staande voet oplevert, omdat zij op de werkvloer geen fysiek geweld tolereert, leidt dit niet tot een ander oordeel, reeds omdat een zacht tikje niet kan worden aangemerkt als het uitoefenen van geweld.
4.9.
Gezien al het bovenstaande acht het gerecht onvoldoende gronden aanwezig om een ontslag op staande voet te kunnen dragen, zodat geen sprake is van een dringende reden als bedoeld in artikel 7A:1615p lid 1 BW en het gegeven ontslag op staande voet niet in stand kan blijven.
Doorbetaling loon
4.10.
Nu het ontslag op staande voet door het gerecht nietig zal worden verklaard, duurt de arbeidsovereenkomst voort en heeft [verweerster] recht op loondoorbetaling tot het moment dat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is geëindigd. Uitgegaan wordt daarbij van het bruto maandsalaris van NAf 2.3000,-. Het gerecht zal Pharmacur veroordelen tot betaling van het loon van [verweerster] vanaf 14 september 2023 tot de dag dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen rechtsgeldig is geëindigd. De verzochte wettelijke verhoging ex artikel 7A:1614q BW zal worden toegewezen als gevorderd, nu gronden voor matiging zijn gesteld noch gebleken. De wettelijke rente zal, vanaf veertien dagen na betekening van deze beschikking, eveneens worden toegewezen.
Cessantia en getuigschrift
4.11.
Het zelfstandig verzoek is erop gegrond dat het gegeven ontslag nietig is, zodat de arbeidsovereenkomst tussen partijen nog voortduurt. Hiermee is niet te rijmen het verzoek tot betaling van cessantia, die op grond van artikel 3, lid 1, van de Landsverordening Cessantia wordt toegekend aan de werknemer wiens dienstbetrekking eindigt, anders dan door zijn schuld of tengevolge van een aan hem toe te rekenen omstandigheid. Nu bovendien het gerecht heeft geoordeeld dat het gegeven ontslag op staande voet nietig is, kan het zelfstandig verzoek in zoverre niet worden toegewezen. Ditzelfde heeft te gelden voor het verzoek om Pharmacur te bevelen een getuigschrift af te geven.
Proceskosten
4.12.
Omdat Pharmacur in het ongelijk wordt gesteld, wordt zij veroordeeld in de proceskosten. De kosten van [verweerster] worden tot aan deze uitspraak begroot op NAf 1.500,- aan gemachtigdensalaris.
Inzake het verzoek van Pharmacur
De arbeidsovereenkomst wordt ontbonden
4.13.
Pharmacur heeft een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst ingediend voor het geval het ontslag op staande voet nietig is. De voorwaarde waaronder het verzoek is ingediend is gelet op het voorgaande vervuld.
4.14.
Voor zover Pharmacur het verzoek erop grondt dat sprake is van een zogenoemde uitgestelde dringende reden en een wijziging van omstandigheden, omdat [verweerster] [naam collega] een klap heeft gegeven, kan dat, gelet op het hiervoor onder 4.8 overwogene niet leiden tot toewijzing van het verzoek. Niet is immers vast komen te staan dat [verweerster] die klap heeft gegeven. Het gerecht is niettemin van oordeel dat zich een wijziging van omstandigheden voordoet. Daartoe overweegt het gerecht dat [verweerster] desgevraagd ter zitting heeft te kennen gegeven dat ook zij geen heil ziet in voortzetting van de arbeidsverhouding, omdat zij zich door Pharmacur na zoveel trouwe dienstjaren onheus behandeld voelt. Aangezien beide partijen de arbeidsverhouding niet wensen voort te zetten, is een onwerkbare situatie ontstaan tussen Pharmacur en [verweerster]. De arbeidsovereenkomst behoort dan ook op korte termijn te eindigen. Het verzoek van Pharmacur wordt in zoverre daarom toegewezen.
Billijke vergoeding
4.15.
Vervolgens staat ter beoordeling of met het oog op de omstandigheden van het geval het billijk voorkomt dat aan [verweerster] op grond van artikel 7A:1615w lid 5 BW een vergoeding wordt toegekend.
4.16.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen moet worden geoordeeld dat Pharmacur [verweerster] ten onrechte op staande voet heeft ontslagen. De als gevolg daarvan ontstane vertrouwensbreuk kan dan ook Pharmacur worden aangerekend. Het gerecht acht het dan ook billijk om aan [verweerster] een vergoeding toe te kennen. Met betrekking tot de bepaling van de hoogte van de billijke vergoeding acht het gerecht verder nog de volgende omstandigheden van belang. [verweerster] is 60 jaar. Daarmee zal zij naar verwachting een minder goede uitgangspositie hebben op de arbeidsmarkt. Veder heeft zij een vlekkeloos dienstverband bij (de rechtsvoorganger van) Pharmacur van ruim 25 jaar. Gelet op het voorgaande en met inachtneming van de overige omstandigheden, acht het gerecht een vergoeding van NAf 75.000,- rechtvaardig. Hierop strekt een eventueel toe te kennen cessantia-uitkering in mindering.
Intrekking en proceskosten
4.17.
Nu aan de ontbinding een billijke vergoeding wordt verbonden, zal Pharmacur gelet op artikel 7A:1615w lid 6 BW in de gelegenheid worden gesteld om het verzoek in te trekken binnen de hierna genoemde termijn. Als zij dit doet zal zij worden veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van [verweerster], die tot aan deze uitspraak worden begroot op nihil, nu deze procedure rechtstreeks verband houdt met het zelfstandig verzoek van [naam]. Als Pharmacur haar verzoek niet intrekt, brengt de uitkomst van deze procedure met zich dat de proceskosten zullen worden gecompenseerd tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

Het gerecht:
Inzake het verzoek van Pharmacur
5.1.
stelt partijen in kennis van het voornemen de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst met ingang van dinsdag 16 april 2024 te ontbinden wegens veranderingen in de omstandigheden, onder toekenning van na te melden billijke vergoeding ten laste van Pharmacur;
5.2.
stelt Pharmacur in de gelegenheid om schriftelijk, uiterlijk maandag 15 april 2024, tegenover [verweerster] het verzoek in te trekken en daarvan aan de griffier van het gerecht mededeling te doen;
5.3.
veroordeelt Pharmacur in de proceskosten, die aan de zijde van [naam] worden begroot op nihil;
en, voor het geval het verzoek niet wordt ingetrokken, wordt alvast beslist:
5.4.
ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van dinsdag
16 april 2024;
5.5.
kent ter zake van die ontbinding aan [verweerster] ten laste van Pharmacur een vergoeding toe ter hoogte van NAf 75.000,-, waarop een eventueel toe te kennen cessantia-uitkering in mindering strekt;
5.6
compenseert de proceskosten, in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt;
Inzake het zelfstandig verzoek van [verweerster]
5.7.
veroordeelt Pharmacur tot betaling aan [verweerster] van het tussen partijen overeengekomen loon, gerekend vanaf 14 september 2023 totdat de arbeidsovereenkomst op rechtsgeldige wijze is geëindigd, te vermeerderen met de wettelijke verhoging ex artikel 7A:1614q BW, alsmede vermeerderd met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na de datum van deze beschikking tot aan de dag van betaling;
5.8.
veroordeelt Pharmacur in de proceskosten van [verweerster], tot op heden begroot op NAf 1.500,- aan gemachtigdensalaris;
5.9.
verklaart deze voormelde beslissingen uitvoerbaar bij voorraad;
Inzake beide verzoeken
5.10.
verleent [verweerster] verlof om kosteloos te procederen;
5.11.
wijst af wat verder is gevorderd.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.E.B. de Haseth, rechter, en op 9 april 2024 in het openbaar uitgesproken.