ECLI:NL:OGEAC:2024:139

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
6 mei 2024
Publicatiedatum
15 juli 2024
Zaaknummer
CUR202302767
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.E.B. de Haseth
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor schade door verkeersongeval met molen

In deze zaak heeft gedaagde sub 1 schade veroorzaakt aan de molen van eiser door als bestuurder van een auto daartegen aan te botsen. De auto stond op naam van gedaagde sub 2, met wiens medeweten en goedvinden gedaagde sub 1, die geen rijbewijs had, de auto heeft gebruikt. Gedaagden hebben beiden de aansprakelijkheid erkend voor de schade die eiser heeft geleden als gevolg van het ongeval, maar zijn in geschil over de hoogte van de schadevergoeding. Eiser vordert een bedrag van NAf 18.784,49, dat bestaat uit de kosten voor een nieuwe molen en de kosten voor demontage en montage. Het gerecht heeft vastgesteld dat de schadevergoeding toewijsbaar is, omdat gedaagden niet voldoende hebben onderbouwd dat de molen niet functioneerde ten tijde van het ongeval. Het gerecht heeft de vordering van eiser toegewezen, inclusief de wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. Gedaagden zijn veroordeeld in de proceskosten van eiser. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

Zaaknummer: CUR202302767
Vonnis van 6 mei 2024
in de zaak van
[EISER],wonende in Curaçao,
eiser,
gemachtigde: mr. X.C.G. Bakhuis,
tegen

1.[GEDAAGDE 1],

2. [GEDAAGDE 2],
beiden wonend in Curaçao,
gedaagden,
procederend in persoon.
Samenvatting
Gedaagde sub 1 heeft schade veroorzaakt aan de molen van eiser door als bestuurder van een auto daartegen aan te botsen. De auto stond op naam van gedaagde sub 2, met wiens medeweten en goedvinden gedaagde sub 1, die geen rijbewijs had, de auto heeft gebruikt. Gedaagden hebben beiden de aansprakelijkheid erkend voor de als gevolg van het ongeval voor eiser opgetreden schade. Partijen zijn in geschil over de hoogte daarvan. De schade zoals na vermindering van eis door eiser is gevorderd wordt toegewezen.

1.Het procesverloop

1.1.
Het procesverloop blijkt uit:
  • het verzoekschrift van 29 augustus 2023,
  • de conclusie van antwoord van gedaagden,
  • de mondelinge behandeling van 25 maart 2024.
1.2.
Vonnis is bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1.
In de nacht van 29 en 30 september 2018 heeft gedaagde sub 2, de zoon van gedaagde sub 1, een ongeval veroorzaakt, waarbij hij als bestuurder van een auto van de weg is geraakt en tegen de molen van eiser, althans een pilaar daarvan is gebotst. Als gevolg hiervan is de fundering van de molen beschadigd geraakt en de molen omver gevallen.
2.2.
De auto waarin gedaagde sub 2 ten tijde van het ongeval reed stond op naam van zijn moeder, gedaagde sub 1. Nadat de auto een tijd lang onbruikbaar op het erf stond, heeft gedaagde sub 2 deze gerepareerd en is hij deze met medeweten en goedvinden van gedaagde sub 1 gaan gebruiken, waarna het ongeval plaatsvond.
2.3.
Gedaagde sub 2 had ten tijde van het ongeval geen rijbewijs. De auto waarin hij reed was niet verzekerd.
2.4.
Gedaagde sub 1 is op 17 oktober 2018 door eiser en op 9 augustus 2023 door zijn gemachtigde aangemaand tot het vergoeden van de schade. Gedaagden hebben hieraan geen gevolg gegeven.

3.De vordering en de standpunten van partijen

3.1.
Eiser vordert na vermindering van eis ter zitting – samengevat – dat het gerecht gedaagden veroordeelt tot betaling aan hem van NAf 18.784,49, te vermeerderen met rente en kosten.
3.2.
Gedaagden voeren verweer. Zij erkennen dat zij aansprakelijk zijn voor de door eiser geleden schade, maar zij betwisten de hoogte van de schade zoals door eiser gesteld. Gedaagden concluderen tot niet-ontvankelijkheid van eiser in zijn vordering, dan wel afwijzing daarvan.

4.De beoordeling

4.1.
Allereerst zal aan eiser toestemming worden verleend om kosteloos te procederen. Uit het overgelegde bewijs van onvermogen blijkt genoegzaam van zijn onvermogen.
4.2.
In deze zaak is niet in geschil dat gedaagden aansprakelijk zijn voor de schade die eiser heeft geleden als gevolg van het door gedaagde sub 2 veroorzaakte ongeval. Aan de orde is de vraag wat de omvang van de schade is. Partijen nemen daarover een van elkaar verschillend standpunt in.
4.3.
Wanneer een zaak, zoals in dit geval de molen, is beschadigd, bestaat het door de benadeelde geleden nadeel minimaal uit de waardevermindering van de betreffende zaak. Die waardevermindering kan, in gevallen dat herstel mogelijk en economisch verantwoord is, in de regel gelijk worden gesteld met de naar objectieve maatstaven berekende kosten van herstel. Wanneer herstel niet mogelijk of economisch verantwoord is, of de zaak geheel en al verloren is gegaan, is in beginsel als schadevergoeding toewijsbaar de waarde die de zaak in het economisch verkeer had op het moment dat de schade optrad. Bij deze laatste wijze van begroting verdient opmerking dat deze het bestaan van een voor het publiek toegankelijke markt veronderstelt, waarop de benadeelde voor de marktwaarde een andere, soortgelijke zaak kan verkrijgen.
4.4.
Eiser heeft de schade begroot op een totaalbedrag van NAf 18.784,49. Dit bedrag omvat de prijs van een nieuwe molen (NAf 15.699,89), de kosten van het demonteren van de beschadigde molen en van het monteren van de nieuwe molen (NAf 3.084,60).
4.5.
Ter onderbouwing van deze bedragen heeft eiser offertes van in Curaçao gevestigde bedrijven overgelegd. In het licht daarvan kunnen gedaagden niet volstaan met een enkele betwisting van de hoogte van de bedragen, zonder die betwisting met stukken – bijvoorbeeld offertes van andere bedrijven - te onderbouwen of anderszins hieraan handen en voeten te geven. Gedaagden hebben dit laatste nagelaten. Het gerecht gaat er daarom vanuit dat de kosten van het demonteren van de beschadigde molen, de prijs van de nieuwe molen en de kosten van het monteren daarvan gelijk zijn aan de door eiser gestelde bedragen.
4.6.
Ter zitting heeft eiser onweersproken gesteld dat het aanschaffen van een tweedehands molen niet goedkoper zal uitvallen, omdat er dan extra kosten voor demontage van de tweedehands molen bijkomen. Daarmee moet worden vastgesteld dat het niet mogelijk is om tegen de marktwaarde een soortelijke molen te verkrijgen. Het verweer dat eiser een tweedehands molen voor minder geld kan kopen kan gedaagden daarom niet baten.
4.7.
Ten slotte leest het gerecht in het verweer van gedaagden een beroep op voordeelstoerekening. Zij stellen dat de molen ten tijde van het ongeval niet meer functioneerde en eiser door vervanging met een nieuwe molen in een betere positie komt te verkeren dan zonder het ongeval het geval zou zijn geweest.
4.5
Bij de beoordeling van een beroep op voordeelstoerekening (artikel 6:100 BW) gaat het erom dat genoten voordeel, voor zover dat redelijk is, mede in aanmerking behoort te worden genomen bij de vaststelling van de te vergoeden schade. De stelplicht en bewijslast van feiten en omstandigheden waaruit volgt dat de gebeurtenis naast schade voor eiser ook werkelijk voordeel oplevert rust op gedaagden.
4.8.
Gedaagden hebben in dit verband gesteld dat de molen niet meer functioneerde ten tijde van het ongeval. Deze stelling hebben zij echter onvoldoende gemotiveerd onderbouwd. Dat de omgeving van de molen was begroeid met ‘mondi’ zoals gedaagden stellen, staat het functioneren daarvan immers niet zonder meer in de weg. Eiser heeft ook gemotiveerd betwist dat de molen niet functioneerde door te kennen te geven dat de molen tot het moment van het ongeval werd gebruikt voor de dagelijkse waterbehoefte en hij sindsdien gedwongen is water van Aqualectra af te nemen. De stelling van gedaagden op dit punt wordt daarom als onvoldoende onderbouwd gepasseerd. Het gerecht gaat er dan ook vanuit dat de molen in normaal gebruik was ten tijde van het ongeval.
4.9.
Gedaagden hebben verder geen feiten en omstandigheden naar voren gebracht op basis waarvan moet worden geoordeeld dat het ongeval eiser naast de schade ook werkelijk voordeel oplevert. Zo is niet duidelijk geworden hoe lang de oude molen zonder ongeval nog had kunnen meegaan en ook niet hoe lang deze nieuwe molen meegaat. Een vergelijking met de hypothetische situatie dat het ongeval niet was gebeurd kan daardoor niet worden gemaakt. Nu concrete aanknopingspunten ontbreken, kan geen voordeelstoerekening worden toegepast.
4.10.
Het voorgaande betekent dat de (verminderde) vordering van eiser wordt toegewezen, inclusief de niet weersproken rente.
4.11.
De gevorderde buitengerechtelijke incassokosten acht het gerecht conform het Procesreglement 2023 toewijsbaar tot 1,5 punt van het toepasselijke liquidatietarief. Dit komt neer op een bedrag van NAf 1.500.
4.12.
Omdat gedaagden in het ongelijk worden gesteld, worden zij veroordeeld in de proceskosten. De kosten van eiser worden tot aan deze uitspraak begroot op NAf 750 aan griffierecht, NAf 447,32 aan oproepingskosten en NAf 2.000 aan gemachtigdensalaris.
4.13.
De gevorderde wettelijke rente wordt toegewezen zoals hierna onder de beslissing vermeld.
4.14.
De veroordelingen in deze uitspraak gaan meteen in en kunnen ook ten uitvoer worden gelegd als een van de partijen deze beslissing voorlegt aan het Hof.

5.De beslissing

Het gerecht:
5.1.
verleent eiser toestemming om kosteloos te procederen;
5.2.
veroordeelt gedaagden tot betaling aan eiser van een bedrag van NAf 18.784,49, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 september 2018 tot aan de dag van betaling;
5.3.
veroordeelt gedaagden om aan eiser te voldoen NAf 1.500 aan buitengerechtelijke incassokosten;
5.4.
veroordeelt gedaagden hoofdelijk in de proceskosten van eiser van NAf 3.197,32;
5.5.
bepaalt dat de proceskosten moeten worden betaald binnen veertien dagen en dat die kosten worden verhoogd met de wettelijke rente als niet op tijd wordt betaald;
5.6.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E.B. de Haseth, rechter, bijgestaan door mr. G. Benedictus, griffier, en in het openbaar uitgesproken.