ECLI:NL:OGEAC:2024:141

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
15 januari 2024
Publicatiedatum
15 juli 2024
Zaaknummer
CUR202203842
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.C.B. Hubben
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake architectonische overeenkomst en betalingsgeschillen tussen gedaagde en Caribbean Business Center & Management Holding B.V.

In deze zaak, die voor het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao werd behandeld, heeft de gedaagde, wonende in Curaçao, een vordering ingesteld tegen Caribbean Business Center & Management Holding B.V. (CBC & MH) en een tweede eiser, [eiser 2], met betrekking tot een architectonische overeenkomst. De gedaagde had een overeenkomst van opdracht gesloten met CBC & MH voor het maken van een bouwtekening, waarvoor een totaalbedrag van NAf 8.175 was afgesproken. De betaling diende in termijnen te geschieden, maar de gedaagde heeft slechts een deel van het bedrag voldaan. CBC & MH heeft de uitvoering van de opdracht opgeschort en de gedaagde heeft daarop de overeenkomst ontbonden.

De gedaagde vorderde in conventie betaling van het door haar betaalde bedrag, terwijl CBC & MH in reconventie een vordering instelde voor het resterende bedrag en een contractuele boete wegens te late betalingen. Het Gerecht oordeelde dat de gedaagde niet had aangetoond dat zij haar verplichtingen volledig was nagekomen, waardoor de ontbinding van de overeenkomst geen effect had. De vordering van de gedaagde werd afgewezen en zij werd veroordeeld in de proceskosten.

In reconventie werd de gedaagde veroordeeld tot betaling van NAf 10.727 aan CBC & MH, inclusief een boete die gematigd werd tot NAf 8.000. Het Gerecht oordeelde dat de gedaagde ook het beslag dat zij had gelegd moest opheffen, en dat de proceskosten in beide zaken voor haar rekening kwamen. De uitspraak werd gedaan door rechter M.C.B. Hubben, bijgestaan door griffier M.D.M. Connor, en werd openbaar uitgesproken op 15 januari 2024.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

Zaaknummer: CUR202203842
Vonnis van 15 januari 2024
in de zaak van
[GEDAAGDE],wonende in Curaçao,
eiseres in conventie, gedaagde in reconventie,
gemachtigde: zaakwaarnemer Y.J. Americaan,
tegen
de besloten vennootschap
1. CARIBBEAN BUSINESS CENTER & MANAGEMENT HOLDING B.V.,
gevestigd in Curaçao,
2. [EISER 2],
wonende in Curaçao,
gedaagden in conventie, eisers in reconventie,
gemachtigden: mrs. K. Doekhi en K. Saleh-Rog.
Partijen worden hierna [gedaagde] en gezamenlijk CBC & MH e.a. en afzonderlijk CBC & MH en [eiser 2] genoemd.

1.Het procesverloop

1.1.
Het procesverloop blijkt uit:
  • het verzoekschrift, met producties van 6 oktober 2022;
  • de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie van 6 februari 2023;
  • de mondelinge behandeling van 18 april 2023, waar [gedaagde], bijgestaan door mw. Americaan en [eiser 2] mede namens CBC & MH, bijgestaan door mrs. Doekhi en Saleh-Rog zijn verschenen;
  • de akte uitlating van [gedaagde] van 8 mei 2023;
  • de antwoordakte van CBC & MH e.a. van 5 juni 2023;
  • de pleitnotities.
1.2.
Vonnis is bepaald op vandaag.

2.De feiten in conventie en in reconventie

2.1.
CBC & MH verricht architectonische ontwerpwerkzaamheden.
2.2.
Op 3 maart 2021 is [gedaagde] voor het maken van een bouwtekening een overeenkomst van opdracht aangegaan met CBC & MH. De datum van oplevering was conform de overeenkomst gepland op 31 juli 2021.
2.3.
Artikel 3.3. van de Algemene Voorwaarden luidt als volgt:
“Indien de opdrachtgever niet op tijd betaalt, is hij in verzuim zonder dat een nadere ingebrekestelling is vereist. De architect mag, met ingang van de vervaldatum, de wettelijke rente (inclusief boete clausule, overheid heffingen) over het niet betaalde bedrag in rekening brengen. Eventuele schade vergoeding die hierdoor is geleid worden samen hiermee voor de rekening opdrachtgever gebracht.”
2.4.
Artikel 3.4. van de Algemene Voorwaarden luidt als volgt:
“ (…) Indien de opdrachtgever niet op tijd betaalt, mag de architect de uitvoering van de opdracht opschorten. Vereist is dan wel dat de architect de opdrachtgever schriftelijk heeft aangemaand om alsnog binnen zeven (7) dagen te betalen en dat die betaling is uitgebleven. Na deze aanmaning is Art. 3.3 vanzelfsprekend van kracht en dient de opdrachtgever al zijn betalingsverplichtingen na te komen. (…)”
2.5.
De boeteclausule luidt – voor zover hier van belang – als volgt:
“(...) Voor elke week van 5 werkdagen, exclusief officiële feestdagen (na de oplevering/factuur datum) dat het factuurNIET conform afspraakwordt betaald, is de opdrachtnemer verplicht een additioneel bedrag vanAng. 500,=bij de opdrachtgever in rekening te brengen.(…)”
2.6.
Voor de werkzaamheden heeft CBC & MH [gedaagde] NAf 8.175 in rekening gebracht. Dit bedrag moest [gedaagde] conform de betalingsregeling van 22 maart 2021 in vijf maandelijkse termijnen van NAf 1.362 en één maandelijkse termijn van NAf 1.365 betalen door overmaking op het bankrekeningnummer 17096401 van de Banco di Caribe, te beginnen in maart 2021 en te eindigen in augustus 2021.
2.7. [
gedaagde] heeft op 23 maart 2021, 6 mei 2021, 9 juli 2021 en 3 september 2021 een bedrag van NAf 1.362 cash ten kantore van CBC & MH betaald. Op 23 juli 2021 heeft [gedaagde], een bedrag van NAf 2.724 overgemaakt naar het rekeningnummer 33812301 van de Banco di Caribe op naam van Salinja Business Training Center B.V. (SBTC), met als referentienummer PRDE-CBC-98-A1HEN.
2.8.
Bij deurwaardersexploot van 15 augustus 2022 heeft [gedaagde] CBC & MH e.a. aangemaand om het bedrag van NAf 8.175 aan haar terug te betalen.
2.9. [
gedaagde] heeft na daartoe bekomen verlof op 12 september 2022, ten laste van CBC & MH e.a. conservatoir derdenbeslag gelegd onder Banco di Caribe N.V.
2.10. [
gedaagde] heeft bij verzoekschrift van 6 oktober 2023 de overeenkomst van opdracht met CBC & MH ontbonden.

3.De vordering en de standpunten van partijen in conventie en in reconventie

3.1. [
gedaagde] vordert in conventie – samengevat – dat het gerecht CBC & MH e.a. veroordeelt tot betaling aan haar van NAf 8.175, te vermeerderen met de wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten inclusief omzetbelasting, met veroordeling van CBC & MH e.a. in de proceskosten.
3.2. [
gedaagde] legt aan de vordering ten grondslag dat CBC & MH e.a. tekort zijn geschoten in de nakoming van de overeenkomst van opdracht. [gedaagde] heeft het honorarium van NAf 8.175 voor het laten maken van een bouwtekening volledig betaald aan CBC & MH e.a. Ondanks meerdere aanmaningen weigeren zij de bouwtekening aan haar te geven.
3.3.
CBC & MH e.a. hebben verweer gevoerd en geconcludeerd tot afwijzing van de vordering dan wel tot niet-ontvankelijkverklaring van [gedaagde] in haar vordering.
Ten eerste stellen CBC & MH e.a. zich op het standpunt dat [gedaagde] deze rechtsvordering niet tegen [eiser 2] heeft mogen instellen, omdat [eiser 2] niet persoonlijk gebonden is aan de door CBC & MH met [gedaagde] gesloten overeenkomst. Hem kan ook ter zake eventuele benadeling geen persoonlijk verwijt worden gemaakt. Voorts voeren CBC & MH e.a. aan dat [gedaagde] slechts NAf 5.448 heeft voldaan, waardoor CBC & MH e.a. ingevolge artikel 3.4. van de Algemene Voorwaarden het recht tot opschorting toekomt.
3.4.
CBC & MH e.a. vorderen in reconventie – samengevat – dat het gerecht [gedaagde] veroordeelt tot betaling aan hen van NAf 47.714,50, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 6 februari 2023, en beveelt de conservatoire beslagen onder de naamloze vennootschap Banco di Caribe N.V. op te heffen binnen een week na het vonnis, op straffe van een dwangsom van NAf 1.000 per dag dan wel een gedeelte van een dag, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3.5.
CBC & MH e.a. leggen aan de vordering ten grondslag dat [gedaagde] tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichting uit overeenkomst. [gedaagde] heeft het restant (NAf 2.727) van het honorarium niet aan CBC & MH betaald. De overige betalingen, behoudens die in de maand maart 2021, heeft [gedaagde] te laat betaald, waardoor zij ingevolge artikel 3.3 van de Algemene Voorwaarden en de boeteclausule een boete van NAf 44.500 is verschuldigd. Overigens is [gedaagde] volgens CBC & MH e.a. NAf 4.087 ter zake meerwerk aan CBC & MH e.a. verschuldigd.
3.6. [
gedaagde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot afwijzing van de vordering.

4.De beoordeling

In conventie
4.1.
Vaststaat dat de overeenkomst van opdracht met CBC & MH is aangegaan en dat door [gedaagde] direct aan hen een totaalbedrag van NAf 5.448 is voldaan. Met betrekking tot de betaling van het resterende bedrag van NAf 2.727 oordeelt het gerecht als volgt.
4.2. [
gedaagde] heeft gesteld dat zij op instructie van [eiser 2] op 23 juli 2021 bevrijdend heeft betaald aan SBTC, een ander bedrijf van [eiser 2]. CBC & MH e.a. hebben deze stelling van [gedaagde] betwist. Zij verwijzen naar het in de overeenkomst opgenomen bankrekeningnummer van CBC & MH, waarnaar geld moest worden overgemaakt.
4.3.
Artikel 6:32 Burgerlijk Wetboek (BW) bepaalt dat een betaling aan een ander dan de schuldeiser of dan degene die met hem of in zijn plaats bevoegd is haar te ontvangen, de schuldenaar bevrijdt, voor zover degene aan wie betaald moest worden de betaling heeft bekrachtigd of er door is gebaat. Artikel 6:34 BW bepaalt in de kern dat een schuldenaar die heeft betaald aan iemand die niet bevoegd was om de betaling te ontvangen (de onbevoegde ontvanger), aan degene aan wie betaald moest worden (de schuldeiser) kan tegenwerpen dat hij bevrijdend heeft betaald. De schuldenaar moet wel op redelijke gronden hebben aangenomen dat de onbevoegde ontvanger zijn schuldeiser was of dat om een andere reden aan de onbevoegde ontvanger moest worden betaald.
4.4.
Als vaststaand kan worden aangenomen dat CBC & MH e.a. de betaling niet hebben bekrachtigd. Dit is ook niet betoogd en volgt genoegzaam uit het feit dat CBC & MH e.a. erop staan dat [gedaagde] nog steeds NAf 2.727 aan hen moet betalen. De vraag is dus of CBC & MH e.a. gebaat zijn geweest door de betaling van 23 juli 2021. Blijkens de Parlementaire Geschiedenis is iemand gebaat door een betaling voor zover het betaalde in zijn vermogen is gevloeid. De stelplicht en bewijslast van het gebaat zijn van CBC & MH e.a. rust op [gedaagde], nu het [gedaagde] is die zich op het rechtsgevolg daarvan beroept: de bevrijdende betaling. [gedaagde] heeft enkel verwezen naar de door haar overgelegde ongedateerde kopie van een voorblad van een soortgelijke overeenkomst die door SBTC met een klant zou zijn aangegaan. Dit is in dit verband onvoldoende. Het enkele feit immers dat [eiser 2] zowel van CBC & MH als van SBTC bestuurder en rekeninghouder is, maakt niet dat CBC & MH gebaat is door de betaling aan SBTC. Hier komt nog bij dat de gestelde telefonische instructie uit niets concreets blijkt, waardoor ook niet als vaststaand kan worden aangenomen dat [gedaagde] overtuigd is geweest dat zij betaalde aan een ander aan wie zij moest betalen en/of dat zij op redelijke gronden heeft mogen aannemen dat zij aan een ander moest betalen. Daarom mist ook artikel 6:34 BW in dit geval toepassing.
4.5.
Al het voorgaande brengt het gerecht tot de conclusie dat niet vast is komen te staan dat [gedaagde] haar schuld aan CBC & MH volledig heeft voldaan, waardoor CBC & MH e.a. levering hebben mogen opschorten. Met inachtneming hiervan is de gestelde tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst tussen [gedaagde] en CBC & MH e.a. als gevolg waarvan [gedaagde] de bevoegdheid had de overeenkomst te ontbinden ook niet vast komen te staan. De ontbindingsverklaring heeft hierdoor geen effect gehad. Op CBC & MH e.a. rust dan ook geen ongedaanmakingsverbintenis, waardoor [gedaagde] ook geen recht heeft op terugbetaling van NAf 8.175. De vordering zal daarom worden afgewezen.
4.6.
Omdat [gedaagde] in het ongelijk wordt gesteld, wordt [gedaagde] in conventie veroordeeld in de proceskosten. De kosten van CBC & MH worden tot aan deze uitspraak begroot op NAf 1.000 (2 punten tarief 3) aan gemachtigdensalaris.
In reconventie
Het restant van het honorarium
4.7.
Gelet op hetgeen hiervoor in conventie is overwogen zal [gedaagde] veroordeeld worden tot betaling van NAf 2.727 aan CBC & MH e.a.
Boete
4.8.
Volgens CBC & MH e.a. is [gedaagde] daarnaast een contractuele boete verschuldigd, omdat zij haar maandelijkse termijnen regelmatig te laat betaalde. [gedaagde] heeft primair als verweer aangevoerd dat zij nooit ermee heeft ingestemd om iedere maand aan het einde van de maand een bedrag te betalen. Zij werkt bij [werkplaats] en betaalde iedere keer na uitbetaling van haar salaris een deel van het verschuldigde bedrag. Dit was de afspraak met CBC & MH e.a. en daaraan heeft zij zich ook stipt gehouden. Het totaalbedrag heeft zij in ieder geval tussen maart 2021 en augustus 2021 en dus binnen de afgesproken termijn van zes maanden volledig betaald. Subsidiair heeft [gedaagde] verweer gevoerd tegen de hoogte van het boetebedrag.
4.9.
Het verweer van [gedaagde] kan geen stand houden, nu uit de betalingsregeling – deze is ook door [gedaagde] ondertekend voor akkoord – duidelijk blijkt dat [gedaagde] in de periode van maart 2021 tot en met augustus 2021 maandelijks een bepaald bedrag aan CBC & MH e.a. moest betalen. In het geval er andere afspraken met [gedaagde] zijn gemaakt, waardoor zij mocht afwijken van de betalingsregeling, had het op haar weg gelegen om stukken in het geding te brengen ter staving van haar standpunt. [gedaagde] heeft dit niet gedaan. Zij heeft het gehouden bij het enkele opmerken dat zij zich heeft gehouden aan een andere afspraak die zij met CBC & MH e.a. had gemaakt. Door niet conform de betalingsregeling en dus telkens weer te laat te betalen, is [gedaagde] nu boete verschuldigd aan CBC & MH e.a. Het gerecht ziet echter aanleiding om op grond van de redelijkheid en billijkheid de bedongen boete ingevolge artikel 6:94 BW te matigen. CBC & MH en [gedaagde] zijn op 23 maart 2021 overeengekomen dat voor elke week van 5 werkdagen dat [gedaagde] niet conform de overeenkomst het maandelijks bedrag voldoet, CBC & MH het bedrag van NAf 500 (NAf 2.000 per maand) aan [gedaagde] in rekening zal brengen. Volgens CBC & MH e.a. is [gedaagde] vier maanden boete aan CBC & MH verschuldigd. Deze boete zou ondertussen zijn opgelopen tot NAf 44.500. Conform de betalingsregeling diende de laatste betaling reeds in augustus 2021 plaats te vinden. Dat CBC & MH e.a. eerder dan bij het instellen van de reconventionele vordering aanspraak hebben gemaakt op betaling van de verschuldigde boete is gesteld noch gebleken. Hier komt nog bij dat het ging om de betaling van een honorarium van NAf 8.175. Het boetebedrag dat zo hoog is geworden, omdat kennelijk aan de boeteclausule geen maximum is gesteld, staat naar het oordeel van het gerecht niet in verhouding tot het totale bedrag dat [gedaagde] verschuldigd was voor de door CBC & MH te verrichten werkzaamheden. Toepassing van het boetebeding in de gegeven omstandigheden zal tot een buitensporig en daarom onaanvaardbaar resultaat leiden.
4.10.
Alles overziend acht het gerecht het redelijk om de overeengekomen boete in de gegeven omstandigheden te matigen tot NAf 8.000 (4xNAf 2.000).
Meerwerk
4.11.
CBC & MH e.a. hebben gesteld dat CBC & MH op verzoek van [gedaagde] meerwerk (de bouwoppervlakte die past bij de draagkracht van NAf 270.000 van [gedaagde] zou met 87,74 m2 zijn overschreden) ten bedrage van NAf 4.087,50 heeft verricht. [gedaagde] ontkent dat partijen het hebben gehad over meerwerk. Tijdens hun eerste bijeenkomst op het kantoor van CBC & MH hebben partijen, zoals [gedaagde] onweerspoken ter zitting heeft aangevoerd, enkel gesproken over haar wensen. Daarna hebben partijen geen tweede bijeenkomst daarover gehad. Een 3D-presentatie heeft zij wel mogen bijwonen, maar dat ging over een terrein te Veeris. Alle andere contactmomenten waren in verband met de betaling van het honorarium (NAf 8.175). Een schets en/of de bouwtekening inclusief het beweerde meerwerk heeft [gedaagde] ook niet gezien. In het licht van al het voorgaande had het op de weg van CBC & MH e.a. gelegen om hun stelling handen en voeten te geven door stukken over te leggen waaruit zou moeten blijken dat zij het met [gedaagde] hebben gehad over meerwerk en de verhoging van het honorarium als gevolg daarvan. Het meerwerk dat is verricht blijkt uit niets. Hoe CBC & MH e.a. aan het bedrag van NAf 4.087 zijn gekomen, hebben zij evenmin inzichtelijk gemaakt, en dat zij eerder dan bij het instellen van deze reconventionele vordering [gedaagde] in kennis hebben gesteld van de verschuldigdheid van voornoemd bedrag en aanspraak hebben gemaakt op betaling daarvan is gesteld noch gebleken. Gelet op het voorgaande kan niet als vaststaand worden aangenomen dat CBC & MH meerwerk ten bedrage van NAf 4.087 heeft verricht. Daarom zal de vordering tot betaling van dit bedrag aan CBC & MH e.a. worden afgewezen.
4.12.
Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen zal de vordering tot het bedrag van NAf 10.727 (NAf 2.727 + NAf 8.000) worden toegewezen.
Beslag
4.13.
Nu de vordering waarvoor beslagverlof is verleend, wordt afgewezen, zal [gedaagde] worden veroordeeld tot opheffing van het beslag. De gevorderde dwangsom zal worden beperkt als hierna onder 5.6 bepaald.
4.14.
Omdat [gedaagde] (grotendeels) in het ongelijk wordt gesteld, wordt [gedaagde] in reconventie veroordeeld in de proceskosten in conventie en reconventie. De kosten van CBC & MH e.a. worden tot aan deze uitspraak begroot op NAf 2.000 (2 punten tarief 4) aan gemachtigdensalaris.
4.15.
De veroordelingen in deze uitspraak gaan meteen in en kunnen ook ten uitvoer worden gelegd als een van de partijen deze beslissing voorlegt aan het Hof.

5.De beslissing

Het gerecht:
In conventie
5.1.
wijst de vordering af;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van CBC & MH e.a. van NAf 1.000;
5.3.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
In reconventie
5.4.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan CBC & MH e.a. van NAf 10.727, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 6 februari 2023 tot de dag van betaling;
5.5.
bepaalt dat [gedaagde] het op 12 september 2022 ten laste van CBC & MH e.a. onder de Banco di Caribe gelegde derdenbeslag binnen een week na dit vonnis dient op te heffen;
5.6.
veroordeelt [gedaagde] om aan CBC & MH e.a. een dwangsom te betalen van NAf 1.000,- voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij niet aan de in 5.5. uitgesproken hoofdveroordeling voldoet, tot een maximum van NAf 10.000 is bereikt;
5.7.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van CBC & MH e.a. van NAf 2.000;
5.8.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.9.
wijst af wat verder is gevorderd.
Dit vonnis is gewezen door, mr. M.C.B. Hubben, rechter, bijgestaan door,
mr. M.D.M Connor, griffier, en in het openbaar uitgesproken.