In deze zaak, die voor het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao werd behandeld, heeft de gedaagde, wonende in Curaçao, een vordering ingesteld tegen Caribbean Business Center & Management Holding B.V. (CBC & MH) en een tweede eiser, [eiser 2], met betrekking tot een architectonische overeenkomst. De gedaagde had een overeenkomst van opdracht gesloten met CBC & MH voor het maken van een bouwtekening, waarvoor een totaalbedrag van NAf 8.175 was afgesproken. De betaling diende in termijnen te geschieden, maar de gedaagde heeft slechts een deel van het bedrag voldaan. CBC & MH heeft de uitvoering van de opdracht opgeschort en de gedaagde heeft daarop de overeenkomst ontbonden.
De gedaagde vorderde in conventie betaling van het door haar betaalde bedrag, terwijl CBC & MH in reconventie een vordering instelde voor het resterende bedrag en een contractuele boete wegens te late betalingen. Het Gerecht oordeelde dat de gedaagde niet had aangetoond dat zij haar verplichtingen volledig was nagekomen, waardoor de ontbinding van de overeenkomst geen effect had. De vordering van de gedaagde werd afgewezen en zij werd veroordeeld in de proceskosten.
In reconventie werd de gedaagde veroordeeld tot betaling van NAf 10.727 aan CBC & MH, inclusief een boete die gematigd werd tot NAf 8.000. Het Gerecht oordeelde dat de gedaagde ook het beslag dat zij had gelegd moest opheffen, en dat de proceskosten in beide zaken voor haar rekening kwamen. De uitspraak werd gedaan door rechter M.C.B. Hubben, bijgestaan door griffier M.D.M. Connor, en werd openbaar uitgesproken op 15 januari 2024.