ECLI:NL:OGEAC:2024:144

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
8 mei 2024
Publicatiedatum
15 juli 2024
Zaaknummer
CUR2020401014
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.C.B. Hubben
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in kort geding betreffende ontruiming van een winkelunit

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao op 8 mei 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen Churchill Management B.V. en een gedaagde die in persoon procedeerde. De eiseres, Churchill Management B.V., heeft gedaagde aangeklaagd voor ontruiming van een winkelunit die sinds 1 januari 2021 door gedaagde werd gehuurd. De huurperiode was aangegaan voor 60 maanden, met een aanvankelijke huurprijs die later verhoogd werd. Eiseres heeft een vordering tot ontruiming ingediend, omdat er een aanzienlijke huurachterstand was ontstaan. Gedaagde had eerder de huurbetalingen opgeschort vanwege een lekkage in de unit, wat door het gerecht in een eerdere uitspraak was erkend. In een bodemprocedure was gedaagde veroordeeld tot betaling van achterstallige huur, maar de huurachterstand bleef oplopen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 29 april 2024 heeft gedaagde zich niet verzet tegen de ontruiming, maar wel tegen het conservatoir beslag dat eiseres had gelegd op de inventaris in de unit. Het gerecht heeft vastgesteld dat er voldoende spoedeisend belang was voor de ontruiming, gezien de huurachterstand en de noodzaak van eiseres om de unit opnieuw te verhuren. Het gerecht heeft de ontruiming toegewezen en gedaagde veroordeeld om de unit vóór 22 mei 2024 te verlaten. Tevens is gedaagde in de proceskosten veroordeeld. De uitspraak is uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat de beslissing onmiddellijk kan worden uitgevoerd, zelfs als gedaagde in beroep gaat.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

Zaaknummer: CUR202401014
Vonnis in kort geding van 8 mei 2024
in de zaak van
de besloten vennootschap
CHURCHILL MANAGEMENT B.V.,gevestigd in Curaçao,
eiseres,
gemachtigden: mrs. A.C. van Hoof en S.M.A. Gonzales,
tegen
[GEDAAGDE],
wonend in Curaçao,
gedaagde,
procederend in persoon.

1.Het procesverloop

1.1.
Het procesverloop blijkt uit:
  • het verzoekschrift van 18 maart 2024,
  • de mondelinge behandeling van 29 april 2024 alwaar zijn verschenen eiseres vertegenwoordigd door S. Antoine en D. Thode, tezamen met haar gemachtigden. Gedaagde is in persoon verschenen.
  • de pleitnotities en ter zitting overgelegde producties (2) van gedaagde.
1.2.
Vonnis is bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1.
Gedaagde huurt sinds 1 januari 2021 een unit (nummer [unit nr]) in [woonplaats] (hierna: de unit), een winkelcentrum uitgebaat door eiseres. De huur is aangegaan voor 60 maanden. De bij vooruitbetaling verschuldigde maandelijkse huurprijs bedroeg aanvankelijk (januari tot en met juni 2021) NAf 6.437,60 en daarna NAf 9.100 (juli tot en met december 2021). Voor dit eerste jaar bedroegen de servicekosten NAf 1.560 per maand. Vanaf 2022 bedroeg de huur maandelijks NAf 9.373 en de servicekosten 1.606,80, waarna dit ieder jaar werd verhoogd.
2.2.
Op 8 maart 2022 heeft dit gerecht bij vonnis in kort geding de vordering tot ontruiming van eisers afgewezen, vanwege het feit dat gedaagde terecht de huur betalingen had opgeschort over het eerste jaar (2021) vanwege een niet door eiseres verholpen lekkage in de unit, en gedaagde veroordeeld tot betaling van de achterstallige huur en servicekosten over de maanden januari en februari 2022, zijnde NAf 21.959,60 . In hoger beroep heeft het Hof bij vonnis van 21 maart 2023 dit bedrag verlaagd naar NAf 16.035,60.
2.3.
Dit gerecht heeft gedaagde in een bodemprocedure op 25 maart 2024 bij vonnis veroordeeld tot betaling van huur vanaf maart 2021 tot en met december 2021, zijnde NAf 116.385,60. Voorts is zij veroordeeld tot betaling van de maandelijkse huur, NAf 11.638,59, vanaf maart 2022.
2.4.
Eiseres heeft op 24 januari 2024 conservatoir beslag gelegd op de in de unit aanwezige inventaris van gedaagde.
2.5.
Gedaagde heeft in de unit een bar/lounge uitgebaat tussen juni en november 2023.

3.De vordering en de standpunten van partijen

3.1.
Eiseres vordert na vermindering van eis dat het gerecht gedaagde -samengevat - veroordeelt tot ontruiming van de unit met veroordeling van gedaagde in de proceskosten.
3.2.
Zij legt daaraan ten grondslag dat er een forse huurachterstand is en dat zij een nieuwe huurder heeft die de unit op korte termijn wil huren.
3.3.
Gedaagde heeft zich niet tegen de ontruiming verzet, maar is het niet eens met het beslag op haar inventaris.

4.De beoordeling in conventie en reconventie

4.1.
Het spoedeisend belang is voldoende gebleken uit de vordering van eiseres en het daaraan ten grondslag gelegde.
4.2.
Nu gedaagde zich niet verzet tegen de gevorderde ontruiming, zal deze worden toegewezen als hieronder vermeld.
4.3.
Gedaagde heeft naar voren gebracht dat zij het niet eens is met het in het kader van de bodemprocedure gelegde conservatoir beslag, omdat zij eiseres slechts ongeveer NAf 10.000 verschuldigd is aan achterstallige huur en de beslagen inventaris minimaal NAf 500.000 waard is. Eiseres heeft daartegen ingebracht dat maar moet worden bezien op de veiling van 30 mei 2024 wat de inventaris nog waard is en dat eiseres deze ook mag behouden tegen betaling van een bedrag van NAf 100.000 ter finale beslechting van het tussen hen gerezen conflict. Gedaagde heeft dat aanbod ter zitting niet geaccepteerd.
4.4.
Voor zover het standpunt van gedaagde als een vordering in reconventie tot opheffing van het beslag moet worden verstaan overweegt het gerecht dat ingevolge artikel 705 lid 2 Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) de opheffing van een conservatoir beslag onder meer kan worden bevolen, indien op straffe van nietigheid voorgeschreven vormen zijn verzuimd, summierlijk blijkt van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht of van het onnodige van het beslag, of, zo het beslag is gelegd voor een geldvordering, indien voor deze vordering voldoende zekerheid is gesteld.
4.5.
Het gerecht heeft in de genoemde bodemprocedure vastgesteld dat de huurachterstand inmiddels NAf 116.385,60 bedraagt. Eisers heeft gesteld dat daar inmiddels NAf 87.605 aan huurachterstand over het jaar 2023 bij is gekomen. Gedaagde heeft dit betwist met een betaaloverzicht van 1 december 2023 en een ander betaaloverzicht. Het gerecht kan uit deze documenten niet afleiden dat de huurschuld lager zou zijn dan in rechte is vastgesteld in het vonnis op 25 maart 2024 en waartegen gedaagde (nog) geen hoger beroep heeft ingesteld, zodat daarvan uit moet worden gegaan.
4.6.
Het voorgaande brengt met zich mee dat gelet op de hoogte van de huurachterstand en de hoeveelheid en aard van de beslagen goederen niet geoordeeld kan worden dat summierlijk is gebleken van de ondeugdelijkheid van het door eisers ingeroepen recht, en evenmin dat het beslag onnodig is. Het beslag zal dus niet worden opgeheven.
4.7.
Omdat gedaagde in het ongelijk wordt gesteld, wordt zij veroordeeld in de proceskosten. De kosten van eiseres in conventie en reconventie worden tot aan deze uitspraak begroot op NAf 750 aan griffierecht, NAf 396,64 aan oproepingskosten en NAf 1.000 aan gemachtigdensalaris.
4.8.
De gevorderde wettelijke rente wordt toegewezen zoals hierna onder de beslissing vermeld.
4.9.
De veroordelingen in deze uitspraak gaan meteen in en kunnen ook ten uitvoer worden gelegd als een van de partijen deze beslissing voorlegt aan het Hof.

5.De beslissing in kort geding

Het gerecht:
5.1.
veroordeelt gedaagde om de unit nummer [unit nr] gelegen in winkelcentrum [woonplaats] vóór 22 mei 2024 met alle personen en zaken die zich van de kant van gedaagde in en om het gehuurde bevinden, te verlaten en te ontruimen en ontruimd te houden en onder afgifte van de sleutels ter vrije en algehele beschikking van eiseres te stellen;
5.2.
verstaat dat, indien gedaagde niet vóór 22 mei 2024 aan deze veroordeling voldoet, de deurwaarder, door wie de gedwongen ontruiming zal dienen te geschieden, op grond van de wet- en regelgeving (artikel 555 e.v. Rv) bevoegd is de sterke arm van politie en justitie in te roepen, en verleent alvast toestemming voor de vertegenwoordiging als bedoeld in artikel 557 jo. 444 lid 2 Rv;
5.3.
veroordeelt gedaagde in de proceskosten van eiseres van NAf 2.146,64;
5.4.
bepaalt dat de proceskosten moeten worden betaald binnen veertien dagen en dat die kosten worden verhoogd met de wettelijke rente als niet op tijd wordt betaald;
5.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.
wijst af wat verder is gevorderd.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C.B. Hubben, rechter, bijgestaan door
S. de Andrade, griffier, en in het openbaar uitgesproken.