ECLI:NL:OGEAC:2024:157

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
30 juli 2024
Publicatiedatum
8 augustus 2024
Zaaknummer
CUR202402596, CUR202402603, CUR202402647 en CUR202402649
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • N.M. Martinez
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongeldigverklaring centraal examen biologie en zorgvuldigheidsbeginsel in bestuursrechtelijke procedure

In deze uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao op 30 juli 2024, wordt de ongeldigverklaring van het centraal examen biologie voor twee leerlingen beoordeeld. De Inspecteur van Onderwijs had het examen ongeldig verklaard omdat hij twijfels had over de regelmatigheid van de afname. Het Gerecht oordeelt dat de inspecteur in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel heeft gehandeld. De inspecteur had niet zonder een deugdelijke feitenvaststelling tot zijn beslissing mogen komen. Hij had de bevindingen van de correctoren niet alleen moeten baseren, maar ook moeten voorleggen aan de eisers en de school. Het Gerecht vernietigt de beslissing van de inspecteur en stelt dat de cijfers van de leerlingen bij het herexamen biologie van 20 juni 2024 geldig zijn en moeten worden vastgesteld zonder dat de leerlingen opnieuw een herexamen hoeven te maken. Tevens wordt de inspecteur veroordeeld tot vergoeding van proceskosten aan de eisers.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

Uitspraak

op het verzoek om voorlopige voorziening en met toepassing van artikel 95 van de Lar, op het beroep in de zaak tussen:

[Eiser 1],

als wettelijke vertegenwoordiger van zijn minderjarige dochter
[minderjarige],
eiser in de bodemzaak met zaaknummer CUR202402596, verzoeker in de voorlopige voorziening met zaaknummer CUR202402649, hierna mede aangeduid als eiser 1,
en
[eiser 2],
eiser in de bodemzaak met zaaknummer CUR202402603, verzoeker in de voorlopige voorziening met zaaknummer CUR202402647, hierna mede aangeduid als eiser 2,
allen wonende in Curaçao,
gemachtigde: mr. N.B. Louisa, advocaat,
en

de Inspecteur-Generaal van Onderwijs,

verweerder in alle eerder genoemde bodemzaken en verzoeken om voorlopige voorziening, hierna: de inspecteur,
gemachtigde: mr. W.R. Flocker, advocaat.

Inleiding

Eisers hebben beroep ingesteld tegen de aan hen gerichte brieven van de inspecteur van 10 juli 2024 en hebben hangende hun beroepen ook verzoeken om voorlopige voorziening ingediend bij het Gerecht.
Alle partijen hebben producties ingediend.
Op 22 juli 2024 heeft het Gerecht beide verzoeken om voorlopige voorziening ter zitting behandeld. Ter zitting waren aanwezig eiser 1 en zijn minderjarige dochter en verder eiser 2 en zijn moeder, bijgestaan door de gemachtigde. De inspecteur, drs. R. Goedgedrag, is verschenen, bijgestaan door de gemachtigde en vergezeld door zijn adviseur, [adviseur]. Verder waren ter zitting aanwezig [de voorzitter] en [naam lid] (voorzitter respectievelijk lid van het bestuur van de Stichting [de middelbare school]), [de directeur] (directeur van de school [de middelbare school]), [de docent] (werkzaam als docente biologie bij de school [de middelbare school]) en [naam administratief medewerker] (administratief medewerkster bij de school [de middelbare school]).

De beoordeling door het Gerecht

Wettelijk kader
1. Op grond van artikel 85, eerste lid, van de Lar kan een beschikking waartegen een beroepschrift bij het Gerecht is ingediend, of waaromtrent een bestuurlijke heroverweging plaatsvindt als bedoeld in hoofdstuk 4, op verzoek van de indiener van het beroepschrift onderscheidenlijk de bezwaarde geheel of gedeeltelijk door het Gerecht worden geschorst op grond dat de uitvoering van de beschikking voor hem een onevenredig nadeel met zich mee zal brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering van de beschikking te dienen belang. Ook kan op zijn verzoek een voorlopige voorziening worden getroffen ter voorkoming van onevenredig nadeel als in de eerste volzin bedoeld.
1.1.
Op grond van artikel 95, eerste lid, aanhef, onder b, van de Lar kan het Gerecht, indien een verzoek als bedoeld in artikel 85, eerste lid, is gedaan, onmiddellijk uitspraak doen op het beroepschrift.
Kortsluiten
2. Het Gerecht is van oordeel dat een nader onderzoek naar de feiten niet noodzakelijk is. Om die reden zal het Gerecht met toepassing van artikel 95, eerste lid, aanhef en onder b, van de Lar niet alleen uitspraak doen op de verzoeken om voorlopige voorziening, maar ook op de beroepschriften.
2.1.
Doordat het Gerecht uitspraak zal doen op de beroepschriften, bestaat geen aanleiding voor het toewijzen van de verzoeken om voorlopige voorziening. Beide verzoeken zullen daarom worden afgewezen.
Wat is relevant om te weten in deze zaak?
3. De minderjarige dochter van eiser 1 en eiser 2 (de leerlingen) zijn leerlingen van de school [de middelbare school] en hebben eindexamen gedaan voor het behalen van een vsbo-diploma. Beiden hebben een onvoldoende gehaald voor het centraal schriftelijk examen voor het vak biologie. Zij hebben op 20 juni 2024 deelgenomen aan het herexamen voor dat vak (het herexamen).
3.1.
Het herexamen is nagekeken door hun docent biologie als eerste corrector en is vervolgens conform de voorgeschreven procedure door een tweede corrector/gecommitteerde, [naam tweede corrector] ([tweede corrector]), nagekeken. [tweede corrector] heeft geweigerd om de cijfers van de leerlingen vast te stellen omdat zij een ‘gut feeling’ had dat iets niet klopte. Zij vond het onder meer opmerkelijk dat de leerlingen veel hogere scores hebben gehaald voor het herexamen dan het examen dat ze in het eerste tijdvak hebben gemaakt. In verband met deze weigering van [tweede corrector] heeft Lacroes voornoemd in haar hoedanigheid van voorzitter van het bestuur van Omega de inspecteur op 25 juni 2024 gebeld en hem in kennis gesteld van de ontstane impasse. Op 26 juni 2024 heeft [de voorzitter]voornoemd als voorzitter van de examencommissie van [de middelbare school] het verslag van het gesprek dat [de middelbare school] met [tweede corrector] heeft gevoerd over de nagekeken herexamens aan de inspecteur gemaild. [de middelbare school] heeft conform de voorgeschreven procedure deze impasse ook aan het examenbureau gemeld met het verzoek om een derde corrector/gecommitteerde aan te wijzen. Het examenbureau heeft een derde corrector/gecommitteerde aangewezen, [derde corrector], die het herexamen van de leerlingen heeft nagekeken. Zowel [tweede corrector] als [derde corrector] hebben een proces-verbaal opgemaakt van het nakijken van de herexamens en hebben deze bij de inspecteur ingediend. Beiden maken daarin onder meer melding van het grote verschil in de scores van de leerlingen bij het herexamen vergeleken met het examen in het eerste tijdvak. In het voorgaande heeft de inspecteur aanleiding gezien om op grond van artikel 33 van het Landsbesluit eindexamens v.w.o., h.a.v.o. en v.s.b.o., een onderzoek in te stellen naar de gang van zaken met betrekking tot het herexamen.
3.2.
In een brief die zij op 2 juli 2024 aan de inspecteur heeft gemaild heeft [de voorzitter]de inspecteur erop gewezen dat zij de eindverantwoordelijkheid draagt voor het herexamen en de examenresultaten en dat als de inspecteur van mening is dat het een en ander niet goed is verlopen tijdens het examen, de inspecteur haar als voorzitter van de examencommissie hierover dient te informeren. Verder wijst zij de inspecteur erop dat de processen-verbaal van [tweede corrector] en [derde corrector] niet met [de middelbare school] zijn gedeeld, zodat [de middelbare school] daar een reactie op kan geven en dat het voor [de middelbare school] niet eens duidelijk is wat de inspecteur precies onderzoekt. Ook schreef zij dat de leerlingen gedupeerd worden als niet de voorgeschreven procedure wordt doorlopen op grond waarvan het de voorzitter van de examencommissie is die meedeelt welke maateregelen genomen zullen worden indien sprake is van onregelmatigheden en waarop de leerling binnen drie dagen mogen reageren. Tot slot verzoekt zij om op de hoogte te worden gesteld waar het onderzoek toe strekt en verzoekt zij om een kopie van de processen-verbaal van [tweede corrector] en [derde corrector].
3.3.
Bij brief van 8 juli 2024 heeft de inspecteur aan [de voorzitter]meegedeeld dat hij naar aanleiding van het onderzoek dat hij heeft ingesteld naar de gang van zaken met betrekking tot het herexamen met toepassing van artikel 33 van het Landsbesluit eindexamens v.w.o., h.a.v.o. en v.s.b.o. de volgende beslissingen neemt:
1. Het herexamen wordt ongeldig verklaard voor de leerlingen.
2. Het bepalen van de uitslag van het herexamen en eventueel uitreiken van het diploma en cijferlijst aan de leerlingen kunnen slechts plaatsvinden na opnieuw afname van het centraal examen in het vak biologie.
3. De leerlingen dienen in een volgend tijdvak het centraal examen biologie af te leggen.
4. De voorzitter van de examencommissie van [de middelbare school] dient de leerlingen aan te melden voor het derde tijdvak van het centraal examen in augustus 2024.
3.4.
Vervolgens heeft de inspecteur in zijn brieven van 10 juli 2024, zakelijk weergegeven, onder meer het volgende aan eisers meegedeeld:
De Inspectie Onderwijs oefent het toezicht uit op het voortgezet onderwijs en de deugdelijkheid ervan conform artikel 2 van de Landsverordening Voortgezet Onderwijs. In het kader van dit toezicht heeft de Inspectie Onderwijs geregaeerd op:
1. de ontvangen signalen van de voorzitter van het bestuur van [de middelbare school] op 25 juni 2024 en van de voorzitter van de examencommissie van [de middelbare school] op 26 juni 2024 en
2. de ontvangen signalen van [tweede corrector] op 25 juni 2024 en [derde corrector] op 27 juni 2024, beiden aangewezen als toezichthouders op het centraal examen conform artikel 8 van het Landsbesluit eindexamens v.w.o., h.a.v.o. en v.s.b.o.
De ontvangen signalen zijn aanleiding geweest tot nader onderzoek door de Inspectie Onderwijs ter waarborging van de kwaliteit en integriteit van het centraal examen en het namens de Minister uit te reiken diploma conform artikel 32 van de Landsverordening Voortgezet Onderwijs. Hierbij handelt de Inspectie Onderwijs conform de tekst en strekking van artikel 33 van het Landsbesluit eindexamens v.w.o., h.a.v.o. en v.s.b.o. Het doel van het onderzoek is om tot een oordeel en besluit te komen.
De Inspectie Onderwijs, als de met het toezicht op het voortgezet onderwijs en de deugdelijkheid ervan belaste instantie, conform artikel 2 van de Landsverordening Voortgezet Onderwijs, is van oordeel dat bevindingen uit het onderzoek examenbiologie en bureauonderzoek genoeg aanleiding geven tot concluderen dat er twijfels zijn of het centraal examen voor het vak biologie op regelmatige wijze heeft plaatsgevonden bij [de middelbare school].
De Inspectie Onderwijs, als de met het toezicht op het voortgezet onderwijs en de deugdelijkheid ervan belaste instantie, neemt in navolging van artikel 33 van het Landsbesluit eindexamens v.w.o., h.a.v.o. en v.s.b.o. de volgende beslissingen.
Het centraal examen biologie in het tweede tijdvak wordt ongeldig verklaard voor de leerlingen.
Het behalen van de uitslag van het centraal examen en eventueel uitreiken van het diploma en cijferlijst aan de leerlingen kunnen slechts plaatsvinden na opnieuw afname van het centraal examen in het vak biologie.
De leelringen dienen in een volgend tijdvak het centraal examen in het vak biologie af te leggen.
De voorzitter van de examencommissie van [de middelbare school] dient de leerlingen aan te melden voor het derde tijdvak van het centraal examen in augustus 2024.
3.5.
De onderhavige beroepen zijn gericht tegen de hierboven weergegeven nagenoeg gelijkluidende beschikkingen van 10 juli 2024 (de bestreden beschikkingen).
Bestreden beschikkingen bevoegdelijk gegeven?
4. Tussen partijen is niet in geschil dat de bestreden beschikkingen beschikkingen zijn als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Lar. De vraag die het Gerecht vervolgens ambtshalve dient te beantwoorden is of de inspecteur bevoegd was tot het geven van de bestreden beschikkingen. Dat de inspecteur bevoegd is tot het uitoefenen van toezicht op het voortgezet onderwijs en de deugdelijkheid ervan, vloeit voldoende voort uit artikel 2 van de Landsverordening voortgezet onderwijs juncto artikel 33 van het Landsbesluit eindexamens v.w.o., h.a.v.o. en v.s.b.o. Dat de voorzitter van de examencommissie van [de middelbare school] eigen bevoegdheden heeft ten aanzien van (her)examens, ontneemt de inspecteur niet de bevoegdheid om zelfstandig een onderzoek in tellen in het kader van zijn toezichthoudende taak. Het Gerecht concludeert dan ook dat de bestreden beschikkingen bevoegdelijk zijn gegeven.
Standpunt eisers
5. Eisers hebben het volgende gesteld. Het is de voorzitter van de examencommissie die bevoegd is om dat aan de inspecteur te melden indien er onregelmatigheden zijn met een examen. [de middelbare school] heeft echter geen onregelmatigheden gemeld wat betreft het herexamen omdat er simpelweg geen onregelmatigheden waren. Toch is de inspecteur met een onderzoek gestart, waarbij de inspecteur heeft nagelaten om op het verzoek daartoe van [de middelbare school] aan haar kenbaar te maken wat precies onderzocht wordt. De inspecteur heeft ook nagelaten de door [de middelbare school] verzochte processen-verbaal van [tweede corrector] en [derde corrector] aan [de middelbare school] te verstrekken. De leerlingen konden om deze reden door hun school niet geïnformeerd worden wat de inspecteur precies aan het onderzoeken was. Voorafgaand aan de hoorzitting waarvoor ze zijn uitgenodigd heeft de inspecteur de leerlingen ook geen inlichtingen gegeven over het onderzoek en heeft de stukken waarover hij toen beschikte in het kader van zijn onderzoek niet met hen gedeeld. De inspecteur heeft de bestreden beschikkingen gegeven zonder die inlichtingen of stukken aan de leerlingen of de school te verstrekken. De inspecteur heeft hiermee in strijd met de wet en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, in het bijzonder het zorgvuldigheidsbeginsel en het beginsel van fair play, gehandeld.
Standpunt inspecteur
6. Ter zitting heeft de inspecteur het volgende toegelicht. [de middelbare school] heeft als proces-verbaal van toezicht van het herexamen een namenlijst van de examenkandidaten overgelegd waarop naast de namen van de leerlingen ook de naam van een derde leerling voorkomt. Het proces-verbaal is voorzien van twee handtekeningen van personen die van 7.30 uur tot 10.30 uur toezicht zouden hebben gehouden. Het proces-verbaal bevat geen andere namen en evenmin verdere informatie. Tijdens zijn onderzoek heeft de inspecteur van [de middelbare school] vernomen dat inderdaad een derde leerling heeft deelgenomen aan het herexamen en dat voor deze leerling extra tijd en voorleeshulp is verzocht aan het examenbureau omdat zij een visuele beperking heeft. Uit het feit dat in het door [de middelbare school] overgelegde proces-verbaal van het herexamen niets is vermeld over voorleeshulp aan een examenkandidaat en daaruit evenmin blijkt dat deze leerling in een andere klaslokaal zat, heeft de inspecteur afgeleid dat alle drie leerlingen in een zelfde klaslokaal het examen hebben afgelegd, wat in strijd met de geldende regels en voorschriften is. Al door het nalaten om de inspecteur expliciet te verzoeken om toestemming voor het geven van voorleeshulp aan de derde leerling, heeft [de middelbare school] in strijd met de geldende voorschriften gehandeld. Onder deze omstandigheden mocht de inspecteur in redelijkheid oordelen dat er twijfel is gerezen of het herexamen op regelmatige wijze heeft plaatsgehad en mocht hij op grond van artikel 33 van het Landsbesluit eindexamens v.w.o., h.a.v.o. en v.s.b.o. beslissen dat eisers opnieuw het herexamen moeten maken. De omstandigheid dat [de middelbare school] nadat de bestreden beschikkingen zijn gegeven een tweede proces-verbaal van toezicht van het herexamen bij de inspecteur heeft ingediend waarin twee andere personen als toezichthouder hebben verklaard dat zij op 20 juni 2024 vanaf 7.30 uur tot 9.55 uur aanwezig waren bij het herexamen, maakt het voorgaande niet anders. Dat tweede proces-verbaal leidt juist tot meer twijfel over of het examen op regelmatige wijze heeft plaatsgehad, omdat bijvoorbeeld op grond daarvan niet duidelijk wordt of alle drie examenkandidaten tijdens het herexamen al dan niet in hetzelfde klaslokaal zaten, aldus nog steeds de inspecteur.
Beoordeling Gerecht
7. Het Gerecht is het met de inspecteur eens dat het op de weg van [de middelbare school] had gelegen om de processen-verbaal van toezicht met betrekking tot het herexamen ten behoeve van de duidelijkheid zo gedetailleerd mogelijk in te vullen. Door in eerste instantie een proces-verbaal zonder enige aantekening over de gang van zaken tijdens het herexamen bij de inspecteur te overleggen is [de middelbare school] nalatig geweest. Het is namelijk niet in geschil dat er noemenswaardige feiten waren tijdens het herexamen, bijvoorbeeld het feit dat van de drie leerlingen er één voorleeshulp heeft gehad en het feit dat de drie leerlingen volgens [de middelbare school] in twee klaslokalen zaten. Hiervan is in eerste instantie geen melding gemaakt in het proces-verbaal. Dat dat vragen oproept bij de inspecteur is dan ook begrijpelijk. Echter, het nalaten van [de middelbare school] op zich rechtvaardigt niet zonder meer de beslissing van de inspecteur om met toepassing van artikel 33 van het Landsbesluit eindexamens v.w.o., h.a.v.o. en v.s.b.o. het herexamen van de leerlingen ongeldig te verklaren. Daartoe overweegt het Gerecht het volgende.
7.1.
Artikel 33, eerste lid, van het Landsbesluit eindexamens v.w.o., h.a.v.o. en v.s.b.o. luidt als volgt: Indien het centraal examen naar het oordeel van de met het uitoefenen van het toezicht daarop belaste instantie niet op regelmatige wijze heeft plaatsgehad, of twijfel is gerezen, of het centraal examen op regelmatige wijze heeft plaatsgehad, kan de met het uitoefenen van het toezicht daarop belaste instantie besluiten dat het centraal examen geheel of gedeeltelijk bij een of meer kandidaten opnieuw wordt afgenomen.
Niet in geschil is dat de inspecteur als toezichthouder gebruik kan maken van deze bevoegdheid. In dit geval heeft de inspecteur toegelicht dat hij van die bevoegdheid gebruik heeft gemaakt omdat bij hem twijfel is gerezen of het herexamen op regelmatige wijze heeft plaatsgehad. Wat de inspecteur miskent is dat de conclusie dat twijfel is gerezen of een centraal examen op regelmatige wijze heeft plaatsgehad moet worden voorafgegaan door een onderzoek waarbij de geldende (wettelijke) voorschriften en de beginselen van behoorlijk bestuur, waaronder het zorgvuldigheidsbeginsel, in acht worden genomen. Immers, het ontbreken van een deugdelijk onderzoek maakt dat de op grond daarvan genomen beschikking niet in stand kan blijven.
7.2.
Het beroep van eisers op het zorgvuldigheidsbeginsel slaagt en leidt tot vernietiging van de bestreden beschikkingen. De onderhavige beroepen zijn dus gegrond. Het Gerecht licht dat als volgt toe. Op grond van het zorgvuldigheidsbeginsel was de inspecteur gehouden om de bij het nemen van de bestreden beschikkingen betrokken feiten en belangen zorgvuldig te onderzoeken en vast te stellen welke feiten en belangen hij bij zijn oordeel betrekt. Ook was hij in verband met de door hem te betrachten zorgvuldigheid gehouden om betrokkenen op een correcte manier te bejegenen en de te volgen procedure correct te volgen om tot een deugdelijke beslissing te komen. Hij had dus in ieder geval [de middelbare school] als de betrokken school moeten vragen om nadere informatie en eventuele (bewijs)stukken over wat zich precies heeft voorgedaan tijdens het herexamen. Zo zou hij, indien hij een deugdelijk feitenonderzoek zou hebben uitgevoerd, niet pas na het nemen van de bestreden beschikkingen van [de middelbare school] en pas ter zitting van de leerlingen hebben vernomen dat niet alle drie examenkandidaten op 20 juni 2024 in hetzelfde klaslokaal het herexamen hebben gemaakt.
7.3.
Indien hij het zorgvuldigheidsbeginsel in acht zou hebben genomen dan had de inspecteur de leerlingen en [de middelbare school] geïnformeerd dat hij een onderzoek heeft ingesteld met betrekking tot het herexamen en had hij hen bij zijn onderzoek moeten betrekken en de stukken waarover hij beschikte met hen moeten delen. Zodoende had hij in het kader van de door hem te onderzoeken feiten hun relaas van de feiten en hun standpunt kunnen krijgen over wat zich precies heeft voorgedaan tijdens het herexamen. Zonder een deugdelijke feitenvaststelling mocht hij in redelijkheid niet overgaan tot het nemen van een beslissing met toepassing van artikel 33, eerste lid, van het Landsbesluit eindexamens v.w.o., h.a.v.o. en v.s.b.o. Een deugdelijke feitenvaststelling ontbreekt. In plaats daarvan heeft de inspecteur ervoor gekozen om uit te gaan van de bevindingen van de correctoren zonder deze voor te leggen aan eisers en [de middelbare school]. Aan hun verzoeken om kennis te mogen nemen van de processen-verbaal van de correctoren en de door de leerlingen gemaakte herexamens om te controleren of de bevindingen van de correctoren feitelijk juist zijn, heeft de inspecteur geen gehoor gegeven. Pas in het kader van deze procedure heeft de inspecteur de processen-verbaal overgelegd. De tentamens heeft hij echter niet aan de leerlingen verstrekt. Deze onzorgvuldigheid kan niet worden weggenomen met de stelling van de inspecteur dat de bevindingen van de correctoren op zich al dragend zijn voor de bestreden beschikkingen. Het feit dat die bevindingen ten onrechte niet aan de leerlingen en overigens ook niet aan [de middelbare school] als de betrokken school zijn voorgelegd is namelijk een procedurefout die niet meer kan worden hersteld.
Conclusie en gevolgen
De beroepen van eisers zijn gegrond. Door de vernietiging van de bestreden beschikkingen zijn alle door de inspecteur in die beschikkingen genomen beslissingen niet meer van kracht. Dat betekent dat de cijfers die de leerlingen hebben gehaald bij het herexamen biologie van 20 juni 2024 nog geldig zijn en moeten worden vastgesteld zonder dat de leerlingen opnieuw een herexamen hoeven te maken.
In het voorgaande ziet het Gerecht aanleiding om de inspecteur te veroordelen tot vergoeding aan eisers van de door hen gemaakte proceskosten. De proceskosten begroot het Gerecht op NAf 1.400,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt NAf 700,-) aan gemachtigdensalaris in beide zaken gelet op de nagenoeg gelijke processtukken in beide zaken. Verder zal het Gerecht bepalen dat de inspecteur ieder van eisers het door hem voor de behandeling van zijn beroep betaalde griffierecht van NAf 150,- per bodemzaak dient te vergoeden.

Beslissing

Het Gerecht:
  • verklaarthet beroep in de zaken met zaaknummers CUR202402596 en CUR202402603 gegrond;
  • vernietigtde beschikkingen van de inspecteur van 10 juli 2024 waartegen die beroepen zijn gericht;
  • wijst afde verzoeken om voorlopige voorziening met zaaknummers CUR202402647 en CUR202402649;
  • veroordeeltde inspecteur tot betaling aan eisers van hun proceskosten tot een bedrag van NAf 1.400,-;
  • bepaaltdat de inspecteur aan ieder van eisers afzonderlijk het door hen betaalde griffierecht van NAf 150,- dient te vergoeden.
Aldus vastgesteld door mr. N.M. Martinez, rechter in het Gerecht, en bekend gemaakt te Curaçao op 30 juli 2024, in aanwezigheid van P.N.F. Pereira do Tanque, griffier.

Informatie over hoger beroep

Tegen deze uitspraak, voor zover deze gaat over het beroep, kunnen alle partijen hoger beroep instellen bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie. Tegen de beslissing op het verzoek om een voorlopige voorziening kan geen hoger beroep worden ingesteld.
Het hoger beroepschrift moet worden ingediend
binnen zes wekenna de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Het hoger beroep moet worden ingediend bij het Gerecht dat de uitspraak heeft gedaan.
De indiener van het hoger beroep moet in ieder geval:
  • het hoger beroepschrift indienen in tweevoud;
  • een afschrift van deze uitspraak bijvoegen;
  • vermelden waarom hij het niet eens is met de uitspraak (hoger beroepsgronden).
Partijen kunnen gebruik maken van de mogelijkheid om binnen de gegeven hoger beroepstermijn te volstaan met een pro-forma hoger beroepschrift. Dit betekent dat de hoger beroepsgronden op een later moment worden ingediend.
Voor het instellen van het hoger beroep is griffierecht verschuldigd.