ECLI:NL:OGEAC:2024:199

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
23 september 2024
Publicatiedatum
10 februari 2025
Zaaknummer
800.00029/24 (pakketnummer: 500.00276/23)
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • S.A. Carmelia
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot schadevergoeding ex artikel 178 Sv afgewezen na onterecht voorarrest

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao op 23 september 2024 uitspraak gedaan op een verzoek ex artikel 178 van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door de verzoeker, die in 2023 was aangehouden op verdenking van overtredingen van de Opiumlandsverordening en de Vuurwapenverordening. De verzoeker, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. A.N. Sulvaran, vroeg om vergoeding van immateriële schade ten gevolge van de door hem ondergane detentie, die hij als onterecht beschouwde. De officier van justitie, mr. K. Hara, erkende dat er gronden van billijkheid waren voor schadevergoeding, maar verwees naar de ernst van de bezwaren die tegen de verzoeker bestonden.

De procedure begon met de indiening van het verzoek op 15 augustus 2024, waarna het verzoek op 16 september 2024 in raadkamer werd behandeld. De verzoeker had meer dan 190 dagen in voorlopige hechtenis doorgebracht, maar het Gerecht oordeelde dat de dwangmiddelen rechtmatig waren toegepast. De verzoeker was aanvankelijk vrijgesproken, maar het Gerecht oordeelde dat de detentie grotendeels aan de verzoeker zelf te wijten was, gezien zijn proceshouding en het feit dat hij geen inhoudelijke verklaringen had afgelegd over zijn betrokkenheid bij de feiten.

Het Gerecht concludeerde dat er geen gronden van redelijkheid en billijkheid waren die maakten dat de schade door het Land moest worden gedragen. Het verzoek tot schadevergoeding werd dan ook afgewezen. De beslissing werd genomen door mr. S.A. Carmelia, in tegenwoordigheid van griffier R.A. Caupain.

Uitspraak

Strafzaken over 2024
Zaaknummer: 800.00029/24
Parketnummer: 500.00276/23
Uitspraak: 23 september 2024
Beschikking, gegeven op het verzoek ex artikel 178 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv), ingediend door:
[verdachte](hierna: verzoeker),
geboren op [geboortedatum] 1979 te [geboorteplaats],
wonende in [woonplaats], [adres],
gemachtigde: mr. A.N. Sulvaran, advocaat in Curaçao.

1.Het verloop van de procedure

Namens verzoeker is op 15 augustus 2024 een verzoek ex artikel 178 Sv, met een productie, ingediend. Het verzoek strekt tot vergoeding van door verzoeker geleden immateriële schade ten gevolge van jegens hem aangewende strafvorderlijke dwangmiddelen, ten bedrage van NA
f14.250,00, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, alsmede een bedrag van NA
f750,00, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, in verband met de verleende bijstand in de onderhavige procedure.
De officier van justitie heeft haar reactie op het verzoek per email van 11 september 2024 ingediend. Deze reactie strekt ertoe dat het Openbaar Ministerie gronden van redelijkheid en billijkheid aanwezig acht tot toekenning van een vergoeding ter zake van de door verzoeker ondergane inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis.
Het verzoek is behandeld in raadkamer van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao (hierna: het Gerecht) van 16 september 2024. Verschenen zijn de gemachtigde van verzoeker, mr. Sulvaran, voornoemd, en de officier van justitie, mr. K. Hara.
De gemachtigde heeft het verzoek mondeling toegelicht aan de hand van schriftelijke aantekeningen, die zijn overgelegd. De officier van justitie heeft daarop mondeling gereageerd.
Beslissing is bepaald op heden.

2.De ontvankelijkheid

Het verzoek is tijdig, binnen de in artikel 179, eerste lid, Sv gestelde termijn, en op de juiste wijze ingediend, zodat verzoeker daarin kan worden ontvangen.
3. De feiten
Verzoeker is op 28 september 2023 aangehouden en in verzekering gesteld ter zake van verdenking van overtreding van de Opiumlandsverordening op 23 april 2023. Vervolgens is een bevel tot voorlopige hechtenis jegens verzoeker afgegeven. De verdenking was aanvankelijk dat verzoeker zich schuldig had gemaakt aan het medeplegen van overtreding van de Opiumlandsverordening en van het medeplegen van overtreding van de Vuurwapenverordening, telkens gepleegd op 23 april 2023. De verdenking is nadien in de tenlastelegging uitgebreid met het medeplegen van c.q. medeplichtigheid aan diefstal door middel van braak van een grote hoeveelheid cocaïne en vuurwapens, eveneens gepleegd op 23 april 2023. Op 5 april 2024 is de voorlopige hechtenis van verzoeker door het Gerecht opgeheven. Bij vonnis van het Gerecht van 28 juni 2024 is verzoeker van het aan hem ten laste gelegde vrijgesproken. Dit vonnis is op 13 juli 2024 onherroepelijk geworden.

4.Standpunten van partijen

Het verzoek strekt tot het verkrijgen van een vergoeding ten laste van het Land, ter zake van schade die verzoeker stelt te hebben geleden als gevolg van het door hem ondergane voorarrest. Verzoeker heeft gesteld dat hij langdurig gedetineerd is geweest enkel omdat hij zich beweerdelijk op het verkeerde moment en op de verkeerde plek bevond. Verzoeker is meer dan een halfjaar onterecht en onschuldig opgesloten geweest. Door de ten onrechte ondergane detentie heeft verzoeker immateriële schade geleden van in totaal NA
f14.250,00 (190 dagen à NA
f75,00). Daarnaast maakt verzoeker aanspraak op proceskosten.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat, gelet op alle feiten en omstandigheden, gronden van billijkheid aanwezig zijn voor toekenning van schadevergoeding ter zake van geleden schade als gevolg van de ondergane detentie, een en ander tot een bedrag van NA
f75,00 per dag.
Ten aanzien van de hoogte van de vergoeding refereert de officier van justitie zich aan het oordeel van het Gerecht, met dien verstande dat in matigende zin rekening dient te worden gehouden met de omstandigheid dat de detentie van verzoeker langer heeft geduurd vanwege de ernstige bezwaren die in het dossier aanwezig waren, in het bijzonder:
  • De verklaring van [medeverdachte 1] dat er verdovende middelen en vuurwapens aan boord waren van de boot ‘[naam]’;
  • De verklaring van de eigenaar van de [automerk/model 1], de heer [medeverdachte 2], die te kennen heeft gegeven dat verzoeker op 23 april 2023 in de middag zijn [automerk/model 1] heeft geleend;
  • De vrouw van [medeverdachte 2] die ook verklaard heeft dat zij zich kon herinneren dat iemand langs kwam om het voertuig te lenen;
  • De bevindingen van de camerabeelden dat de [automerk/model 1] op de vissershaven van de Caracasbaai op rijdt om 18.10 uur;
  • De bevindingen van de camerabeelden met de constatering van de diefstal van de cocaïne en de wapens waarbij een [automerk/model 2] betrokken is geweest;
  • Nadat de diefstal had plaatsgevonden rijdt de [automerk/model 2] weg en daarna ook de [automerk/model 1];
  • De verklaringen van [medeverdachte 2] dat verzoeker het voertuig rond 21.00 uur terug kwam brengen;
  • De netwerkanalyse van het telefoonnummer toebehorende aan verzoeker dat aanstraalt in de buurt van de plaats-delict ten tijde van de diefstal en dat gedurende dat tijdstip c.q. die periode zeer actieve data verkeer is te zien;
  • Hetzelfde telefoonnummer heeft contacten met andere verdachten in deze zaak, onder anderen [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3]

5.De beoordeling

Het Gerecht overweegt als volgt.
Ingeval van rechtmatige toepassing van een dwangmiddel kan ingevolge artikel 178, eerste lid, Sv schadevergoeding worden toegekend wanneer er gronden van redelijkheid en billijkheid aanwezig zijn dat de geleden schade geheel of gedeeltelijk door het Land wordt gedragen. Hierbij geldt als uitgangspunt bij de rechtmatige toepassing van een dwangmiddel, dat toegebrachte schade in beginsel voor rekening komt van de individuele burger die nadeel heeft ondervonden van de wijze waarop de overheid haar taak ten behoeve van de gemeenschap heeft uitgeoefend. Alleen indien er gronden van redelijkheid en billijkheid bestaan die maken dat de schade niet voor rekening van de individuele burger dient te blijven, heeft het Gerecht een discretionaire bevoegdheid om schadevergoeding toe te kennen.
Uit de stukken van het geding en het verhandelde in raadkamer maakt het Gerecht op dat genoegzaam is gebleken dat de dwangmiddelen van inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis rechtmatig zijn toegepast. De ernstige bezwaren en de gronden die tot het bevel voorlopige hechtenis hebben geleid zijn telkens door de rechter-commissaris getoetst en zijn aldus steeds aanwezig geoordeeld. Dat het Gerecht de voorlopige hechtenis van verzoeker op 5 april 2024 heeft opgeheven nu op dat moment niet langer sprake was van (voldoende) ernstige bezwaren maakt het vorenstaande niet anders.
Het enkele feit dat verzoeker uiteindelijk door het Gerecht is vrijgesproken, maakt niet dat hem schadevergoeding toekomt. Bezien moet worden of er in de onderhavige zaak gronden van redelijkheid en billijkheid bestaan die maken dat de gestelde schade door het Land dient te worden gedragen. Daarbij acht het Gerecht de destijds door verzoeker ingenomen proceshouding van belang.
Waar ging het in de strafzaak tegen verzoeker om?
Uit het strafdossier is gebleken dat in de nachtelijke uren van 22 april 2023 op 23 april 2023 het vaartuig ‘[naam]’ vanuit de vissershaven te Piscadera is uitgevaren. Blijkens de verklaringen van [medeverdachte 1] werd op 23 april 2023 een partij verdovende middelen vanuit een boot afkomstig uit Venezuela op de boot ‘[naam]’ overgeladen en in verborgen compartimenten op de boot gezet. Na terugkomst in Curaçao werd de boot op 23 april 2023 bij de vissershaven te Caracasbaai afgemeerd. Vervolgens vond er op 23 april 2023 een diefstal op de boot plaats, welke diefstal op camera werd vastgelegd. Op 25 april 2024 werd de boot door de Kustwacht aan een grondige controle onderworpen, waarbij vernielingen, reparaties en compartimenten gebouwd om als verborgen compartimenten voor het smokkelen van contrabande te worden gebruikt zijn geconstateerd. Na analyse van de camerabeelden werd waargenomen dat vermoedelijk diverse voertuigen, waaronder een grijs gekleurd voertuig van het merk [automerk/model 1], met kentekennummer [kentekkennummer], betrokken waren bij het leeghalen van de boot ‘[naam]’. Dit voertuig bevond zich op 23 april 2023 vanaf omstreeks 18:10 uur tot en met 19:05 uur op de vissershaven te Caracasbaai, terwijl de inbraak op de boot plaatsvond en vanuit de boot enkele tassen/zakken door de daders in een pick-up van het merk [automerk/model 2], werden gelegd. Bij het verlaten van de vissershaven reed voormelde pick-up gevolgd door de [automerk/model 1] weg. Bij nader onderzoek naar de op de camerabeelden waargenomen [automerk/model 1] is gebleken dat deze auto door [medeverdachte 4] aan [medeverdachte 2] werd verhuurd. Door [medeverdachte 2] werd op 13 september 2023 bevestigd dat hij deze auto van [medeverdachte 4] huurde en herkende hij de auto op
stillsvan de camerabeelden van de diefstal gepleegd op 23 april 2023 op de vissershaven te Caracasbaai. Vervolgens verklaart hij dat hij de auto op voormelde datum aan een persoon, genaamd [betrokkene], had uitgeleend, die later de auto had teruggebracht. Op 20 september 2023 heeft [medeverdachte 2] in de eerder door hem afgelegde verklaringen volhard en herkent hij bij een meerkeuze fotoconfrontatie verzoeker, als de persoon, bijgenaamd [betrokkene], aan wie hij de [automerk/model 1] had uitgeleend. Ook de partner van [medeverdachte 2], [medeverdachte 5], heeft verklaard dat [medeverdachte 2] de [automerk/model 1] op 23 april 2023 omstreeks 16:00 uur aan een persoon, genaamd [betrokkene], had uitgeleend, die omstreeks 21:00 uur de auto had teruggebracht. Bij een meerkeuze fotoconfrontatie herkent zij eveneens verzoeker als de persoon, genaamd [betrokkene], aan wie [medeverdachte 2] de [automerk/model 1] had uitgeleend. Door [medeverdachte 2], [medeverdachte 5], [medeverdachte 6] en [medeverdachte 7] werd onder meer het mobiele telefoonnummer [telefoonnummer] aan verzoeker gelinkt. Blijkens analyse van historische verkeersgegevens bevond dit telefoonnummer zich ten tijde van de inbraak op de boot ‘[naam]’ op of in de nabije omgeving van de plaats delict, was er telefonisch contact met een ander mobiele telefoonnummer rondom het tijdstip van de inbraak en straalden de telefonische contacten van beide aansluitnummers bij dezelfde telecomcellen aan bij voornoemde netwerkmetingen, waarbij het vermoeden rees dat de gebruikers van beide aansluitnummers zich op 23 april 2023 rondom het tijdstip van de inbraak op de boot op de plaats delict in de vissershaven te Caracasbaai bevonden en daarbij onderling telefonisch contact met elkaar hebben gehad.
Het Openbaar Ministerie heeft op basis van de inhoud van de verklaring van [medeverdachte 2], namelijk dat hij op 23 april 2023 de [automerk/model 1] aan verzoeker heeft uitgeleend, de verklaring van [medeverdachte 5] , namelijk dat verzoeker op 23 april 2023 de [automerk/model 1] heeft meegenomen, de camerabeelden waarop de [automerk/model 1] vanaf 18:10 uur tot en met 19:05 uur bij de vissershaven is te zien en de omstandigheid dat blijkens historische verkeergegevens het aan verzoeker gelinkte mobiele nummer [telefoonnummer] zich ten tijde van de inbraak op of in de nabije omgeving van de plaats delict heeft aangestraald, geconcludeerd dat deze feiten en omstandigheden voldoende waren om vast te kunnen stellen dat verzoeker samen met (een) ander(en) betrokken was bij de diefstal van de drugs en wapens aan boord van de boot en dat hij deze voorwerpen voorhanden heeft gehad.
Verzoeker is op 28 september 2023 (tweemaal), op 4 oktober 2023 en op 16 oktober 2023 door de politie verhoord. Hij heeft telkens een beroep gedaan op zijn recht om te zwijgen. Ook bij de voorgeleiding aan de rechter-commissaris heeft verzoeker een beroep gedaan op zijn recht om te zwijgen. Vervolgens heeft hij tijdens het horen op de vordering bevel tot bewaring en de vordering bevel tot gevangenhouding telkens verklaard niets over de zaak te weten noch daar iets mee te maken te hebben. Ter terechtzitting van 8 december 2023 heeft verzoeker ontkend aanwezig te zijn geweest bij de vissershaven en dat hij iets te maken heeft met deze zaak. Aansluitend heeft hij op voorhand verklaard op alle volgende vragen van het Gerecht een beroep te zullen doen op zijn recht om te zwijgen. Ook tijdens de inhoudelijke behandeling is ter terechtzitting zijdens verzoeker een verklaring voor de jegens hem zeer belastende omstandigheden uitgebleven.
Derhalve heeft verzoeker geen verklaring gegeven c.q. willen geven voor de, zoals hiervoor uiteengezet, jegens hem zeer belastende feiten en omstandigheden, zelfs niet of hij ten tijde van de inbraak op de boot zelf in de auto zat en, zo ja, wat hij daar deed, dan wel of hij de auto aan iemand anders had uitgeleend en, zo ja, aan wie. In de omstandigheden van het geval had het echter, in aanmerking genomen de jegens verzoeker ontstane verdenking, op de weg van verzoeker gelegen, die in de desbetreffende tijdsspanne verantwoordelijk was voor de door hem bij [medeverdachte 2] geleende [automerk/model 1], te dien aanzien duidelijkheid te verschaffen.
Als gezegd mag in een procedure ex artikel 178 Sv aan de proceshouding van verzoeker als gewezen verdachte betekenis worden toegekend. In de gegeven omstandigheden waarbij verzoeker ervoor heeft gekozen om in het voorbereidend onderzoek een beroep te doen op zijn zwijgrecht en ook overigens op geen enkel moment inhoudelijk te verklaren op vragen die zijn vermeende betrokkenheid en rol betroffen - wat overigens diens goed recht en een groot strafvorderlijk goed is - acht het Gerecht het niet vreemd en evenmin buitenproportioneel dat verzoeker in verband met het (verdere) onderzoek 190 dagen in detentie heeft doorgebracht. Het betrof immers een omvangrijke zaak en de feiten en omstandigheden die hebben geleid tot de verdenking en vervolgens de detentie en het voorarrest waren zeer belastend jegens verzoeker. De politie heeft dan ook meer tijd nodig gehad de verdenking die tegen verzoeker bestond te onderzoeken.
De stelling van verzoeker dat hij is gedetineerd enkel omdat hij zich op de verkeerde plek op het verkeerde moment bevond gaat, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, niet op. Dat geldt ook voor de stelling van verzoeker dat hij door een systeemfout 190 dagen opgesloten is geweest. Immers, de enkele omstandigheid dat verzoeker uiteindelijk is vrijgesproken wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs wil niet zeggen dat sprake is geweest van een systeemfout.
Bij deze stand van zaken is het Gerecht, anders dan (de gemachtigde van) verzoeker en de officier van justitie, van oordeel dat verzoeker - gelet op het voorgaande - de detentie en, in het verlengde daarvan, het (voortduren van het) voorarrest, in belangrijke mate aan zichzelf te wijten heeft gehad en dat de door hem gestelde schade daarom voor zijn risico en rekening dient te blijven. Er is verder onvoldoende gesteld en anderszins is ook niet gebleken dat er in de onderhavige zaak, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van redelijkheid en billijkheid bestaan die maken dat de door verzoeker gestelde schade door het Land dient te worden gedragen.
Bij deze stand van zaken komt ook het verzoek tot toekenning van een vergoeding voor de kosten voor de rechtsbijstand voor het opstellen, de indiening en behandeling van dit verzoekschrift niet voor toewijzing in aanmerking.
Beslist wordt dan ook als volgt.

6.De beslissing

Het Gerecht:
wijst afhet verzoek.
Deze beschikking is op 23 september 2024 gegeven door mr. S.A. Carmelia, rechter in voornoemd Gerecht, in tegenwoordigheid van de griffier R.A. Caupain.