ECLI:NL:OGEAC:2024:2

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
3 januari 2024
Publicatiedatum
8 januari 2024
Zaaknummer
CUR202302180
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • mr. drs. S. Lanshage
  • mr. J. Sybesma
  • mr. P. Klik
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen beslissing SVB om geen ongevallengeld toe te kennen op grond van de Landsverordening Ongevallenverzekering

In deze uitspraak beoordeelt het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao het beroep van eiseres tegen de beslissing van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) om haar geen ongevallengeld toe te kennen op basis van de Landsverordening Ongevallenverzekering. Eiseres had in februari 2022 melding gemaakt van een bedrijfsongeval en ontving op 9 november 2022 een primaire beschikking waarin haar aanvraag voor ongevallengeld werd afgewezen. Na bezwaar van eiseres handhaafde de SVB deze beslissing op 24 mei 2023. Eiseres heeft op 18 juli 2023 beroep ingesteld, maar het Gerecht verklaart het beroep niet-ontvankelijk omdat het te laat is ingediend. Eiseres heeft geen goede reden gegeven voor de vertraging in het indienen van haar beroepschrift.

Tijdens de zitting op 23 november 2023 heeft het Gerecht de toelichting van eiseres gehoord, maar oordeelt dat er onvoldoende bewijs is om de gestelde valpartij te onderbouwen. De verklaring van eiseres wordt niet ondersteund door andere bewijsstukken, zoals doktersverklaringen of getuigenverklaringen van haar collega’s. Het Gerecht concludeert dat de SVB terecht heeft geoordeeld dat eiseres niet voldoet aan de voorwaarden van artikel 3 van de Landsverordening, waardoor zij geen recht heeft op ongevallengeld. De beslissing van de SVB blijft in stand en het beroep wordt niet-ontvankelijk verklaard.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

Uitspraak

in het geding tussen:

[naam eiseres],

wonend in Curaçao,
eiseres,
tegen

de Sociale Verzekerings Bank (SVB),

verweerder,
gemachtigde: mr. M. Bonafasia.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt het Gerecht het beroep van eiseres tegen de beslissing van de SVB om haar geen ongevallengeld toe te kennen op grond van de Landsverordening Ongevallenverzekering.
1.1
Eiseres heeft melding gedaan bij de SVB van een bedrijfsongeval in februari 2022. Bij beschikking van 9 november 2022 (de primaire beschikking) heeft de SVB bepaald dat eiseres geen recht heeft ongevallengeld. Eiseres heeft daartegen bezwaar gemaakt. Dit heeft de SVB geen aanleiding gegeven om anders te oordelen. Bij beschikking gedagtekend 24 mei 2023 heeft de SVB het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard en de primaire beschikking gehandhaafd (de bestreden beschikking).
1.2
Eiseres heeft op 18 juli 2023 beroep ingesteld tegen de bestreden beschikking.
1.3
De SVB heeft op 13 september 2023 een verweerschrift ingediend.
1.4
Het Gerecht heeft het beroep behandeld op de zitting van 23 november 2023. Eiseres was daarbij aanwezig. De SVB heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Beoordeling door het Gerecht

2. Het Gerecht beoordeelt de beslissing van de SVB om de aanvraag van eiseres om een ongevallenuitkering af te wijzen. Hij doet dit doen aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
3. Het Gerecht verklaart het beroep van eiseres niet-ontvankelijk omdat het te laat is ingediend en eiseres daarvoor geen goede reden heeft gegeven. Om recht te doen aan het gesprek met eiseres op de zitting, gaat het Gerecht vervolgens – geheel ten overvloede – in op de toelichting van eiseres. Het Gerecht oordeelt dat voor de verklaring van eiseres over de gestelde valpartij onvoldoende steun is te vinden in de stukken om juridisch te kunnen vaststellen dat eiseres is gevallen. Hierna legt het Gerecht uit hoe hij tot dit oordeel is gekomen en welke gevolgen dit oordeel heeft.
De ontvankelijkheid van het beroep
4.1
Op grond van artikel 16, eerste lid, van de Lar bedraagt de termijn voor het indienen van een beroepschrift zes weken. Deze termijn vangt aan op de dag na die waarop de beschikking is gegeven. Op grond van het tweede lid van deze bepaling geldt de dag waarop de beschikking is verzonden of uitgereikt, als de dag waarop deze is gegeven.
4.2
De bestreden beschikking is gedagtekend 24 mei 2023 en is voorzien van een stempel met de datum 31 mei 2023. In het verweerschrift staat dat laatstgenoemde datum de dag is waarop de bestreden beschikking aangetekend aan eiseres is verzonden.
4.3
Ter zitting heeft het Gerecht aan eiseres voorgehouden dat meer dan zes weken zijn verstreken tussen de stempeldatum op de bestreden beschikking (31 mei 2023) en de datum waarop eiseres haar beroepschrift heeft ingediend (18 juli 2023). Het Gerecht heeft eiseres gevraagd naar de reden van dit tijdsverloop en naar de datum waarop zij de bestreden beschikking heeft ontvangen. De reactie van eiseres op deze vragen vat het Gerecht zo op dat zij betwist dat de bestreden beschikking (al) op 31 mei 2023 is verzonden. Bij deze stand van zaken ligt het vervolgens op de weg van de SVB om aan te tonen dat de bestreden beschikking daadwerkelijk op 31 mei 2023 is verzonden.
4.4
Het Gerecht stelt vast dat op de door de SVB overgelegde kopie van de bestreden beschikking onderaan een streepjescode met daaronder een code en met de datum 31 mei 2023 staat. Naar het oordeel van het Gerecht heeft de SVB hiermee aannemelijk gemaakt dat de bestreden beschikking op 31 mei 2023 aangetekend aan eiseres is verzonden. Dat betekent dat de beroepstermijn van zes weken is gestart op 1 juni 2023. De laatste dag waarop eiseres haar beroep kon indienen was op
12 juli 2023. Nu eiseres haar beroep pas op 18 juli 2023 heeft ingediend, is dat te laat. Eiseres heeft ter zitting geen goede reden kunnen geven waarom zij haar beroepschrift te laat heeft ingediend. Dat betekent dat haar beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
4.5
Het Gerecht komt daardoor niet toe aan de inhoudelijke beoordeling van de zaak. Geheel ten overvloede en om recht te doen aan het gesprek met eiseres ter zitting, zal het Gerecht hierna toch ook iets zeggen over de toelichting die eiseres gegeven heeft.
Wat is relevant om te weten in deze zaak?
5.1
Eiseres woont te [woonwijk] en werkt als schoonmaakster bij [naam werkgever] op de [straatnaam]. De werkgever van eiseres zorgt voor busvervoer van de werkplek naar huis voor zijn werknemers die ’s avonds werken en niet beschikken over eigen vervoer. Op de dag van het vermeende ongeval eindigde de dienst van eiseres om 23.00 uur en is zij met twee collega’s in een door hun werkgever ingeschakelde bus naar huis gebracht. Onderweg naar de woning van eiseres heeft de chauffeur hard afgeremd, omdat er plotseling een hond voor de bus was gesprongen.
5.2
Volgens eiseres is zij hierdoor in de bus ten val gekomen, waarbij haar linkerarm beklemd is geraakt en zij letsel heeft opgelopen aan deze arm. Eiseres heeft dit ongeval gemeld bij haar werkgever en heeft daarbij verzocht om toekenning van ongevallengeld. Dit heeft geleid tot de besluitvorming van de SVB, zoals beschreven in de inleiding.
Waarom heeft de SVB geen ongevallengeld toegekend aan eiseres?
6. De SVB heeft geen ongevallengeld aan eiseres toegekend, omdat het volgens de SVB niet aannemelijk is geworden dat het gestelde bedrijfsongeval daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. Eiseres heeft haar verklaring niet met bewijsstukken onderbouwd en haar collega’s hebben haar verklaring niet bevestigd.
Wat voert eiseres daartegen aan?
7. Eiseres is het niet eens met deze beslissing van de SVB. Het bedrijfsongeval heeft wel degelijk plaatsgevonden en eiseres heeft hierover steeds naar waarheid verklaard. De collega’s die hierbij aanwezig waren hebben eiseres’ verklaring niet bevestigd uit vrees om hierdoor in de problemen te komen op hun werk.
7.1
Deze beroepsgrond slaagt niet. Het Gerecht motiveert dit als volgt.
7.2
Onder een ongeval in de zin van de Landsverordening Ongevallenverzekering wordt verstaan een ongeval dat de werknemer in verband met zijn dienstbetrekking is overkomen. Op grond van artikel 3 van deze Landsverordening heeft de werknemer aan wie een ongeval is overkomen recht op tegemoetkoming, bestaande uit geneeskundige behandeling en verpleging, en uitkeringen in geld.
7.3
In deze zaak staat de vraag centraal of aannemelijk is geworden dat eiseres in februari 2022 een bedrijfsongeval heeft gehad. Eiseres heeft zowel in haar bezwaarschrift, beroepschrift als op de zitting een duidelijke verklaring afgelegd over wat er op die avond volgens haar is gebeurd. Om ook juridisch vast te kunnen stellen dat het ongeval daadwerkelijk heeft plaatsgevonden is echter méér nodig dan de verklaring van eiseres alleen. Het Gerecht stelt in dit verband vast dat de verklaring van eiseres in dit geval onvoldoende wordt ondersteund door de overige stukken in het dossier. Zo ontbreekt verdere informatie over het gestelde letsel aan haar arm. Er is geen doktersverklaring en op de zitting heeft eiseres desgevraagd verklaard dat er geen foto’s zijn gemaakt van haar arm. Ook voor de verklaring van eiseres dat zij in de bus ten val is gekomen, bieden de stukken van het dossier geen ondersteuning. De SVB heeft een onderzoek laten uitvoeren naar de toedracht van het gestelde bedrijfsongeval en heeft in dat kader de hiervoor genoemde collega’s van eiseres gehoord. Beiden hebben bij die gelegenheid echter verklaard niet te hebben gezien dat eiseres in de bus is gevallen, hoewel zij zich op dat moment in de directe nabijheid bevonden van eiseres. Dat deze collega’s uit angst voor represailles van hun werkgever niet naar waarheid hebben durven verklaren, acht het Gerecht niet aannemelijk geworden. Daarbij is ook van belang dat één van deze collega’s ten tijde van het verhoor al niet langer werkzaam was voor het casino.
7.4
Voor het Gerecht zijn er dus onvoldoende aanknopingspunten om juridisch te kunnen vaststellen dat eiseres in de bus ten val is gekomen en daarbij gewond is geraakt. Dat betekent dat eiseres niet voldoet aan de voorwaarde van artikel 3 van de Landsverordening Ongevallengeld dat sprake moet zijn van een ongeval, zodat de SVB terecht aan haar geen ongevallengeld heeft toegekend.
Conclusie en gevolgen
8. Het beroep van eiseres is niet-ontvankelijk, omdat het zonder goede reden te laat is ingediend. Dat betekent dat de beslissing van de SVB om aan haar geen ongevallengeld toe te kennen, in stand blijft.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het Gerecht
verklaarthet beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. drs. S. Lanshage, voorzitter, mr. J. Sybesma en mr. P. Klik, leden, en in het openbaar uitgesproken op 3 januari 2023, in tegenwoordigheid van mr. H. van der Schaft, griffier.
Tegen deze beslissing staat hoger beroep open binnen
zes wekenna de dag van kennisgeving van de uitspraak.