In deze strafzaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao op 6 november 2024 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, geboren in 1984, die werd beschuldigd van (medeplegen van) afpersing en witwassen. De tenlastelegging omvatte twee feiten: het dwingen van een slachtoffer tot het ondertekenen van een schuldbekentenis van NAf 1.150.000 en het verwerven van een auto waarvan de verdachte wist dat deze afkomstig was uit een misdrijf. Tijdens de zittingen op 26 augustus en 21 oktober 2024 heeft het Gerecht de vordering van de officier van justitie, mr. K. Hara, en de verdediging van de verdachte, vertegenwoordigd door mr. U.F. Dickens, gehoord.
Het Gerecht heeft vastgesteld dat de gedragingen die in de tenlastelegging zijn opgesomd, buiten de tenlastegelegde periode vallen. Dit leidde tot de vrijspraak van de verdachte voor het eerste feit. Wat betreft het tweede feit, de verdachte werd verweten dat hij een auto had verworven die mogelijk uit een misdrijf afkomstig was. Het Gerecht oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte op de hoogte was van de criminele herkomst van de auto. De verklaringen van de moeder van de verdachte, die de auto had aangeschaft, werden als geloofwaardig beschouwd.
De benadeelde partij, het slachtoffer, had een vordering tot schadevergoeding ingediend, maar deze werd niet-ontvankelijk verklaard omdat de verdachte voor de tenlastegelegde feiten werd vrijgesproken. Het Gerecht heeft ook bepaald dat de auto aan de moeder van de verdachte moet worden teruggegeven. Dit vonnis is uitgesproken door rechter mr. Y.C. Bours, bijgestaan door griffier mr. J. Mulder.