ECLI:NL:OGEAC:2024:207

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
17 oktober 2024
Publicatiedatum
31 maart 2025
Zaaknummer
CUR202402326
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.C.B. Hubben
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing executie van in kracht van gewijsde gegaan vonnis afgegeven, executoriaal beslag voorwaardelijk opgeheven

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao op 17 oktober 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [Eiseres] en [gedaagden 1 en 2] en [gedaagden 3 en 4]. De eiseres, eigenaar van een woning, heeft een verzoek ingediend tot schorsing van de executie van een eerder vonnis, waarin gedaagden zijn veroordeeld tot afbraak van te hoog gebouwde gedeelten van de woning. Eiseres stelt dat de executie van het vonnis leidt tot misbruik van executiebevoegdheid en dat zij niet aan het vonnis kan voldoen. Gedaagden hebben conservatoir beslag gelegd op de woning tot zekerheid van hun vordering. Het gerecht heeft vastgesteld dat het beslag executoriaal is geworden, maar dat gedaagden tot op heden het beslag niet hebben uitgewonnen. Het gerecht heeft geoordeeld dat er geen juridische of feitelijke misslagen zijn in het eerdere vonnis en dat er geen noodtoestand aan de zijde van eiseres is ontstaan. Echter, het gerecht heeft ook vastgesteld dat eiseres onevenredig hard wordt getroffen door het beslag, aangezien de hypotheekhouder de veilingprocedure van de woning heeft opgestart. Het gerecht heeft daarom besloten het beslag op de woning op te heffen met ingang van 1 december 2024, tenzij gedaagden voor die tijd het beslag uitwinnen. De vorderingen van eiseres zijn afgewezen, en de proceskosten zijn gecompenseerd.

Uitspraak

AGERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

Zaaknummer: CUR202402326
Vonnis in kort geding van 17 september 2024
in de zaak van
[Eiseres],wonend in [woonplaats],
eiseres,
gemachtigde: mr. J.H. Schmitz,
tegen

1.[gedaagde 1],

2. [gedaagde 2],
beiden wonend in [woonplaats],
gemachtigde: mr. K. Saleh, en

3.[gedaagde 3],

3. [gedaagde 4],
beiden wonend in [woonplaats],
niet verschenen,
gedaagden.
Eiseres wordt hierna [Eiseres] genoemd. Gedaagden 1 en 2 worden hierna gezamenlijk [gedaagden 1 en 2] genoemd en gedaagden 3 en 4 worden hierna gezamenlijk [gedaagden 3 en 4] genoemd.

1.Het procesverloop

1.1.
Het procesverloop blijkt uit:
  • het verzoekschrift van 20 juni 2024, met producties,
  • de op voorhand ingediende producties (1 en 2) van [gedaagden 1 en 2],
  • de nadere producties (3 tot en met 5) van [gedaagden 1 en 2],
  • de mondelinge behandeling van 3 september 2024,
  • de pleitnotities.
1.2.
Vonnis is bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1. [
eiseres] is eigenaar van de woning gelegen in [adres] (hierna: de Woning).
2.2. [
gedaagden 1 en 2] zijn gezamenlijk eigenaar van de woning gelegen in [adres].
2.3. [
gedaagden 3 en 4]waren gezamenlijk eigenaar van de woning gelegen in [adres].
2.4.
De percelen waarop voornoemde woningen zijn gebouwd maken onderdeel uit van het verkavelingsplan Ceru Wea i Awa in [plaats].
2.5.
Op 24 januari 2022 hebben [gedaagden 1 en 2]en [gedaagden 3 en 4], na een daartoe verkregen verlof van het gerecht, conservatoir beslag op de Woning gelegd tot zekerheid van verhaal voor hun vordering begroot op NAf 195.000 (hierna: het Beslag).
2.6.
Bij in kracht van gewijsde gegaan vonnis in kort geding van 17 maart 2022 [1] heeft het gerecht de vordering van [eiseres] tot opheffing van het Beslag afgewezen.
2.7.
Bij in kracht van gewijsde gegaan vonnis van 17 oktober 2022 [2] (hierna: het Bodemvonnis) in de bodemprocedure tussen [gedaagden 1 en 2] en [gedaagden 3 en 4] enerzijds en [eiseres] anderzijds, waarin [eiseres] is verschenen maar vervolgens geen verweer heeft gevoerd, heeft het gerecht het volgende beslist:
“(…)
3. De beslissing
Het gerecht:
3.1.
verklaart voor recht dat gedaagde in strijd met de op haar op grond van artikel 6 sub B onder randnummer 5 van de Leveringsakte rustende persoonlijke verplichtingen de maximale bouwhoogten heeft overschreden c.q. te hoog heeft gebouwd te [adres];
3.2.
verklaart voor recht dat gedaagde aansprakelijk is voor de door eisers te lijden schade, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
3.3.
beveelt gedaagde om binnen twee weken na betekening van het vonnis een aanvang te maken met de afbraak van de door haar te hoog gebouwde gedeelten en de afbreekwerkzaamheden gestaag voort te zetten opdat die binnen een maand na aanvang volledig zijn afgerond en de maximale bouwhoogte teruggebracht is tot de hoogte bepaald in de Leveringsakte;
3.4.
veroordeelt gedaagde om aan eisers een dwangsom te betalen van NAf 10.000,00 voor iedere dag dat zij niet aan het in 3.3. bepaalde voldoet, tot een maximum van NAf 140.000,00;
3.5.
bepaalt dat indien gedaagde binnen de in 3.3. gestelde termijn nalaat gevolg te geven aan het bevel, eisers op kosten van gedaagde tot een maximum van NAf 150.00,00 mogen overgaan tot afbraak van het gedeelte van het gebouw aan Cas Abou 56 dat de bouwhoogten overschrijdt;
3.6.
veroordeelt gedaagde om de kosten van deze procedure te voldoen, aan de zijde van eisers tot aan deze uitspraak vastgesteld op NAf 5.108,65, te vermeerderen met NAf 250,00 aan nakosten zonder betekening, verhoogd met NAf 150,00 in geval van betekening;
3.7.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
3.8.
ontzegt - voor zover nodig - het meer of anders gevorderde.
(…)”
2.8.
Bij in kracht van gewijsde gegaan vonnis in kort geding van 17 mei 2023 [3] (hierna: het Executievonnis) heeft het gerecht de vordering van [eiseres] tot schorsing, staking of verbod van de executie van het Bodemvonnis door [gedaagden 1 en 2] en [gedaagden 3 en 4] afgewezen. Het gerecht heeft daartoe het volgende overwogen, voor zover van belang:
“(…)
4.3.
Het gerecht komt tot de slotsom dat [gedaagden 1 en 2] geen misbruik maken van hun bevoegdheid door de tenuitvoerlegging van het vonnis van 17 oktober 2022. In dat verband overweegt het gerecht als volgt.
4.4.
Het vonnis berust niet klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag. [gedaagden 1 en 2]. hebben hun vorderingen gebaseerd op een rapport van deskundige Lobo. Tegen dit rapport heeft [eiseres] in de procedure niets ingebracht. Ook in de eerder gevoerde kortgedingprocedure is dit rapport al ter sprake gekomen en is (ook) geoordeeld dat [eiseres] niets concreets heeft ingebracht tegen dit rapport. Het rapport zelf is gemotiveerd en onderbouwd. Daartegenover heeft [eiseres] in dit kort geding voor het eerst een stuk overgelegd waaruit zou volgen dat de woning niet te hoog is gebouwd. Deze brief van Geopro Consultants (zie onder 2.7.) maakt echter niet dat enkel op basis daarvan het door Lobo opgestelde rapport en de daarop gebaseerde vonnissen aan de kant moet worden geschoven. Geopro heeft een beperkte meting gedaan, zonder daarbij kenbaar te betrekken dat (voldoende) wetenschap bestaat over de situatie zoals deze was toen met de bouw van de woning werd begonnen. Op basis van de door [eiseres] ingediende (nieuwe/andere) brief over de bouwhoogte van haar woning kan dus niet worden geconcludeerd dat de eerdere vonnissen op misslagen berusten.
4.4.
Evenmin is voldoende aannemelijk geworden dat aan de zijde van [eiseres] een noodtoestand ontstaat bij tenuitvoerlegging van het vonnis. Uitvoering van het vonnis heeft ingrijpende gevolgen voor [eiseres]. De woning die door haar is gebouwd en waarvoor zij financiering heeft verkregen moet deels worden afgebroken. Dat brengt opnieuw kosten met zich en [eiseres] heeft ter zitting verklaard dat zij daarvoor niet over voldoende financiën beschikt. Deze situatie, hoe vervelend ook, is echter geen noodtoestand. [eiseres] woont zelf niet in de woning en de situatie is bovendien ook deels ontstaan door het uitblijven van reacties en overleg aan de zijde van [eiseres] in een (veel) eerder stadium, toen de bouw van de woning nog had kunnen worden aangepast. Onder die omstandigheden kan [eiseres]niet aan [gedaagden 1 en 2] tegenwerpen dat zij misbruik maken van hun bevoegdheid door [eiseres] daadwerkelijk tot afbraak te dwingen of om daartoe zelf over te gaan.
4.5.
Ook overigens geldt niet dat [gedaagden 1 en 2] naar redelijkheid niet tot de uitoefening van hun bevoegdheid tot tenuitvoerlegging kunnen komen en dan dus hun bevoegdheid misbruiken. [gedaagden 1 en 2] hebben voldoende aannemelijk gemaakt dat zij een (financieel) belang hebben bij afbraak van het te hoog gebouwde gedeelte van de woning en tussen de belangen van hen en [eiseres] is geen sprake van een mate van onevenredigheid die maakt dat zij moeten stoppen het vonnis ten uitvoer te leggen.
(…)”
2.9.
Op 24 juli 2023 heeft [eiseres] een verzoekschrift tegen [gedaagden 1 en 2] ingediend, dat zij ter terechtzitting van 15 mei 2024 heeft ingetrokken.
2.10.
Bij in kracht van gewijsde gegaan vonnis van 27 mei 2024 [4] heeft het gerecht [eiseres] wegens voornoemde intrekking veroordeeld in de proceskosten van [gedaagden 1 en 2]
2.11. [
gedaagden 1 en 2] en [gedaagden 3 en 4] hebben het Beslag tot op heden niet uitgewonnen.

3.De vordering en de standpunten van partijen

3.1. [
eiseres] vordert – samengevat – dat het gerecht:
I. voor recht verklaart dat de executie van het Bodemvonnis door [gedaagden 1 en 2] en [gedaagden 3 en 4] leidt tot misbruik van executiebevoegdheid;
II. voor recht verklaart dat [eiseres] niet aan het Bodemvonnis kan voldoen;
III. [gedaagden 1 en 2] en [gedaagden 3 en 4] verbiedt enige actie te ondernemen die moet leiden tot sloop van het beweerde te hoog gebouwde deel van de Woning;
IV. [gedaagden 1 en 2] en [gedaagden 3 en 4] opdraagt het Beslag per ommegaande op te heffen, op straffe van verbeurte van een dwangsom;
V. [gedaagden 1 en 2] en [gedaagden 3 en 4] hoofdelijk veroordeelt in de buitengerechtelijke incassokosten en (na)kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2. [
eiseres] legt aan haar vordering ten grondslag dat de Woning gelet op de meetresultaten van Geopro Consultants van meet af aan de maximaal toegestane bouwhoogte niet overschrijdt. [eiseres] kan daarom onmogelijk aan het Bodemvonnis voldoen. Dit maakt het eveneens voor [gedaagden 1 en 2] en [gedaagden 3 en 4] onmogelijk om zelf tot sloop van de Woning over te gaan en de kosten op [eiseres] te verhalen op grond van het Beslag. Het Bodemvonnis is inmiddels bijna twee jaar oud, terwijl het Beslag op de Woning waaraan de afwerking ontbreekt blijft rusten. De huidige hypotheekverstrekker heeft inmiddels de veilingprocedure van de in aanbouw zijnde Woning in gang gezet. De opdracht tot veiling ligt bij de notaris en het is voorzienbaar dat [eiseres] zonder de Woning, maar met een grote restschuld achterblijft. Ter voorkoming van verdere schade is volgens [eiseres] haast geboden, temeer daar een andere bank zich bereid heeft verklaard de hypothecaire lening over te nemen indien het Beslag is opgeheven.
3.3. [
gedaagden 1 en 2] betwisten dat [eiseres] een spoedeisend belang bij haar vordering heeft. [eiseres] heeft verder in de onderhavige procedure geen nieuwe feiten en/of omstandigheden aangevoerd, maar dezelfde argumenten naar voren gebracht die reeds bij de eerdere procedures zijn meegewogen. Het starten van de onderhavige procedure komt dan ook neer op een verkapt hoger beroep tegen de vorige beslissingen, nog daargelaten dat in de onderhavige procedure geen plaats is voor een verklaring voor recht. Voorts heeft het gerecht in het Executievonnis geoordeeld dat het Bodemvonnis niet op een juridische of feitelijke misslag berust en er aan de zijde van [eiseres] geen noodtoestand ontstaat. Dat een tenuitvoerlegging van het Bodemvonnis als onrechtmatig moet worden aangemerkt, is dus niet gebleken. Het Beslag is inmiddels executoriaal geworden en [gedaagden 1 en 2] hebben nog steeds vorderingen op [eiseres]. [gedaagden 1 en 2] handhaven daarom het Beslag, aldus steeds [gedaagden 1 en 2]
3.4. [
gedaagden 3 en 4] zijn niet verschenen.

4.De beoordeling

Spoedeisend belang
4.1.
Aan de orde is de vraag of de executie van het Bodemvonnis geschorst dient te worden, evenals of het door [gedaagden 1 en 2] en [gedaagden 3 en 4] gelegde Beslag op de Woning dat inmiddels executoriaal is geworden, opgeheven dient te worden. Dit brengt mee dat een spoedeisend belang, gelet op het bepaalde in artikel 438, lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), niet is vereist.
Juridisch kader
4.2.
Bij de beoordeling stelt het gerecht voorop dat het Bodemvonnis in kracht van gewijsde is gegaan. Indien een vordering in kort geding tot schorsing van de tenuitvoerlegging betrekking heeft op een uitspraak waartegen geen rechtsmiddel (meer) openstaat, zoals hier aan de orde is, is de veroordeling waarvan de tenuitvoerlegging ter discussie staat definitief. In dat geval geldt de maatstaf zoals vermeld in het arrest van de Hoge Raad van 22 april 1983 [5] onverkort en bestaat dus slechts grond voor schorsing ingeval van – kort gezegd – misbruik van bevoegdheid als bedoeld in artikel 3:13 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Dit is aan de orde wanneer de executant, mede gelet op de belangen aan de zijde van de geëxecuteerde die zullen worden geschaad, geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij gebruikmaking van zijn bevoegdheid om tot tenuitvoerlegging over te gaan. Dit zal het geval kunnen zijn indien de te executeren uitspraak klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust of indien tenuitvoerlegging op grond van na de uitspraak voorgevallen of aan het licht gekomen feiten klaarblijkelijk aan de zijde van de geëxecuteerde een noodtoestand zal doen ontstaan, waardoor een onverwijlde tenuitvoerlegging niet kan worden aanvaard. Verder kunnen zich ook andere situaties voordoen waarin in verband met na de uitspraak voorgevallen of aan het licht gekomen feiten de executant in redelijkheid niet tot uitoefening van zijn executiebevoegdheid kan komen, waarmee sprake is van misbruik van bevoegdheid als bedoeld in artikel 3:13 BW. [6]
Geen juridische of feitelijke misslag
4.3.
Tegen de achtergrond van voormelde maatstaf is het gerecht allereerst van oordeel dat hetgeen door [eiseres] is aangevoerd, niet kan leiden tot het oordeel dat het Bodemvonnis klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust. Daartoe overweegt het gerecht dat [eiseres] in dit kort geding geen andere stukken heeft overgelegd dan in de eerdere procedures. Voor zover [eiseres] de meetresultaten van Geopro Consultants voor het eerst in deze procedure heeft overgelegd, leidt dat er niet toe dat alleen daarom het door de heer Ronny Lobo van Atelier Lobo & Raymann architects and consulting engineers opgestelde rapport en de daarop gebaseerde vonnissen aan de kant moet worden geschoven. Dit geldt temeer daar [eiseres] in ieder geval de brief van Geopro Consultants, die kennelijk is gebaseerd op de (thans) overgelegde meetresultaten, heeft overgelegd in de procedure die tot het Executievonnis heeft geleid en waarin is geoordeeld dat op basis daarvan niet kan worden geconcludeerd dat de eerdere vonnissen (waaronder het Bodemvonnis) op misslagen berusten. [eiseres] heeft terzake een bewijsaanbod gedaan, maar de aard van het kort geding leent zich niet voor bewijslevering.
Noodtoestand
4.4.
Er kan voorts sprake zijn van misbruik van bevoegdheid indien tenuitvoerlegging op grond van na het Bodemvonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten klaarblijkelijk aan de zijde van [eiseres] een noodtoestand zal doen ontstaan zoals hiervoor omschreven. Het gerecht stelt in dit verband vast dat het Beslag gelet op het Bodemvonnis executoriaal is geworden. Dat vonnis dateert van 17 oktober 2022. [gedaagden 1 en 2] hebben tot op heden het Beslag niet uitgewonnen, terwijl het doel van een beslag en de daaropvolgende executie is om gedwongen gerealiseerd te krijgen wat vrijwillig had moeten worden gedaan. Zo zijn [gedaagden 1 en 2] tot op heden niet op kosten van [eiseres] overgegaan tot afbraak van de door [eiseres] te hoog gebouwde gedeelten en zij hebben evenmin een schadestaatprocedure geëntameerd, terwijl volgens [gedaagden 1 en 2] de waarde van hun percelen is verminderd door de overschrijding van de bouwhoogte. Daarentegen heeft [eiseres] aannemelijk gemaakt dat de hypotheekhouder de veilingprocedure van de Woning die nog in aanbouw is, in gang heeft gezet. Het is dan ook voorzienbaar dat [eiseres] met een (aanzienlijke) restschuld achterblijft als de Woning met het Beslag dat daarop rust door de hypotheekhouder wordt verkocht. [eiseres] wordt aldus op dit moment onevenredig hard getroffen door het Beslag op de Woning. Daarom is het gerecht van oordeel dat [gedaagden 1 en 2], gelet op de gerechtvaardigde belangen van [eiseres] die daardoor worden geschaad, geen in redelijkheid te respecteren belang hebben bij het nog langer laten rusten van het Beslag op de Woning zonder dat uit te winnen. [gedaagden 1 en 2] hebben echter tijdens de mondelinge behandeling toegelicht dat zij niet tot uitwinning van het Beslag zijn overgegaan door alle eerdere procedures die door [eiseres] zijn geëntameerd [7] . Het gerecht komt gelet op al het voorgaande tot de conclusie dat het Beslag op de Woning met ingang van 1 december 2024 wordt opgeheven, tenzij [gedaagden 1 en 2] voor die tijd het Beslag uitwinnen.
Conclusie
4.5.
Het voorgaande leidt – nog daargelaten dat in het algemeen geldt dat in kort geding geen verklaring voor recht gegeven kan worden – tot de slotsom dat de door [eiseres] gevorderde verklaringen voor recht [8] en het door haar gevorderde verbod [9] worden afgewezen. Nu het gerecht het Beslag op de Woning zal opheffen als in het dictum vermeld, bestaat er geen aanleiding om de gevorderde dwangsom [10] toe te wijzen.
Vordering jegens [gedaagden 3 en 4].
4.6.
Het gerecht stelt vast dat [gedaagden 3 en 4], hoewel behoorlijk opgeroepen, niet zijn verschenen. Tegen hen is verstek verleend. Voor zover het door [eiseres] gevorderde gelet op het voorgaande jegens [gedaagden 1 en 2] wordt afgewezen, komt de vordering het gerecht onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom ook jegens [gedaagden 3 en 4] worden afgewezen. Nu [gedaagden 1 en 2] als medegedaagden zijn verschenen en verweer hebben gevoerd, wordt op grond van artikel 82, tweede lid Rv tussen partijen een vonnis gewezen dat als een vonnis op tegenspraak wordt beschouwd.
Proceskosten
4.7.
Het gerecht ziet in de uitkomst van de procedure aanleiding om de proceskosten te compenseren als hierna in de beslissing vermeld.
Uitvoerbaar bij voorraad
4.8.
De veroordelingen in deze uitspraak gaan meteen in en kunnen ook ten uitvoer worden gelegd als een van de partijen deze beslissing voorlegt aan het Hof.

5.De beslissing in kort geding

Het gerecht:
5.1.
heft met ingang van 1 december 2024 op het Beslag op de Woning, tenzij [gedaagden 1 en 2] en/of [gedaagden 3 en 4] voor die tijd het Beslag uitwinnen;
5.2.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.3.
wijst af wat verder is gevorderd;
5.4.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C.B. Hubben, rechter, bijgestaan door
mr. H. Akbuz, griffier, en in het openbaar uitgesproken.

Voetnoten

1.Met zaaknummer: CUR202200697.
2.Met zaaknummer: CUR202201178.
3.Met zaaknummer: CUR202301125.
4.Met zaaknummer: CUR202302276.
6.Vgl. het arrest van de Hoge Raad van 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2026.
7.Zie r.o. 2.8.-2.10.
8.Zie r.o. 3.1. onder I en II.
9.Zie r.o. 3.1. onder III.
10.Zie r.o. 3.1. onder IV.