In deze strafzaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao op 6 november 2024 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van (medeplegen van) afpersing. De tenlastelegging betrof gedragingen die zouden hebben plaatsgevonden tussen 17 augustus 2022 en 12 januari 2023, waarbij de verdachte en een medeverdachte de [slachtoffer] zouden hebben gedwongen tot de afgifte van geldsommen door middel van geweld of bedreiging met geweld. Tijdens de zittingen op 26 augustus en 21 oktober 2024 heeft het Gerecht de vordering van de officier van justitie, mr. K. Hara, en de verdediging van de verdachte, vertegenwoordigd door mr. E.F. Sulvaran, gehoord.
Het Gerecht heeft vastgesteld dat de in de tenlastelegging opgesomde gedragingen buiten de tenlastegelegde periode vallen. De verdachte werd verweten dat hij samen met een ander de [slachtoffer] had gedwongen om een schuldbekentenis van NAf 1.150.000 te ondertekenen. Echter, het Gerecht oordeelde dat de verklaringen van de [slachtoffer] niet voldoende steun vonden in ander bewijsmateriaal en dat niet aan het bewijsminimum was voldaan. Hierdoor sprak het Gerecht de verdachte vrij van alle tenlastegelegde feiten.
Daarnaast heeft de benadeelde partij, de [slachtoffer], een vordering tot schadevergoeding ingediend van NAf 50.000, maar deze werd niet-ontvankelijk verklaard omdat de verdachte niet schuldig was bevonden aan de tenlastegelegde feiten. Het vonnis benadrukt dat de benadeelde partij zijn vordering enkel bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen. Het vonnis is uitgesproken door rechter mr. Y.C. Bours, bijgestaan door griffier mr. J. Mulder.