ECLI:NL:OGEAC:2024:42

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
25 januari 2024
Publicatiedatum
8 maart 2024
Zaaknummer
CUR202304037
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • M.E.B. de Haseth
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in het kader van echtscheiding met betrekking tot alimentatie en zorgregeling voor minderjarige

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao op 25 januari 2024 een beschikking gegeven in het kader van een voorlopige voorziening tijdens een echtscheidingsprocedure. De vrouw, verzoekster, heeft verzocht om alimentatie voor zowel de minderjarige als voor haarzelf. De man, verweerder, heeft verweer gevoerd tegen de verzoeken van de vrouw. De vrouw heeft een bijdrage van NAf 1.000,- per maand voor de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige en NAf 7.500,- per maand voor haar levensonderhoud verzocht. De man heeft aangegeven dat hij geen draagkracht heeft voor de gevraagde bedragen, maar heeft wel een bijdrage van NAf 3.500,- per maand aangeboden voor haar levensonderhoud.

De rechter heeft vastgesteld dat de man geen bezwaar heeft tegen de bijdrage van NAf 1.000,- voor de minderjarige, wat wordt toegewezen met ingang van 1 februari 2024. Wat betreft de partneralimentatie heeft de rechter geconcludeerd dat de man, gezien zijn financiële situatie en de lasten die hij draagt, in staat is om NAf 3.500,- per maand te betalen. De rechter heeft de verzoeken van de vrouw voor alimentatie toegewezen, maar het verzoek voor een hoger bedrag is afgewezen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de man de alimentatiebetalingen moet voldoen, ook al is er nog geen definitieve uitspraak in de bodemprocedure gedaan.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
Zaaknummer: CUR202304037
Beschikking d.d. 25 januari 2024
in de zaak:
[de vrouw],
wonende in Curaçao,
verzoekster, hierna: de vrouw,
gemachtigde: mr. M.J. Eisden,
tegen
[de man],
wonende in Curaçao,
verweerder, hierna: de man,
gemachtigde: mr. L.F. Herben.

1.1. Het procesverloop

1.1.
Het procesverloop blijkt uit:
  • het inleidend verzoekschrift, met producties, op 15 december 2024 ter griffie ingediend;
  • de akte overlegging producties van 10 januari 2024 ter griffie ingediend zijdens de man;
  • de mondelinge behandeling op 11 januari 2024, alwaar zijn verschenen de vrouw en de man, bijgestaan door hun advocaten, waarbij de man een verweerschrift heeft ingediend en de vrouw pleitaantekeningen. Tevens was er een vertegenwoordiger van de Voogdijraad aanwezig.
1.2.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.2. De feiten

2.1.
Uit het huwelijk van partijen is op [geboortedatum] 2009 geboren het thans nog minderjarige kind
[minderjarige](hierna ook: de minderjarige).
2.2.
Bij beschikking van 26 oktober 2023 (registratienummer CUR202301166) heeft het gerecht de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Bij die beschikking heeft het gerecht verder de verdeling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap bevolen, de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij de vrouw bepaald en een voorlopige zorgregeling tussen de man en de minderjarige vastgesteld, inhoudende dat de minderjarige in ieder geval om het weekend wisselend op een zaterdag of op een zondag bij de man verblijft. Met betrekking tot de door de vrouw verzochte kinder- en partneralimentatie heeft het gerecht de zaak verwezen naar de rolzitting familiezaken voor het indienen van financiële stukken zijdens partijen.
3. Het verzoek en het verweer
3.1.
De vrouw heeft het gerecht verzocht om bij wijze van voorlopige voorziening in de zin van artikel 821, gelezen in verbinding met artikel 822, eerste lid, onder c en e, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), uitvoerbaar bij voorraad:
- te bepalen (na wijziging van haar verzoek) dat de man NAf 1.000,- per maand dient te betalen als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige;
- te bepalen dat de man NAf 7.500,- per maand dient te betalen als bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud.
3.2.
De vrouw legt aan het verzoek het volgende ten grondslag. De beslissing in de bodemzaak met betrekking tot partner – en kinderalimentatie zal nog enige tijd op zich laten wachten. Gelet op haar financiële situatie en nu de man onlangs zijn maandelijkse stortingen op de gezamenlijke rekening heeft verlaagd, heeft zij een spoedeisend belang bij de door haar verzochte voorlopige voorzieningen. De man heeft voldoende draagkracht, nu hij eigenaar is van twee goedlopende ondernemingen. De vrouw daarentegen exploiteert een eenmanszaak, waarbij zij van haar hobby haar werk heeft gemaakt, waaruit zij onvoldoende inkomsten genereert.
3.3.
De man voert verweer, strekkende tot afwijzing van het verzoek. In dit verband stelt de man dat hij geen draagkracht heeft om te kunnen bijdragen, zoals door de vrouw verzocht. Verder stelt de man dat hij reeds een bijdrage levert in het onderhoud van de vrouw en van de minderjarige, en dat hij nog altijd een substantieel deel van de kosten, verband houdende met de voormalige echtelijke woning, voor zijn rekening neemt.
3.4.
Op de stellingen van partijen zal hierna, voor zover nodig, nader worden ingegaan.

4.De beoordeling

Kinderalimentatie
4.1.
De man maakt geen bezwaar tegen het verzoek van de vrouw om NAf 1.000,- aan de vrouw te betalen als bijdrage in de kosten van opvoeding en verzorging van de minderjarige, omdat dit om en nabij neerkomt op het bedrag dat de man thans al ten behoeve van de minderjarige betaalt Ook heeft de man te kennen gegeven er geen bezwaar tegen te hebben om dit bedrag hangende de echtsscheidingsprocedure voortaan volledig aan de vrouw te betalen. Gelet hierop, wordt het verzoek in zoverre toegewezen, met als ingangsdatum 1 februari 2024.
Partneralimentatie
4.2.
Het gerecht stelt voorop dat dit een voorlopige voorziening betreft, hangende de echtscheidingsprocedure, waarin het gerecht een definitieve beslissing zal geven op het verzoek van de vrouw om partner- en kinderalimentatie. De stand in die procedure is dat partijen financiële stukken dienen over te leggen, opdat het gerecht ter zake beslissingen kan nemen. Aldus ligt het in de lijn der verwachting dat op korte termijn in de bodemprocedure wordt beslist op de alimentatieverzoeken van de vrouw, zodat, in elk geval bij toewijzing daarvan uitvoerbaar bij voorraad, een in deze procedure getroffen voorziening geen lang leven beschoren is.
4.3.
Het gerecht stelt aan de hand van de overgelegde loonstroken van de man van oktober en november 2023 vast dat de man een nettosalaris heeft van NAf 6.576,- per maand. Daarvan dient de man de eigen (vaste) lasten te voldoen, en ook de lasten verband houdende met de voormalige echtelijke woning, zoals de hypotheek, de verzekeringen en de onderhoudskosten, zo heeft de man onweersproken gesteld. Uit de door de man overgelegde stukken valt voorts af te leiden dat zijn ondernemingen een schuld hebben bij zijn broer van 600.000 euro en een belastingschuld van NAf 866.000,94, waarvoor met de Ontvanger een betalingsregeling is getroffen van NAf 10.000,- per maand. Dat de man niettemin meer geld uit zijn ondernemingen zou kunnen halen, zoals door de vrouw zonder nadere onderbouwing is gesteld en door de man onder verwijzing naar voormelde stukken is betwist, is in deze procedure dan ook niet vast komen te staan. De man heeft ter zitting te kennen gegeven dat hij bereid is om NAf 3.500,- per maand aan partneralimentatie te betalen gedurende de echtscheidingsprocedure. Dit bedrag maakt hij reeds over aan de vrouw.
4.4.
De vrouw stelt een behoefte van NAf 7.500,- per maand te hebben. Dit is in lijn met de kosten verband houdende met de levensstijl die partijen zich aanmaten gedurende het huwelijk, zo stelt de vrouw onder overlegging van kostenoverzichten over de periode 2020 tot en met 2022. De vrouw heeft verder een kostenoverzicht over de maand december 2023 overgelegd, van in totaal NAf 6.836,41. De vrouw genereert naar gesteld NAf 1.500,- per maand uit haar eenmanszaak. Zoals hiervoor is overwogen, staat tussen partijen vast dat de man aan de vrouw NAf 3.500,- betaalt ter voorziening in de kosten van haar levensonderhoud en daarnaast de hypotheek, de onderhoudskosten en de verzekering van de voormalige echtelijke woning betaalt. Gelet hierop, en uitgaande van de door de vrouw overgelegde kostenoverzicht, resteert een bedrag van NAf 1.836,41 per maand aan kosten. Van dat bedrag zijn enkele kostenposten, zoals “kerstboom” van NAf 180,- en “kerstcadeau” van NAf 992,36 eenmalige kosten, zodat reeds om deze reden deze posten buiten beschouwing worden gelaten. Datzelfde geldt voor de kosten met betrekking tot de minderjarige van in totaal NAf 253,75, nu dit kosten zijn waarin de kinderalimentatie geacht wordt in te voorzien. Voorts houdt het gerecht in mindere mate rekening met de posten “uiteten”, “dienstbode”, “coaching”, “persoonlijke training”, “boxfit” en “medicijn honden”, nu deze het gerecht onder de omstandigheden bovenmatig voorkomen dan wel niet is gebleken dat dit maandelijkse kosten zijn en deze (dienen te blijven) voortduren. Dit alles leidt het gerecht tot de slotsom dat met een bijdrage van de man van NAf 3.500,- per maand en onder betaling door de man van de met de voormalige echtelijke woning verband houdende kosten, aan de behoeftigheid van de vrouw voldoende is voldaan. Het gerecht zal dan ook bepalen dat de man totdat in de bodemprocedure wordt beslist, het bedrag van NAf 3.500,- zal blijven voldoen. Daarbij gaat het gerecht ervanuit dat de man voormelde kosten in verband met de voormalige echtelijke woning zolang nog voor zijn rekening zal blijven nemen. De overige stellingen van partijen omtrent draagkracht, behoefte en financiële ruimte in de ondernemingen van de man kunnen dan –met nadere stukken onderbouwd– aan de orde worden gesteld in de bodemprocedure, die zich daar beter dan de voorlopige voorzieningen voor leent.

5.De beslissing

Het gerecht:
bij wijze van voorlopige voorziening in de zin van artikel 822 en 823 Rv:
5.1.
bepaalt dat de man aan de vrouw NAf 1.000,- per maand zal betalen als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige, met ingang van 1 februari 2024, rechtstreeks aan de vrouw te voldoen;
5.2.
bepaalt dat de man aan de vrouw NAf 3.500,- per maand zal betalen als bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud, met ingang van 1 februari 2024 rechtstreeks aan de vrouw te voldoen;
5.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.E.B. de Haseth, rechter, bijgestaan door
R. Scope, griffier, en op 25 januari 2024 in het openbaar uitgesproken.