In deze zaak, die voor het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao werd behandeld, heeft eiseres, vertegenwoordigd door mr. B.L. Lie Atjam, een kort geding aangespannen tegen de openbare rechtspersoon Het Land Curaçao, vertegenwoordigd door mr. M.B.M. Vásquez. De procedure volgde op een tussenvonnis van 5 december 2023, waarin het Land was opgedragen om uiterlijk op 1 maart 2024 een besluit te nemen op het verzoek van eiseres. Eiseres had in 2017 een verzoek ingediend, maar het Land had geruime tijd verstrijkt zonder hierop te reageren. Dit leidde tot de beslissing van eiseres om het Land in rechte te betrekken, met als doel de uitspraak van de ambtenarenrechter van 12 juni 2023 kracht bij te zetten met een dwangsom.
Op 19 maart 2024 heeft het Gerecht in kort geding geoordeeld dat het Land niet meer in staat was om aan de oorspronkelijke vordering van eiseres te voldoen, aangezien het inmiddels het besluit van 11 maart 2024 had overgelegd. Het Gerecht heeft vastgesteld dat eiseres geen belang meer had bij haar oorspronkelijke vordering, maar heeft het Land wel veroordeeld in de proceskosten. De kosten zijn begroot op NAf 387,95 voor oproeping, NAf 450 voor griffierecht en NAf 1.500 voor het salaris van de gemachtigde. De proceskostenveroordeling is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders gevorderde is afgewezen.
Dit vonnis is uitgesproken in het openbaar door mr. P.E. de Kort, in aanwezigheid van de griffier, op 19 maart 2024.