ECLI:NL:OGEAC:2024:7

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
26 januari 2024
Publicatiedatum
29 januari 2024
Zaaknummer
CUR202302774
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.E.B. de Haseth
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om studieverlenging in verband met opheffing masteropleiding aan de University of Curaçao

In deze uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao op 26 januari 2024, wordt het beroep van [eiseres] tegen de beslissingen van de Rector Magnificus van de University of Curaçao (UoC) behandeld. [Eiseres] had haar masteropleiding aan de UoC, de Master of Science in Accountancy, gestart in september 2015, maar had de normale studieduur met meer dan drie jaar overschreden. De rector had eerder besloten dat de Commissie van Beroep niet bevoegd was om haar beroep tegen de uitsluiting van verdere deelname aan de masteropleiding te behandelen. Tevens had de rector haar verzoek om studieduurverlenging afgewezen, wat leidde tot deze rechtszaak.

Het Gerecht oordeelt dat de rector terecht het verzoek om studieduurverlenging heeft afgewezen, omdat de masteropleiding per 1 juli 2023 is opgeheven en [eiseres] niet meer als student kon worden ingeschreven. Het Gerecht concludeert dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die een uitzondering op deze regel rechtvaardigen. De medische klachten van [eiseres] en de vermeende gebrekkige scriptiebegeleiding zijn niet voldoende om haar verzoek te honoreren. Het Gerecht verklaart het beroep tegen de beslissing van 18 juli 2023 niet-ontvankelijk en het beroep tegen de beschikking van 3 augustus 2023 ongegrond.

De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van de UoC en de rechten van studenten, maar bevestigt ook dat de rector binnen zijn bevoegdheden heeft gehandeld. [Eiseres] kan haar masteropleiding niet afronden, en de UoC is niet verplicht om de proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

Uitspraak

in het geding tussen:

[Eiseres],

wonende in Curaçao,
eiseres (eiseres),
gemachtigde: mr. A.K. Kleinmoedig, advocaat
tegen
DE RECTOR MAGNIFICUS VAN DE UNIVERSITY OF CURAÇAO DR. MOISES DA COSTA GOMEZ (UoC),
verweerder (de rector)
gemachtigde: mr. A.K.E. Henriquez, advocaat

Procesverloop

Inleiding
1.In deze uitspraak beoordeelt het Gerecht de beroepen van [eiseres] van 29 augustus 2023, gericht tegen de volgende twee beslissingen van de Rector Magnificus (rector) van de UoC. Bij beslissing van 18 juli 2023 heeft de rector [eiseres] meegedeeld dat de Commissie van Beroep van de UoC (Commissie van Beroep) niet bevoegd is kennis te nemen van haar beroep tegen de beslissing dat zij wordt uitgesloten van verdere deelname aan haar masteropleiding bij de UoC. Bij beslissing van 3 augustus 2023 heeft de rector het verzoek van [eiseres] om haar studieduur verder te verlengen afgewezen.
1.1.
De rector heeft een verweerschrift met diverse bijlagen ingediend.
1.2. [
Eiseres] heeft nadere stukken ingediend.
1.3.
Het Gerecht heeft de beroepen van [eiseres] op de zitting van 21 november 2023 behandeld. [Eiseres] is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. De rector heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Het Gerecht heeft de behandeling van de zaken op de zitting aangehouden om te bezien of tot een oplossing van het geschil tussen partijen kan worden gekomen.
1.4.
De gemachtigde van de rector heeft het Gerecht op 13 december 2023 laten weten dat het hem niet lukt het overleg met de rector tot stand te brengen. Het Gerecht heeft vervolgens het onderzoek gesloten en bepaald dat uitspraak wordt gedaan.

Het geschil

2. [Eiseres] is het er, kort gezegd, niet mee eens dat zij haar masteropleiding aan de UoC niet mag afronden. Dit is haar schriftelijk meegedeeld door de decaan van de Faculteit van de Sociale en Economische Wetenschappen (decaan) op 2 juni 2023, waartegen zij beroep bij de Commissie van Beroep heeft ingesteld. De rector heeft [eiseres] met de beslissing van 18 juli 2023 (beslissing 1) meegedeeld dat de Commissie van Beroep niet bevoegd is kennis te nemen van haar beroep, zodat de Commissie van Beroep haar beroep niet kan behandelen. Vervolgens heeft [eiseres] de rector op 24 juli 2023 verzocht haar studieduur verder te verlengen. De rector heeft dit verzoek met de beslissing van 3 augustus 2023 (beslissing 2) afgewezen.

Beoordeling door het Gerecht

3. Het Gerecht komt tot het oordeel dat de beroepen van [eiseres] niet slagen. Aan de beoordeling van de vraag of de Commissie van Beroep niet bevoegd was kennis te nemen van het beroep van [eiseres] tegen beslissing 1, komt het Gerecht niet toe. [eiseres] heeft geen belang meer bij die beoordeling omdat het Gerecht haar beroep tegen de afwijzing van het verzoek om studieverlenging (beslissing 2) ongegrond verklaart. Dit betekent dat [eiseres] haar opleiding niet kan afronden. Hierna zet het Gerecht uiteen hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
Wat is relevant om te weten in deze zaak?
3.1 [
Eiseres] is in september 2015 op de UoC aan de Faculteit van de Sociale en Economische wetenschappen gestart met de vierjarige masteropleiding Master of Science in Accountancy (masteropleiding). [Eiseres] deed deze masteropleiding naast haar werk in deeltijd. In 2016 is zij begonnen met haar afstudeeronderzoek (scriptie). De UoC heeft de masteropleiding met ingang van 1 juli 2023 opgeheven. De UoC heeft studenten, zoals [eiseres], die alleen hun afstudeeronderzoek nog niet hadden afgerond, de mogelijkheid gegeven in het laatste jaar van de masteropleiding het studieonderdeel Afstudeeropdracht af te ronden.
3.2.
In verband met medische klachten van [eiseres], heeft de Examencommissie Master of Science in Accountancy (Examencommissie) haar op 6 december 2022 en 7 februari 2023 een verlenging verleend voor het inleveren van haar scriptie. Met de brief van 12 april 2023 heeft de Examencommissie ook het verzoek van [eiseres] van 31 maart 2023 om een verdere studieduurverlenging toegewezen. De Examencommissie heeft [eiseres] daarbij laten weten dat zij uiterlijk op 1 juni 2023 een door haar scriptiebegeleider goedgekeurde scriptie dient in te leveren, die zij dan uiterlijk op 28 juni 2023, dus voor de beëindiging van de masteropleiding per 1 juli 2023, zou kunnen verdedigen.
3.3.
Met de brief van 2 juni 2023 heeft de decaan [eiseres] meegedeeld dat het programma-management heeft besloten dat zij haar afstudeeronderzoek moet stopzetten en dat dit betekent dat zij haar masteropleiding niet kan afronden. De decaan heeft hieraan ten grondslag gelegd dat de scriptiebegeleider van [eiseres], professor, dr. D.A. de Waard (De Waard), het programma-management heeft laten weten dat het [eiseres] niet is gelukt om op de in de brief van 12 april 2023 gestelde deadline van 1 juni 2023 een door hem goedgekeurde scriptie in te leveren.
3.4.
Op 30 juni 2023 heeft [eiseres] tegen de brief van 2 juni 2023 met toepassing van artikel 93 van de Landsverordening University of Curacao (LvUoC) beroep ingesteld bij de Commissie van Beroep.
3.5.
De rector heeft [eiseres] met beslissing 1 laten weten dat de Commissie van Beroep niet bevoegd is om kennis te nemen van haar beroep. Volgens de rector ziet de brief van 2 juni 2023 op de uitsluiting van [eiseres] van verdere deelname aan haar masteropleiding. Op grond van artikel 23, eerste lid, in samenhang met artikel 94, tweede lid, van de LvUoC kan slechts beroep bij de Commissie van Beroep worden ingesteld bij een uitslag van een examen, een onderdeel daarvan of bij de beoordeling van een scriptie. Uitsluiting van verdere deelname aan een opleiding valt daar volgens de rector niet onder. De rector wijst [eiseres] er nog op dat verlenen van een studieduurverlenging tot de bevoegdheid van de rector behoort.
3.6.
In verband met de beslissingen van 2 juni 2023 en 18 juli 2023 heeft [eiseres] op 24 juli 2023 de rector verzocht om met toepassing van artikel 22, tweede lid, van de LvUoC haar studieduur verder te verlengen op grond van bijzondere redenen. Volgens [eiseres] heeft zij zich door haar medische situatie niet kunnen richten op het afronden van haar scriptie. Ook wijst [eiseres] op de volgens haar niet optimale scriptiebegeleiding door [A].
3.7.
Met beslissing 2 heeft de rector het verzoek van [eiseres] om verlenging van de studieduur afgewezen. Hieraan heeft de rector ten grondslag gelegd dat de masteropleiding per 1 juli 2023 is beëindigd. [Eiseres] kan zich inschrijven voor het nieuwe programma met een nieuw curriculum, dat in 2024 zal starten. Zij zal mogelijk voor vrijstellingen in aanmerking komen en een nieuw onderwerp moeten kiezen voor haar afstudeerscriptie.
3.8.
Op 29 augustus 2023 hebben [eiseres] en haar gemachtigde een gesprek gevoerd met leden van de voormalige Examencommissie. Uit het hiervan opgemaakte verslag komt naar voren dat de UoC [eiseres] niet tegemoet kan komen in haar verzoek om de masteropleiding alsnog af te ronden. Wel zijn er enkele alternatieven besproken, zoals bijvoorbeeld het uitreiken van bepaalde certificaten aan [eiseres].
Wat zijn de beroepsgronden?
4.1.
Tegen beslissing 1 voert [eiseres] aan dat de Commissie van Beroep wel bevoegd is om kennis te nemen van haar beroep. Volgens [eiseres] ziet de brief van 2 juni 2023 van de decaan op de beoordeling van een scriptie, zoals bedoeld in artikel 94, tweede lid, van de LvUoC. Bovendien had volgens [eiseres] de voorzitter van de Commissie van Beroep en niet de rector moeten beslissen op haar beroep.
4.2.
Tegen beslissing 2 heeft [eiseres] aangevoerd dat de UoC in strijd met haar wettelijke plicht de masteropleiding heeft opgeheven. De UoC heeft op grond van de LvUoC de plicht de masteropleiding aan te bieden en voortdurend in stand te houden en de studenten te garanderen dat zij deze opleiding kunnen afronden. Verder heeft [eiseres] aangevoerd, zoals zij ook in haar verzoek van 24 juli 2023 had vermeld, dat er in haar geval bijzondere redenen zijn, als bedoeld in artikel 22, tweede lid, van de LvUoC, om haar studieduur te verlengen. Tot slot stelt [eiseres] dat de beginselen van behoorlijk bestuur zijn geschonden. Op de zitting heeft [eiseres] dit nader onderbouwd met haar standpunt dat de rector haar belang om af te studeren niet voldoende heeft meegewogen bij de afwijzing van haar verzoek. De rector heeft volgens [eiseres] gehandeld in strijd met het evenredigheidbeginsel omdat de gevolgen van de beschikking onevenredig zijn in verhouding met de doelen die met de afwijzende beschikking worden gediend. Zij wijst daarbij op haar medische situatie en dat zij op 1 juni 2023 haar scriptie bij de scriptiebegeleider heeft ingeleverd.
Wat is het verweer?
5. Het primaire standpunt van de rector is dat beide beroepen van [eiseres] niet-ontvankelijk moeten worden verklaard. De kern van het betoog is dat met de beslissing van 12 april 2013 voor de laatste keer een studieverlenging aan [eiseres] is verleend tot 1 juni 2023 en daarbij is meegedeeld dat de masteropleiding wordt opgeheven met ingang van 1 juli 2023. Deze beslissing heeft formele rechtskracht gekregen. De beslissingen 1 en 2 komen in feite voort uit die van 12 april 2023. Om die reden moeten de beroepen van [eiseres] niet-ontvankelijk worden verklaard. Meer subsidiair stelt de rector zich op het standpunt dat de UoC bevoegd is het programma van een al langer bestaande opleiding aan de hand van ontwikkelingen in het desbetreffende vakgebied aan te passen en in gewijzigde vorm aan de studenten aan te bieden. Dit is met de masteropleiding ook gebeurd.
Oordeel van het Gerecht
6.1.
Het Gerecht ziet op grond van de hierna onder 6.1.5 gegeven overweging aanleiding om eerst het beroep van [eiseres] tegen beslissing 2 te bespreken.
6.1.1.
Anders dan de rector, ziet het Gerecht geen aanleiding beslissing 2 niet als een beschikking aan te merken. Beslissing 2 omvat de beslissing van de rector, op een verzoek van [eiseres] om studieduurverlenging. Op grond van artikel 22, tweede lid, van de LvUoC kan een student, ook nadat deze de normale studieduur met drie jaar heeft overschreden, als student worden ingeschreven, indien zich naar het oordeel van de rector een bijzonder geval voordoet. Uit beslissing 2 valt af te leiden dat de rector, met toepassing van deze bevoegdheid, voormeld verzoek van [eiseres] heeft afgewezen.
6.1.2.
Het Gerecht volgt niet het betoog van [eiseres] dat de UoC met de beëindiging van de masteropleiding, zoals ten grondslag is gelegd aan beschikking 2, heeft gehandeld in strijd met haar wettelijke verplichting. De door [eiseres] genoemde verplichtingen uit de LvUoC staan er niet aan in de weg dat de UoC een masteropleiding wijzigt door deze in de bestaande vorm op te heffen en met een nieuw curriculum weer aan te bieden waarmee wordt voldaan aan de gewijzigde, aan een masteropleiding te stellen wetenschappelijke eisen. Het Gerecht wijst er nog op dat de UoC hierover voorafgaande aan de opheffing van de masteropleiding met de studenten heeft gecommuniceerd en hen een overgangstermijn heeft geboden door ze in het laatste studiejaar in de gelegenheid te stellen hun afstudeeronderzoek af te ronden.
6.1.3.
Het Gerecht volgt ook niet het betoog van [eiseres] dat er in haar geval bijzondere redenen zijn als bedoeld in artikel 22, tweede lid, van de LvUoC om haar studieduur te verlengen. Uit dit artikellid volgt dat buiten de door de rector te beoordelen bijzondere gevallen, een student, die de normale studieduur met drie jaar heeft overschreden, niet meer als student wordt ingeschreven. Het Gerecht leidt hieruit af dat bij een overschrijding van de normale studieduur met meer dan drie jaar een student niet meer wordt ingeschreven, los van de vraag of het een bijzonder geval betreft. [eiseres] had haar in 3.1 vermelde studieduur van vier jaar in september 2022 met drie jaar overschreden. In juli 2023 heeft zij verzocht om verlenging van de studieduur. De uitzondering op het uitsluiten van studenten in bijzondere gevallen, als bedoeld in artikel 22, tweede lid, van de LvUoC, vond op dat moment geen toepassing meer op het verzoek van [eiseres].
6.1.4.
Artikel 22, tweede lid van de LvUoC, kent dus geen mogelijkheid om [eiseres] de gevraagde studieduurverlenging toe te wijzen. Het Gerecht ziet in de situatie van [eiseres] geen aanleiding om op grond van bijzondere omstandigheden de beschikking toch te toetsen aan het evenredigheidsbeginsel. Daarbij wijst het Gerecht op de omstandigheid dat de UoC [eiseres] uiteindelijk bijna zeven jaar de tijd heeft gegeven om haar scriptie, en daarmee haar masteropleiding af te ronden. Verder is het Gerecht niet gebleken dat de scriptiebegeleiding aan [eiseres] niet optimaal is geweest, zoals zij naar voren heeft gebracht. Uit de door de rector overgelegde brief van 31 mei 2023 van [A] aan de Examencommissie is op zijn minst af te leiden dat [eiseres] vanaf 2016 in meerdere en langere perioden niet voortvarend aan haar scriptie heeft gewerkt. De medische klachten van [eiseres] in haar laatste studiejaar doen daar niet aan af.
7.1.
Uit de overwegingen 6.1.1 tot en met 6.1.4 volgt dat de rector met beschikking 2 het verzoek van [eiseres] om haar studieduur te verlengen terecht heeft afgewezen. Dit betekent dat [eiseres] geen belang meer heeft bij een oordeel van het Gerecht over haar beroep tegen beslissing 1. Het Gerecht motiveert dat als volgt.
7.1.1.
Met het beroep van [eiseres] tegen beslissing 1 ligt de vraag voor of de Commissie van Beroep bevoegd was te beslissen op haar beroep tegen de brief van de decaan van 2 juni 2023. Met het hiervoor gegeven oordeel van het Gerecht over beschikking 2 staat vast dat [eiseres] geen verlenging van haar studieduur wordt verleend. Dat wat [eiseres] met een beroep tegen beslissing 1 nastreeft, namelijk dat zij haar masteropleiding kan afronden, kan zij daarmee dus niet meer bereiken. Daarom heeft [eiseres] geen belang meer bij een oordeel over haar beroep tegen beslissing 1. Het Gerecht zal het beroep van [eiseres] tegen beslissing 1 dan ook niet-ontvankelijk verklaren.

Conclusie en gevolgen

8. Uit het oordeel van het Gerecht over de beroepen van [eiseres] volgt dat de rector [eiseres] terecht geen studieduurverlenging heeft verleend. Concreet houdt dit in dat [eiseres] haar masteropleiding niet kan afronden door haar scriptie alsnog af te maken en te laten beoordelen, zoals zij heeft verzocht.
9. De UoC hoeft de proceskosten van [eiseres] niet te vergoeden.

Beslissing

Het Gerecht:
-verklaart het beroep tegen de beslissing van 18 juli 2023 niet-ontvankelijk;
-verklaart het beroep tegen de beschikking van 3 augustus 2023 ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. M.E.B. de Haseth, rechter in het Gerecht in eerste aanleg te Curaçao, en uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van mr. M.F.G. Maes als griffier op 26 januari 2024.
Tegen deze uitspraak kunnen alle partijen hoger beroep instellen bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba (het Hof). Het hoger beroep moet binnen
zes wekenna de datum waarop de uitspraak is verzonden ingediend worden. Hoofstuk 5 van de Lar is van toepassing op het hoger beroep.