ECLI:NL:OGEAC:2024:77

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
2 mei 2024
Publicatiedatum
7 mei 2024
Zaaknummer
CUR202303833
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • mr. drs. S. Lanshage
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om studieduurverlenging door de rector van de University of Curaçao

In deze uitspraak beoordeelt het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao het beroep van [eiser] tegen de beslissing van de rector van de University of Curaçao (UoC) van 18 oktober 2023, waarbij het verzoek om studieduurverlenging werd afgewezen. [Eiser] is in september 2016 gestart met de bacheloropleiding Bouwkunde, maar heeft deze niet binnen de normale termijn van vier jaar afgerond. Op 18 juli 2023 verzocht hij om een verlenging van zijn studieduur met één jaar, om de nog openstaande vakken en zijn stage af te ronden. De rector heeft het verzoek afgewezen, na advies van de decaan en de Examencommissie, omdat [eiser] geen zwaarwegende redenen had aangevoerd voor zijn studievertraging.

Het Gerecht heeft het beroep van [eiser] op de zitting van 20 maart 2024 behandeld. Tijdens de zitting heeft [eiser] zijn standpunten toegelicht, waarbij hij onder andere aanvoerde dat hij al jaren kampt met dyslexie. Het Gerecht oordeelt echter dat [eiser] niet voldoende heeft onderbouwd dat zijn dyslexie hem daadwerkelijk heeft belemmerd in zijn studie. Ook zijn argumenten over de impact van de Covid-pandemie en wisselingen in het curriculum werden niet als voldoende onderbouwd beschouwd. Het Gerecht concludeert dat de rector terecht heeft geoordeeld dat er geen sprake is van een bijzonder geval, zoals bedoeld in artikel 22, tweede lid, van de Landsverordening University of Curacao, en bevestigt de afwijzing van het verzoek om studieduurverlenging.

De uitspraak betekent dat [eiser] zijn bacheloropleiding Bouwkunde niet kan afronden aan de UoC. De proceskosten van [eiser] worden niet vergoed door de UoC. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

Uitspraak

in het geding tussen:

[Eiser]

wonende in Curaçao,
eiser ([eiser]),
gemachtigde: mr. R.E. Martis, advocaat
tegen
DE RECTOR MAGNIFICUS VAN DE UNIVERSITY OF CURAÇAO DR. MOISES DA COSTA GOMEZ (UoC),
verweerder (de rector)
gemachtigde: mr. A.K.E. Henriquez, advocaat

Procesverloop

Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt het Gerecht het beroep van [eiser] tegen de beslissing van de rector van 18 oktober 2023. De rector heeft met deze beslissing het verzoek van [eiser] om zijn studieduur te verlengen afgewezen (afwijzing).
1.2.
Het Gerecht heeft het beroep van [eiser] op de zitting van 20 maart 2024 behandeld. [eiser] is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. De rector heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Het geschil

2. [Eiser] kan door deze beslissing van de rector zijn opleiding niet afronden. Hij is het er niet mee eens dat zijn studieduur voor de door hem gevolgde opleiding niet verder wordt verlengd.

Beoordeling door het Gerecht

3. Het Gerecht beoordeelt de afwijzing aan de hand van de beroepsgronden van [eiser].
3.1.
Het Gerecht komt tot het oordeel dat het beroep van [eiser] niet slaagt. De rector heeft kunnen oordelen dat geen sprake is van een bijzonder geval. Dit betekent dat de rector het verzoek van [eiser] om studieduurverlenging terecht heeft afgewezen. Hierna zet het Gerecht uiteen hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
Wat is relevant om te weten in deze zaak?
4. [ Eiser] is in september 2016 op de UoC aan de Faculteit der Technische Wetenschappen (Faculteit) gestart met de vierjarige bacheloropleiding Bouwkunde. [Eiser] heeft deze studie niet binnen de voorgeschreven termijn van vier jaar afgerond. Op 18 juli 2023 heeft [eiser] verzocht om zijn studieduur, die inmiddels al eerder was verlengd, met ingang van het studiejaar 2023 met nog één jaar te verlengen. Hij wil in dat jaar de nog openstaande vakken en zijn stage afronden.
Wat is de reden dat de rector het verzoek van [eiser] heeft afgewezen?
5. De rector heeft bij de afwijzing van het verzoek van [eiser] om een studieduurverlenging het advies van de decaan en van de Examencommissie van de Faculteit betrokken. De rector is van mening dat [eiser] geen zwaarwegende redenen heeft aangevoerd waarmee zijn studievertraging is te verklaren. Tevens wijst de rector op nog acht openstaande constructieve vakken die [eiser] nog moet afronden. Volgens de rector is geen sprake van een bijzonder geval waarin een langere inschrijfduur is gerechtvaardigd.
Wat is het toetsingskader?
6. Artikel 22, tweede lid, van de Landsverordening University of Curacao (Lv UoC) bepaalt dat een student die de normale studieduur met drie jaren heeft overschreden niet meer als student wordt ingeschreven, behoudens door de rector te beoordelen bijzondere gevallen. Tussen partijen is niet in geschil, en ook het Gerecht stelt vast, dat de studieduur voor de bacheloropleiding van [eiser] normaal vier jaar is. De rector kan op grond van artikel 22, tweede lid, van de Lv UoC op verzoek van de student een normale studieduur verlengen in door hem te beoordelen bijzondere gevallen. Het is aan de student om het bestaan van een bijzonder geval, dat een verlenging van de studieduur in zijn situatie rechtvaardigt, aannemelijk te maken. Het is aan de rector om te beoordelen of sprake is van een bijzonder geval. De rector heeft dus beoordelingsruimte. De bestuursrechter toetst in dit geval of de rector heeft kunnen oordelen dat geen sprake is van een bijzonder geval.
Wat heeft [eiser] aangevoerd en hoe oordeelt het Gerecht daarover?
7Volgens [eiser] kampt hij al jaren met een dyslexie syndroom. [Eiser] heeft ter onderbouwing van dit standpunt een aantal bladzijden uit een onderzoeksrapport van drs. [A], klinisch neuropsycholoog, uit 2005 overgelegd. [eiser] beschikt niet meer over het gehele rapport. [A] concludeert in deze stukken dat er aanwijzingen zijn dat [eiser] dyslexie heeft. [eiser] stelt verder dat hij bij zijn inschrijving in 2016 de UoC op de hoogte heeft gesteld van zijn dyslexie. De UoC heeft bij het afnemen van tentamens echter nooit rekening gehouden met zijn dyslexie. Dit is in strijd met het vertrouwensbeginsel, omdat de UoC op het inschrijfformulier wel vraagt naar beperkingen van studenten maar daar verder geen rekening mee houdt. De beslissing van de rector is dan ook niet zorgvuldig genomen.
7.1.
Deze grond slaagt niet. Het Gerecht motiveert dit als volgt.
7.1.1.
Uit de overgelegde bladzijden uit het onderzoeksrapport van [A] is niet op te maken dat hij concreet vaststelt dat [eiser] dyslexie heeft. Dat [eiser] beperkingen ondervindt bij zijn studie en welke dat dan zijn, heeft hij met de stukken van [A] evenmin onderbouwd. Ook heeft [eiser] niet aannemelijk gemaakt dat hij bij zijn inschrijving heeft vermeld dat hij dyslexie heeft. Maar ook al zou [eiser] dit hebben gedaan, dan nog lag het op zijn weg om de UoC te vragen met zijn dyslexie rekening te houden bij het afnemen van tentamens. Dat heeft [eiser] gedurende zijn hele studietijd niet gedaan. Ter zitting heeft hij toegelicht dat daaraan een persoonlijke overweging ten grondslag ligt. Het Gerecht respecteert die persoonlijke overweging, maar dan kan [eiser] zich nu niet op het standpunt stellen dat de UoC ten onrechte geen rekening met zijn dyslexie heeft gehouden.
7.1.2.
Het in dit kader gedane beroep op het vertrouwens- en zorgvuldigheidsbeginsel slaagt niet. De rector heeft [eiser] immers geen enkele toezegging gedaan dat hij bij het afnemen van de tentamens van [eiser] rekening zal houden met zijn dyslexie.
8. Verder voert [eiser] aan dat hij door zijn beperkingen meer dan de gemiddelde student moeite had met het digitaal volgen van colleges tijdens de Covid pandemie.
8.1.
Het Gerecht volgt [eiser] hierin ook niet, omdat [eiser] deze stelling niet heeft onderbouwd. Een onderbouwing van die stelling was wel nodig, het ligt immers niet direct voor de hand dat iemand met de door [eiser] gestelde beperkingen moeite heeft met het volgen van digitaal onderwijs.
9. [Eiser] wijst nog op de wisselingen in het curriculum van zijn opleiding waardoor hij prioriteit moest geven aan vakken die werden geschrapt. Daardoor zijn andere vakken in het gedrang gekomen.
9.1.
Deze grond slaagt niet. Het schrappen en wijzigen van vakken kan weliswaar leiden tot een verschuiving in de prioriteit die een student aan het afronden van vakken moet geven, maar dit hoeft niet te leiden tot een zwaardere studiebelasting, noch tot studievertraging. [Eiser] heeft ook deze stelling onvoldoende onderbouwd.
10. Tot slot heeft [eiser] nog gewezen op persoonlijke (een lastige thuissituatie en een onrustige woonsituatie) en financiële omstandigheden waardoor zijn studie is vertraagd.
10.1.
Deze grond slaagt evenmin. Het Gerecht kan uit het betoog van [eiser] niet afleiden dat hij meer dan gemiddelde problemen heeft gehad waarmee studenten tijdens hun studie te maken kunnen krijgen.

Conclusie en gevolgen

11. De beroepsgronden van [eiser] slagen niet. De rector heeft in de situatie van [eiser] kunnen oordelen dat geen sprake is van een bijzonder geval als bedoeld in artikel 22, tweede lid, van de Lv UoC. De rector heeft op grond daarvan het verzoek om studieduurverlenging terecht afgewezen. De afwijzing blijft dus in stand. Concreet betekent dit dat [eiser] zijn bacheloropleiding Bouwkunde niet kan afronden aan de UoC.
12. De UoC hoeft de proceskosten van [eiser] niet te vergoeden.

Beslissing

Het Gerecht:
verklaarthet beroep
ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. drs. S. Lanshage, rechter, en in het openbaar uitgesproken op 2 mei 2024 in tegenwoordigheid van mr. M.F.G. Maes als griffier.
Tegen deze uitspraak kunnen alle partijen hoger beroep instellen bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba (het Hof). Het hoger beroep moet binnen
zes wekenna de datum waarop de uitspraak is verzonden ingediend worden. Hoofstuk 5 van de Lar is van toepassing op het hoger beroep.