ECLI:NL:OGEAC:2025:147

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
23 juni 2025
Publicatiedatum
8 juli 2025
Zaaknummer
CUR202404296
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.C.B. Hubben
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag-royament bestuurder vereniging na eigen ontslag

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao op 23 juni 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiseres] en de Curaçaose Bond van Werknemers in Verplegende en Verzorgende Instellingen (CBV). [Eiseres] vorderde de nietigverklaring van een royementsbesluit van 17 augustus 2022, waarbij zij als lid en secretaris van CBV was geroyeerd. [Eiseres] stelde dat het bestuur niet bevoegd was om haar te royeren, aangezien alleen de algemene ledenvergadering daartoe bevoegd was. CBV voerde aan dat [eiseres] haar lidmaatschap had beëindigd door haar arbeidsovereenkomst met Stichting Verpleeghuizen Curaçao te beëindigen, waardoor zij automatisch haar functie als secretaris had verloren. Het Gerecht oordeelde dat het lidmaatschap van CBV automatisch eindigt bij beëindiging van het dienstverband met een verplegende of verzorgende instelling. Hierdoor was het niet nodig dat het bestuur een separaat ontslag verleende. Het Gerecht concludeerde dat [eiseres] per 1 september 2022 geen recht meer had op de representatiegelden die bij haar functie als secretaris hoorden, en dat haar vordering tot betaling van deze gelden slechts voor de maand augustus 2022 kon worden toegewezen. [Eiseres] werd veroordeeld in de proceskosten van CBV, die op Cg 2.000 werden begroot.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

Zaaknummer: CUR202404296
Vonnis van 23 juni 2025
in de zaak van
[eiseres],wonende in [woonplaats],
eiseres, hierna: [eiseres],
gemachtigden: mrs. E.L. Virginie en G.C.A. Scheperboer-Parris,
tegen
de vereniging
Curaçaose Bond van Werknemers in Verplegende en Verzorgende Instellingen,
gevestigd in Curaçao, hierna: CBV,
gedaagde,
gemachtigden: mrs. K. Saleh-Rog en S. Hodge.

1.Het procesverloop

1.1.
Het procesverloop blijkt uit:
  • het verzoekschrift met producties van 14 november 2024,
  • de conclusie van antwoord,
  • de op voorhand verstuurde producties zijdens [eiseres],
  • de akte eiswijziging van [eiseres],
  • de mondelinge behandeling van 5 juni 2025, alwaar [eiseres] in persoon is verschenen, bijgestaan door de gemachtigden voornoemd. Namens CBV zijn verschenen [voorzitter](voorzitter), [penninfmeester](penningmeester), [secretaris](secretaris) en [commissaris](commissaris), bijgestaan door de gemachtigden voornoemd.
  • de pleitnotities van de gemachtigden.
1.2.
Vonnis is bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1.
CBV is een vakvereniging voor werknemers in verplegende en verzorgende instellingen.
2.2.
Bij akte van 26 november 2012 zijn de statuten van CBV vastgesteld. Artikel 2 lid 1 van de statuten vermeldt de doelstelling van CBV samengevat als volgt: het behartigen van de zedelijke, culturele en sociaaleconomische belangen van haar leden als werknemers in verplegende en verzorgende instellingen.
2.3.
Artikel 4 lid 1 en lid 2 van de statuten luiden, voor zover hier relevant als volgt:

1. Het lidmaatschap van de bond staat open voor alle werknemers (…) die de beginselen van de bond kunnen onderschrijven en als werknemers in verplegende en verzorgende instellingen werkzaam zijn.
2. Als leden van de Bond kunnen derhalve door het Bondsbestuur worden aangenomen alle mannelijke en vrouwelijke personen die,
- als werknemers in verplegende en verzorgende instellingen werkzaam zijn;
- de leeftijd van zestien (16) jaar bereikt hebben, en die van 65 jaar nog niet hebben overschreden;
- zich met doel, grondslag en middelen van de bond kunnen verenigen.
Het Bondsbestuur beslist over het aannemen van nieuwe leden. (…)”
2.4.
Artikel 4 lid 6 sub c van de statuten luidt, voor zover hier relevant als volgt:
“ 6. Het lidmaatschap van de Bond wordt beëindigd: (…)
c. door opzegging namens de Bond. Deze kan geschieden wanneer een lid heeft opgehouden aan de vereisten voor het lidmaatschap bij de statuten gesteld te voldoen, wanneer hij zijn verplichtingen jegens de Bond niet nakomt, alsook wanneer redelijkerwijs van de Bond niet gevergd kan worden het lidmaatschap te laten voortduren. Opzegging geschiedt door het bestuur. (…)”
2.5.
Artikel 6 lid 1 en lid 2 van de statuten luiden, voor zover hier relevant, als volgt:
“ 1. Het Bondsbestuur bestaat uit ten minste vijf en ten hoogste negen meerderjarige leden.
2. De Algemene Ledenvergadering kiest de Bondsvoorzitter, de
Bondssecretaris, de Bondspenningmeester en hun plaatsvervangers en overige bestuursleden uit de leden (…)”
2.6.
Artikel 10 lid 1 van de statuten luidt, voor zover hier relevant, als volgt:
“ 1. Bij reglement, dat niets mag bevatten dat strijdig is met de wet en deze statuten, kunnen door de Bondsraad nadere regels worden gesteld betreffende: het lidmaatschap, de Bondsorganen, de geldmiddelen, de vergaderingen, de besluiten, alsmede alle overige inwendige aangelegenheden Bond betreffende.”
2.7.
In het huishoudelijk reglement van de CBV zijn, voor zover hier relevant, de volgende bepalingen opgenomen:

Art.2.
(…)
4. Het lidmaatschap gaat verloren indien het bondslid niet meer aan de daartoe gestelde eisen voldoet.
Art. 3.
1.
Het bestuur is bevoegd tot royement van een lid te besluiten indien dit lid handelingen pleegt in strijd met de statuten, en het huishoudelijk reglement of krachtens de statuten en reglementen genomen besluiten, waardoor naam en eer van de Bond geschonden wordt.(…)
2.
(…)
3.
Handelingen pleegt in strijd met de belangen van de Bond of door zijn gedragingen de Bond schaadt (…)”
2.8. [
eiseres] is op 8 april 2022 door de Algemene Ledenvergadering benoemd als secretaris van de CBV. Daar stond een vergoeding van NAf (thans en vanaf nu: Cg) 700 per maand aan representatiegelden tegenover.
2.9.
Bij brief van 17 augustus 2022 heeft het bestuur van CBV het volgende, voor zover hier relevant, aan [eiseres] bericht:
“ (…) Bestür den un reunion extra ordinario, a pasa un moshon di deskonfiansa kontra bo persona, hasiendo uso di artikulo 3 ensiso 3 di “Huishoudelijke reglement”. Bestür unanimamente a bai di akuerdo ku e moshon di deskonfiansa y ta royer bo komo miembro di CBV.(…)
Ku e luna di Augustus 2022 ta e ultimo luna ku CBV lo paga e toelage di representashon (…)”
2.10. [
eiseres] heeft tot en met de maand juli 2022 representatiegelden uitgekeerd gekregen als secretaris van het bestuur.
2.11.
Bij overeenkomst van 29 augustus 2022 heeft [eiseres] de arbeidsovereenkomst die zij sinds 12 september 2012 had met haar werkgever Stichting Verpleeghuizen Curaçao met wederzijds goedvinden beëindigd met ingang van 1 september 2022.
2.12.
Op 1 januari 2025 is [eiseres] in dienst getreden bij Stichting voor Ouderenzorg Birgen di Rosario. Tussen 1 september 2022 en 1 januari 2025 was zij niet werkzaam in een verplegende en verzorgende instelling.

3.De vordering en de standpunten van partijen

3.1. [
eiseres] vordert - samengevat en na eiswijziging - dat het gerecht, bij vonnis voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het besluit van 17 augustus 2022 nietig zal verklaren en voorts CBV zal veroordelen tot betaling van de representatiegelden van Cg 700 per maand in 2022 verhoogd met Cg 100 in de daaropvolgende jaren, vanaf 17 augustus 2022, vermeerderd met de wettelijke rente en met veroordeling van CBV in de proceskosten en de nakosten.
3.2. [
eiseres] grondt haar vordering op de stelling dat zij door het royementsbesluit van 17 augustus 2022 tevens als secretaris van het bestuur is ontslagen. Daartoe is echter, op grond van de wet en de statuten, slechts de algemene ledenvergadering (als benoemend orgaan van leden van het bestuur) bevoegd en niet het bestuur. Zij verwijst in dit verband naar een onherroepelijk geworden vonnis van dit gerecht van 24 juni 2024 met nummer CUR202301934. Het besluit van 17 augustus 2022 is dan ook niet bevoegd genomen, daarmee strijdig met de statuten en daarom nietig. Nu zij nimmer is ontslagen als secretaris van het bestuur heeft zij nog altijd recht op de representatiegelden die horen bij deze functie.
3.3.
CBV voert op meerdere punten verweer ertoe strekkende dat het bedoelde besluit door het bestuur bevoegdelijk is genomen. Haar meest verstrekkende verweer echter luidt – zo begrijpt het gerecht - dat ook als sprake zou zijn van een onrechtmatig genomen besluit dat nietig geacht moet worden, geldt dat [eiseres] vervolgens zelf haar lidmaatschap bij CBV heeft beëindigd en daarmee tevens haar positie als secretaris heeft opgegeven door haar arbeidsovereenkomst met Stichting Verpleeghuizen Curaçao met wederzijds goedvinden te beëindigen met ingang van 1 september 2022. Dit heeft tot gevolg dat zij met ingang van 1 september 2022 hoe dan ook geen recht meer heeft op de representatiegelden die horen bij de functie van secretaris van het bestuur. De vordering tot betaling van de representatiegelden kan dus slechts toegewezen worden voor wat betreft de maand augustus 2022, aldus nog steeds CBV.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het meest verstrekkende verweer van CBV ligt als eerste ter beoordeling voor. [eiseres] heeft tegen dit verweer ingebracht dat de beëindiging van haar arbeidsovereenkomst met Stichting Verpleeghuizen Curaçao niet tot gevolg heeft gehad dat zij geen lid en bestuurder is gebleven van CBV. Volgens [eiseres] volgt uit de statuten dat zij ook in die situatie – dus na beëindiging van haar arbeidsovereenkomst - alsnog door het bevoegd orgaan ontslagen had moeten worden uit haar bestuursfunctie en dat haar lidmaatschap door het bestuur had moeten worden opgezegd. Zij verwijst naar de artikelen 4 lid 6 sub c en 6 lid 2.
4.2.
CBV heeft dit betwist en bij monde van haar voorzitter van het bestuur toegelicht dat sinds jaar en dag de procedure geldt dat bij beëindiging van een arbeidsovereenkomst met een verzorgende of verplegende instelling het lidmaatschap van een lid – en de functie van bestuurder indien daarvan sprake is - automatisch komt te vervallen. In een dergelijk geval wordt geen separate opzegging gedaan zijdens het bestuur, noch een separaat ontslag gegeven indien sprake is van een lid van het bestuur. Dit is ook ondoenlijk aldus de toelichting zijdens CBV, nu veelvuldig sprake is van wisselingen van dienstverbanden onder haar (grote aantal) leden. Gangbare praktijk is dat leden zich in een dergelijk geval, bij aanvang van een nieuw dienstverband weer opnieuw aanmelden als lid. De betaling van de contributie aan CBV geschiedt ook via de werkgevers. Deze stoppen daar automatisch mee bij het beëindigen van een dienstverband met een werknemer.
4.3.
Bij de beoordeling van dit geschil tussen partijen komt het aan op de uitleg van de statutaire bepalingen. Bij de uitleg van overeenkomsten heeft zich in de jurisprudentie een spectrum ontwikkeld, waarbij zich aan de ene kant de (meer objectieve) CAO-norm bevindt (waarbij de bewoordingen van een tekst, gelezen in het licht van de gehele tekst van de overeenkomst, in beginsel van doorslaggevende betekenis zijn) en aan de andere kant de (meer subjectieve) Haviltex-norm (waarbij het aankomt op de zin die partijen over en weer redelijkerwijs aan elkaars verklaringen en gedragingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten). Uit het arrest HR 20 februari 2004, ECLI:NL: HR:2004:AO1427,NJ 2005/493 (DSM/Fox) volgt dat tussen beide normen geen tegenstelling bestaat, maar een vloeiende overgang.
4.4.
In beginsel kan aangenomen worden dat voor statuten naar hun aard geldt dat zij zich in dit genoemde spectrum bevinden in het gebied waarin de uitleg op basis van de CAO-norm prevaleert, zodat objectieve maatstaven bij de uitleg van de statuten in beginsel centraal dienen te staan. In dit geval gaat het om de statuten van een vakvereniging met een groot aantal leden die niet bij de totstandkoming ervan betrokken is geweest. Bij de uitleg van dergelijke statuten komt dan weliswaar groot gewicht toe aan de (meest voor de hand liggende) taalkundige betekenis van de gekozen bewoordingen die partijen destijds hebben gekozen voor de vastlegging van hun afspraken in de statuten, maar kunnen de overige omstandigheden van het geval meebrengen dat een andere (dan de taalkundige) betekenis aan de bepalingen van de overeenkomst moet worden gehecht. Beslissend blijft de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (vgl. HR 5 april 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY8101 inzake Lundiform/Mexx).
4.5.
Met inachtneming van het voorgaande is het gerecht van oordeel dat niet uit de statutaire bepalingen kan worden afgeleid dat in geval het dienstverband van een lid met een verplegende of verzorgende instelling wordt beëindigd, het bestuur gehouden is het lidmaatschap separaat op te zeggen of – indien sprake is van een bestuurder – separaat ontslag aan te zeggen. Immers, een dergelijk dienstverband is blijkens de statutaire doelstelling van CBV als vakvereniging (artikel 2) en de bepalingen omtrent het lidmaatschap (artikel 4 leden 1 en 2) een fundamenteel vereiste om lid te kunnen worden van CBV en om daarnaast de functie van bestuurder te kunnen uitoefenen (artikel 6 leden 1 en 2). Dit volgt zonder meer uit de bewoordingen van deze artikelen. Hieruit kan redelijkerwijs worden afgeleid dat het door welke oorzaak ook wegvallen van dat dienstverband uit zichzelf leidt tot beëindiging van het lidmaatschap en bijgevolg het zijn van bestuurder. Dit volgt eveneens uit de bewoordingen van artikel 2 lid 4 van het huishoudelijk reglement. Dat in artikel 4 lid 6 van de statuten wordt vermeld op welke wijzen het lidmaatschap wordt beëindigd en dat dit (onder andere) kan door opzegging door het bestuur (sub c), maakt dat niet anders. Een redelijke uitleg van deze bepaling brengt mee dat dit als complementair heeft te gelden op het voorgaande. Daarbij neemt het gerecht in aanmerking dat sprake is van een groot aantal leden werkzaam bij vele verplegende en verzorgende instellingen en dat wisseling van dienstverband onder de leden veelvuldig voorkomt. De betaling van de contributiegelden verloopt bovendien via al deze werkgevers. Het zou onwerkbaar worden en kan redelijkerwijs de bedoeling van partijen niet zijn geweest dat het bestuur tot taak zou hebben of krijgen elke opzegging in dit verband tijdig tot stand te brengen.
4.6.
Het voorgaande betekent dat het meest verstrekkende verweer van CBV slaagt. Nu [eiseres] haar dienstverband bij haar werkgever heeft beëindigd met ingang van 1 september 2022, is haar lidmaatschap en bijgevolg haar positie als secretaris van het bestuur per die datum automatisch beëindigd. Dit betekent dat in het midden kan blijven of zij op 17 augustus 2022 bevoegdelijk is geroyeerd en ontslagen door het bestuur. De overige verweren van CBV behoeven evenmin nog bespreking.
4.7.
Vanaf 1 september 2022 bestond voor [eiseres] gelet op het voorgaande geen recht meer op de representatievergoeding. Nu vaststaat dat [eiseres] geen representatiegelden heeft ontvangen voor de maand augustus 2022 (Cg 700) zal de vordering slechts in zoverre worden toegewezen.
4.8.
Omdat [eiseres] grotendeels in het ongelijk wordt gesteld, wordt zij veroordeeld in de proceskosten van CBV. De kosten van CBV worden tot aan deze uitspraak begroot op Cg 2.000 aan gemachtigdensalaris (2 punten x tarief 4).
4.9.
De gevorderde wettelijke rente wordt toegewezen zoals hierna onder de beslissing vermeld.
4.10.
De veroordelingen in deze uitspraak gaan meteen in en kunnen ook ten uitvoer worden gelegd als een van de partijen deze beslissing voorlegt aan het Hof.

5.De beslissing

Het gerecht:
5.1.
veroordeelt CBV tot betaling aan [eiseres] van een bedrag van Cg 700, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 september 2022 tot aan de dag van betaling;
5.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten van CBV van Cg 2.000, te vermeerderen met Cg 250 aan nakosten zonder betekening, verhoogd met Cg 150 in geval van betekening;
5.3.
bepaalt dat de proceskosten moeten worden betaald binnen veertien dagen en dat die kosten worden verhoogd met de wettelijke rente als niet op tijd wordt betaald;
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst af wat verder is gevorderd.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C.B. Hubben, rechter, bijgestaan door J. Windster, griffier, en in het openbaar uitgesproken.