ECLI:NL:OGEAC:2025:171

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
30 juni 2025
Publicatiedatum
27 augustus 2025
Zaaknummer
CUR202403755
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.E.B. de Haseth
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erfrechtelijke geschillen over legaat en schadevergoeding na overlijden erflater

In deze zaak, die werd behandeld door het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, gaat het om een geschil tussen [eiser] en [gedaagde] na het overlijden van de vader van [eiser], hierna aangeduid als erflater. De vader overleed op 6 juni 2024, en [eiser] was bij testament benoemd tot enig erfgenaam. [gedaagde], de partner van erflater, had het recht van gebruik en bewoning van de woning van erflater gelegateerd gekregen voor een periode van twaalf maanden na zijn overlijden.

[Eiser] vorderde in conventie een schadevergoeding van Cg 6.776,51 en een bedrag van Cg 10.000 voor immateriële schade, stellende dat [gedaagde] zonder toestemming geld had opgenomen van de bankrekening van erflater. Tijdens de zitting verminderde [eiser] zijn vordering tot Cg 2.851,51. Het gerecht oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat [gedaagde] onrechtmatig had gehandeld, en wees de vordering van [eiser] af.

In reconventie vorderde [gedaagde] een schadevergoeding van Cg 6.000, stellende dat [eiser] haar de toegang tot de woning had ontzegd, terwijl zij recht had op bewoning volgens het testament. Het gerecht oordeelde dat [eiser] onrechtmatig had gehandeld door [gedaagde] de toegang tot de woning te ontzeggen en kende haar een schadevergoeding van Cg 3.000 toe, gebaseerd op de huurkosten voor zes maanden.

De uitspraak concludeert dat [eiser] in zowel conventie als reconventie grotendeels ongelijk kreeg en veroordeelt hem in de proceskosten van [gedaagde].

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

Zaaknummer: CUR202403755
Vonnis van 30 juni 2025
in de zaak van
[Eiser],wonende in [woonplaats],
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
gemachtigde: mr. J.D.C. Sintiago,
tegen
[Gedaagde] ,
wonende in [woonplaats,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
in persoon.
Partijen worden hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd.

1.Het procesverloop

1.1.
Het procesverloop blijkt uit:
  • het verzoekschrift van 27 september 2024, met producties;
  • de conclusie van antwoord met eis in reconventie, met producties;
  • de conclusie van antwoord in reconventie, met producties;
  • de akte overleggen nadere producties van [eiser];
  • de mondelinge behandeling van 15 mei 2025, waar [eiser], bijgestaan door zijn gemachtigde, en [gedaagde], ten ondersteuning vergezeld van [belanghebbende 1], zijn verschenen.
1.2.
Vonnis is bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1.
De vader van [eiser] (hierna ‘erflater’) is overleden op 6 juni 2024 in Curaçao. [eiser] is bij testament van 19 april 2024 benoemd tot enig erfgenaam.
2.2. [
gedaagde] was de partner van erflater. In het testament van erflater van 19 april 2024 is aan haar gelegateerd het recht van gebruik en bewoning van de woning plaatselijk bekend als [adres 1] in Curaçao gedurende twaalf maanden vanaf de datum van het overlijden van erflater.

3.Het geschil

in conventie
3.1. [
eiser] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, dat het gerecht [gedaagde] veroordeelt tot betaling van Cg [1] 6.776,51 met wettelijke rente en een bedrag van
Cg 10.000 met wettelijke rente, met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van de procedure.
3.2. [
eiser] heeft tijdens de zitting de vordering van Cg 6.776,51 verminderd tot een bedrag van Cg 2.851,51. Voor het overige handhaaft [eiser] zijn vordering.
3.3. [
eiser] legt aan de vordering het volgende ten grondslag. [gedaagde] heeft, in de periode dat erflater in een hospice was opgenomen, zonder toestemming van erflater geld opgenomen van de bankrekening en creditcards van erflater. [eiser] wil dat [gedaagde] de opgenomen bedragen terugbetaalt. Daarnaast heeft [eiser] door het handelen van [gedaagde] immateriële schade geleden. [eiser] begroot dit bedrag op Cg 10.000.
3.4. [
gedaagde] voert verweer.
in reconventie
3.5. [
gedaagde] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [eiser] te veroordelen aan haar te betalen een bedrag van Cg 6.000 met wettelijke rente, kosten rechtens.
3.6. [
gedaagde] legt aan haar vordering het volgende ten grondslag. Erflater heeft in het testament bepaald dat [gedaagde] nog een jaar na zijn overlijden in het huis van erflater mag blijven wonen. [eiser] heeft [gedaagde] echter, nog voor het overlijden van erflater, de toegang tot de woning ontzegd. [gedaagde] was genoodzaakt een andere woning te zoeken. De kosten van de huur van de woning moet [eiser] betalen, aldus [gedaagde].
3.7. [
eiser] voert verweer.

4.De beoordeling

in conventie
4.1.
De vordering van [eiser] bestaat uit twee onderdelen. Eerst zal de vordering in verband met de terugbetaling van de opgenomen gelden worden beoordeeld en daarna de gevorderde immateriële schadevergoeding.
Opgenomen gelden
4.1.
In de eerste plaats wordt opgemerkt dat het gerecht ervan uitgaat dat [eiser] wat betreft dit deel van de vordering procedeert in de hoedanigheid van enig erfgenaam namens de nalatenschap.
4.2.
Het gaat hier om de vraag of [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld jegens erflater, althans de nalatenschap, door zonder toestemming van erflater geld op te nemen van diens bankrekening en creditcards. Het gaat specifiek om de periode dat erflater was opgenomen in een hospice, te weten vanaf 2 of 3 mei 2024 tot datum overlijden. Het gerecht overweegt als volgt.
4.4.
Erflater verbleef in de laatste fase van zijn leven in een hospice. Het is daarom aannemelijk dat hij al erg ziek moet zijn geweest, maar gesteld noch gebleken is dat zijn mentale gesteldheid op dat moment zodanig was dat hij niet meer in staat was online betalingen te doen of toezicht te houden op zijn financiën en aan [gedaagde], zoals zij aanvoert, opdracht te geven geld op te nemen om betalingen te doen.
4.5.
Er zijn voor het overige geen feiten en omstandigheden aangevoerd die de conclusie kunnen rechtvaardigen dat [gedaagde] uit eigen beweging en zonder toestemming van erflater uitgaven van de bankrekening en creditcards heeft gedaan. Dat de uitgaven zijn verdubbeld, zoals [eiser] stelt, is in elk geval onvoldoende. [gedaagde] heeft hiervoor een afdoende verklaring gegeven. Zij is gestopt met werken om voor erflater te zorgen. In de nacht verbleef zij bij erflater in het hospice en overdag ging zij naar huis om voor de dieren te verzorgen en bijvoorbeeld te wassen. Zij had geen eigen inkomen meer en ze leefden gezamenlijk van het inkomen van erflater. Verder waren er ook extra uitgaven die verband hielden met de ziekte van erflater, aldus [gedaagde].
4.6. [
eiser] heeft verder nog verschillende facturen overgelegd. Voor zover hij daarmee heeft willen betogen dat [gedaagde] het geld niet aan de gemeenschappelijke huishouding heeft besteed, slaagt hij daarin niet. Er is alleen een factuur van Flow van Cg 63,74 en een factuur van Aqualectra van Cg 114,37 die kennelijk niet zijn betaald. De andere factuur van Aqualectra betreft een periode dat [gedaagde] al niet meer in de woning verbleef. Verder ziet het overzicht van de onbetaalde belastingen met name op oude aanslagen vanaf 2018. Op basis van de twee niet onbetaalde facturen met betrekkelijk geringe bedragen kan niet worden vastgesteld dat [gedaagde] het geld voor andere zaken heeft aangewend.
4.7.
Gelet op het voorgaande staat onvoldoende vast dat [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld jegens erflater, althans de nalatenschap. Dit deel van de vordering zal worden afgewezen.
Immateriële schade
4.8. [
eiser] vordert immateriële schadevergoeding. Ook hier gaat het om een vordering gebaseerd op onrechtmatig handelen door [gedaagde]. [eiser] stelt dat [gedaagde] door haar gewetenloze en respectloze handelwijze immateriële schade heeft veroorzaakt. Tijdens de zitting is toegelicht dat [eiser] [gedaagde] verantwoordelijk houdt voor het verslechterde contact tussen hem en zijn vader in diens laatste levensfase en dat hij zich beroept op artikel 6:106 onderdeel b BW (‘dat hij op andere wijze in zijn persoon is aangetast’). [eiser] heeft dit echter onvoldoende onderbouwd. Er zijn bijvoorbeeld geen getuigenverklaringen of correspondentie waaruit dit kan worden afgeleid. Het is alleen het woord van [eiser]. Er kan daarom niet worden vastgesteld dat erflater zodanig door [gedaagde] werd beïnvloed dat hij geen contact meer wilde hebben met [eiser]. Verder heeft [eiser] geen concrete gegevens aangevoerd waaruit kan volgen dat door het gestelde handelen van [gedaagde] psychische schade is ontstaan. Het bestaan van geestelijk letsel kan daarom niet (naar objectieve maatstaven) worden vastgesteld.
4.9.
Het gerecht komt, gelet op het voorgaande, tot de conclusie dat ook dit deel van de vordering van [eiser] moeten worden afgewezen.
in reconventie
4.10. [
gedaagde] beroept zich eveneens op een onrechtmatige daad. Zij stelt dat zij door het handelen van [eiser] noodgedwongen een andere woning heeft moeten zoeken, terwijl zij volgens het testament na het overlijden van erflater nog een jaar in de woning mocht blijven wonen. De schade die zij hierdoor heeft geleden bedraagt Cg 6.000.
4.11.
Het gerecht overweegt als volgt. Er staat voldoende vast dat [eiser] [gedaagde] de toegang tot de woning heeft ontzegd. Uit de overgelegde stukken (zie onder meer productie 3 conclusie van antwoord in reconventie) volgt dat [eiser] [gedaagde] 72 uur de tijd heeft gegeven haar spullen uit de woning te halen. Daarna heeft [eiser] de sloten van de woning veranderd. Dit alles speelde zich af toen erflater nog leefde en in het hospice verbleef. [eiser] had op dat moment helemaal geen zeggenschap over de woning, althans dat blijkt niet. Erflater leefde nog. De woning was eigendom van erflater en hij woonde daar, tot hij naar het hospice ging, met [gedaagde] met wie hij al ongeveer tien jaar samen was. Dat [eiser] er desondanks, bijvoorbeeld met het oog op de aanstaande erfenis, een gerechtvaardigd belang bij had op deze manier op te treden blijkt onvoldoende. [eiser] heeft wel aangevoerd dat [gedaagde] spullen uit de woning van zijn vader aan het halen was, maar dit mist voldoende onderbouwing. [eiser] heeft dus zonder grond, en daarmee onrechtmatig, [gedaagde] de toegang tot de woning ontzegd.
4.12. [
gedaagde] stelt dat zij hierdoor schade heeft geleden omdat zij noodgedwongen een andere woning moest huren. [eiser] verwijt [gedaagde] dat zij hem op het testament had moeten wijzen. Als hij geweten had van het legaat had hij de wens van zijn vader gerespecteerd. Op zichzelf genomen had [gedaagde] zich, in elk geval na het overlijden van erflater, kunnen beroepen op het legaat in het testament. Dat zij dat niet heeft gedaan kan haar in de gegeven omstandigheden echter niet worden verweten. Uit de beschrijving van de gebeurtenissen op 26 mei 2024 leidt het gerecht af dat [eiser] zich bedreigend heeft opgesteld tegenover [gedaagde], althans dat voorstelbaar is dat [gedaagde] dat zo heeft ervaren. Volgens [gedaagde] was [eiser] aan het schreeuwen en schopte hij tegen haar auto. [eiser] betwist dit, maar heeft tijdens de zitting wel verklaard dat hij op de straat is gaan staan om te voorkomen dat ze weg zou rijden. [gedaagde] heeft vervolgens de politie erbij gehaald. Volgens haar begon [eiser] opnieuw te schreeuwen en moest de politie hem stoppen. Hoewel [eiser] ook dit betwist, heeft hij wel erkend dat de politie hem heeft gemaand rustig te doen toen hij op [gedaagde] af kwam lopen. Gelet op deze gang van zaken en de toch al moeizame verstandhouding tussen partijen in de periode daarvoor is alleszins aannemelijk dat [gedaagde] zich gedwongen voelde ergens anders te gaan wonen en daar ook te blijven wonen na het overlijden van erflater. De relatie met [eiser] was zodanig problematisch dat zij in feite geen andere keuze had.
4.13.
De schade bestaat volgens [gedaagde] uit de huur over twaalf maanden. Omdat niet valt vast te stellen of [gedaagde] ook daadwerkelijk twaalf maanden in de woning van erflater zou zijn blijven wonen acht het gerecht het redelijk de schade te begroten op zes maanden huur. Het gaat om een bedrag van in totaal (6 x Cg 500) Cg 3.000. De vordering van [gedaagde] zal tot dit bedrag worden toegewezen.
in conventie en in reconventie
4.14. [
eiser] krijgt zowel in conventie als in reconventie (grotendeels) ongelijk en zal in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten van [gedaagde] worden tot aan deze uitspraak begroot op nihil.
4.15.
De veroordelingen in deze uitspraak gaan meteen in en kunnen ook ten uitvoer worden gelegd als een van de partijen deze beslissing voorlegt aan het Hof.

5.De beslissing

Het gerecht:
in conventie
5.1.
wijst de vordering van [eiser] af;
in reconventie
5.2.
veroordeelt [eiser] aan [gedaagde] te betalen Cg 3.000, vermeerderd met de wettelije rente vanaf 13 januari 2025 tot de dag dat volledig is betaald;
in conventie en in reconventie
5.3.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van [gedaagde] die tot aan deze uitspraak worden vastgesteld op nihil;
5.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.
wijst af wat verder is gevorderd.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E.B. de Haseth, rechter, bijgestaan door
mr. A.F. Lipman, griffier, en in het openbaar uitgesproken.

Voetnoten

1.Aangezien dit vonnis wordt gewezen na invoering van de Caribische gulden (Cg) wordt waar werd gesproken van NAf dit gelezen als Cg