In deze zaak, die werd behandeld door het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, gaat het om een geschil tussen [eiser] en [gedaagde] na het overlijden van de vader van [eiser], hierna aangeduid als erflater. De vader overleed op 6 juni 2024, en [eiser] was bij testament benoemd tot enig erfgenaam. [gedaagde], de partner van erflater, had het recht van gebruik en bewoning van de woning van erflater gelegateerd gekregen voor een periode van twaalf maanden na zijn overlijden.
[Eiser] vorderde in conventie een schadevergoeding van Cg 6.776,51 en een bedrag van Cg 10.000 voor immateriële schade, stellende dat [gedaagde] zonder toestemming geld had opgenomen van de bankrekening van erflater. Tijdens de zitting verminderde [eiser] zijn vordering tot Cg 2.851,51. Het gerecht oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat [gedaagde] onrechtmatig had gehandeld, en wees de vordering van [eiser] af.
In reconventie vorderde [gedaagde] een schadevergoeding van Cg 6.000, stellende dat [eiser] haar de toegang tot de woning had ontzegd, terwijl zij recht had op bewoning volgens het testament. Het gerecht oordeelde dat [eiser] onrechtmatig had gehandeld door [gedaagde] de toegang tot de woning te ontzeggen en kende haar een schadevergoeding van Cg 3.000 toe, gebaseerd op de huurkosten voor zes maanden.
De uitspraak concludeert dat [eiser] in zowel conventie als reconventie grotendeels ongelijk kreeg en veroordeelt hem in de proceskosten van [gedaagde].