ECLI:NL:OGEAC:2025:197

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
15 september 2025
Publicatiedatum
16 september 2025
Zaaknummer
800.00012/25
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot vermindering van ontnemingsbedrag in strafzaak

Op 31 maart 2025 heeft advocaat mr. P.C. Janssen een verzoekschrift ingediend op basis van artikel 634 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) om het ontnemingsbedrag van NAf 738.896,51, vastgesteld door het Gerecht in eerste aanleg op 27 september 2019, te verminderen naar NAf 57.390,02. Dit verzoek is gedaan in het kader van een ontnemingsbeslissing die eerder was genomen in een vergelijkbare zaak van medeverdachte [medeverdachte]. De Hoge Raad heeft op 17 oktober 2023 de uitspraak van het Hof vernietigd en de zaak terugverwezen, wat leidde tot een nieuwe ontnemingsbeslissing op 6 februari 2025, waarbij het ontnemingsbedrag voor [medeverdachte] werd vastgesteld op NAf 348.825,60. Verzoeker stelt dat deze nieuwe omstandigheden rechtvaardigen dat het ontnemingsbedrag in zijn zaak ook moet worden verminderd.

Tijdens de behandeling op 8 september 2025, onder leiding van rechter mr. Y.C. Bours, heeft de officier van justitie betoogd dat de nieuwe omstandigheden niet onder artikel 634 Sv vallen en dat het verzoek dus afgewezen moet worden. Het Gerecht overweegt dat artikel 634 Sv de rechter de mogelijkheid biedt om het ontnemingsbedrag te verminderen of kwijt te schelden, maar alleen indien er nieuwe of pas later bekende omstandigheden zijn. Het Gerecht concludeert dat de situatie van verzoeker niet als een nieuwe omstandigheid kan worden aangemerkt, omdat het verzoek feitelijk een herbeoordeling van de ontnemingsbeslissing inhoudt. Het verzoek wordt afgewezen, omdat het strafprocesrecht een gesloten stelsel van rechtsmiddelen kent en het verzoek niet binnen de reikwijdte van artikel 634 Sv valt.

Uitspraak

Parketnummer: 800.00012/25
Op 31 maart 2025 is door advocaat mr. P.C. Janssen een verzoekschrift ingediend als bedoeld in artikel 634 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) in de zaak van de veroordeelde:
[
Naam verzoeker] (hierna: verzoeker)
geboren op [geboortedatum],
domicilie kiezende: [adres].

VERLOOP VAN DE PROCEDURE:

Op 31 maart 2025 is door advocaat mr. P.C. Janssen een verzoekschrift ingediend als bedoeld in artikel 634 Sv (
bijlage 1). In de kern houdt haar verzoek in om het in de onherroepelijke ontnemingsbeslissing van het Gerecht in eerste aanleg van 27 september 2019 vastgestelde bedrag van NAf 738.896,51 te verminderen naar NAf 57.390,02. De verdediging heeft haar verzoek op de volgende wijze onderbouwd.
Medeverdachte van verzoeker, te weten [medeverdachte], is op 27 september 2019 eveneens door het Gerecht in eerste aanleg veroordeeld voor dezelfde feiten als verzoeker. [Medeverdachte] is vervolgens in hoger beroep en in cassatie gegaan. In cassatie is onder meer geklaagd over het oordeel van het Hof dat het wederrechtelijk verkregen voordeel door [medeverdachte] is verkregen door middel van of uit de baten van de onder 2, 3 en 4 bewezenverklaarde feiten, terwijl de periode waarin de drie feiten volgens de bewezenverklaring plaatsvonden, een kortere periode bestreek dan de periode waarin dat wederrechtelijk verkregen voordeel naar het oordeel van het Hof is verkregen.
De Hoge Raad heeft bij arrest van 17 oktober 2023 de bestreden uitspraak van het Hof vernietigd en de zaak naar het Hof terugverwezen, opdat de zaak van [medeverdachte] opnieuw zou worden behandeld.
De zaak is door het Hof opnieuw behandeld en bij ontnemingsbeslissing van 6 februari 2025 heeft het Hof in de zaak van [medeverdachte] de ontnemingsbeslissing van 27 september 2019 van het Gerecht in eerste aanleg vernietigd en een ontnemingsmaatregel opgelegd, waarbij de bewezenverklaarde periode van (alleen) feit 4 tot uitgangspunt is genomen, namelijk de periode van 1 maart 2015 tot en met 6 juli 2015. Dit betrof een (aanzienlijk) kortere periode dan de periode die eerder door het Gerecht in eerste aanleg als uitgangspunt was genomen bij het vaststellen van het wederrechtelijk verkregen voordeel. In de zaak van [medeverdachte] werd het ontnemingsbedrag vervolgens door het Hof vastgesteld op NAf 348.825,60 (door het Gerecht in eerste aanleg was een bedrag van NAf 4.491.130,57 als ontnemingsbedrag vastgesteld in de zaak van [medeverdachte]).
Verzoeker heeft zich op het standpunt gesteld dat voornoemd arrest van de Hoge Raad en de ontnemingsbeslissing van het Hof van 6 februari 2025 in de zaak van [medeverdachte], omstandigheden zijn die maken dat de rechter ex artikel 634 Sv de bevoegdheid heeft om het eerder vastgestelde ontnemingsbedrag in de zaak van verzoeker te verminderen. Het betreft immers exact hetzelfde feitencomplex als dat van verzoeker.
Het verzoekschrift is op 8 september 2025 behandeld door de rechter, mr. Y.C. Bours, bijgestaan door de griffier, mr. L. Witte. Eveneens waren aanwezig de verzoeker, zijn raadsvrouw, voornoemd, en de officier van justitie, mr. W.J. de Graaf.
Mr. Janssen heeft namens verzoeker medegedeeld de inhoud van haar verzoekschrift te handhaven. In aanvulling op haar verzoekschrift deelde de raadsvrouw mede dat de grondslag voor de ontnemingsbelissing van het Hof van 6 februari 2025 in de zaak van [medeverdachte] dusdanig anders is geworden, waardoor een onaanvaardbaar verschil is ontstaan tussen de ontnemingsbeslissing van [medeverdachte] en die van verzoeker. Dit betreft volgens mr. Janssen een nieuwe omstandigheid ex artikel 634 lid 4 Sv waardoor het ontnemingsbedrag in de zaak van verzoeker door de rechter kan worden verminderd. Verzoeker deelde desgevraagd mede dat het Gerecht in eerste aanleg in zijn zaak een ontnemingsbedrag heeft vastgesteld dat niet klopt.
De officier van justitie heeft zich tijdens de behandeling van het verzoekschrift – in de kern – op het standpunt gesteld dat voornoemde omstandigheid niet onder de reikwijdte van artikel 634 Sv valt. Het verzoek dient derhalve te worden afgewezen.

BEOORDELING:

Het Gerecht overweegt als volgt.
Artikel 634 Sv is een voorziening in de executiefase van een ontnemingsbeslissing en biedt de rechter de mogelijkheid tot vermindering of kwijtschelding van het ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel vastgestelde bedrag. De rechter mag dit doen, indien nieuwe of pas later bekend geworden omstandigheden dat rechtvaardigen. Wanneer uitsluitend een beroep wordt gedaan op feiten en omstandigheden die de ontnemingsrechter reeds in zijn oordeel heeft betrokken, vormen deze feiten en omstandigheden geen grond voor een vermindering of kwijtschelding van het bedrag van de betalingsverplichting (vgl. HR 30 mei 2017, ECLI:NL:HR:2017:970). Het doel van de regeling is blijkens de wetsgeschiedenis en de jurisprudentie de billijkheid in de executie: het voorkomen dat iemand in onredelijke mate wordt belast door gewijzigde omstandigheden die zich pas na de uitspraak hebben voorgedaan.
Het Gerecht stelt voorop dat in het onderhavige geval van verzoeker de ontnemingsbeslissing onherroepelijk is. Hetgeen verzoeker heeft aangevoerd, komt er kortgezegd op neer dat de schatting van het voordeel door de rechter in zijn eigen zaak – achteraf bezien – onjuist is geweest. Immers, in de zaak van [medeverdachte] is – naar terugwijzing door de Hoge Raad – de grondslag voor de ontnemingsbelissing van het Hof van 6 februari 2025 gewijzigd, terwijl de bewezenverklaarde feiten in de zaak van [medeverdachte] en die van verzoeker precies hetzelfde zijn.
Hoewel het Gerecht invoelbaar vindt dat verzoeker de ontstane situatie onredelijk acht, is het Gerecht desalniettemin van oordeel dat artikel 634 Sv de rechter niet de bevoegdheid biedt om het ontnemingsbedrag te matigen of zelfs kwijt te schelden, vanwege het feit dat bij een medeveroordeelde – die anders dan verzoeker wel gebruikt heeft gemaakt van de beschikbare rechtsmiddelen – anders is beslist. Deze omstandigheid is naar het oordeel van het Gerecht geen nieuwe omstandigheid als bedoeld in artikel 634 lid 4 Sv. Het verzoek strekt feitelijk tot een hernieuwde beoordeling van de grondslag van de ontnemingbeslissing, hetgeen buiten de reikwijdte van de in artikel 634 Sv neergelegde regeling valt. Voornoemd betoog betreft als het ware een verkapt rechtsmiddel tegen de ontnemingsbeslissing. Daarvoor is artikel 634 Sv niet bedoeld, nu het strafprocesrecht een gesloten stelsel van rechtsmiddelen kent.
Het Gerecht komt op grond van het voorgaande tot het oordeel dat het verzoek tot vermindering van het vastgestelde ontnemingsbedrag dient te worden afgewezen.

BESLISSING:

Het Gerecht:
- wijst af het verzoek van de veroordeelde tot vermindering van de aan verzoeker opgelegde betalingsverplichting.
Deze beschikking is gegeven op 15 september 2025 door de rechter mr. Y.C. Bours, bijgestaan door de griffier mr. L. Witte.