ECLI:NL:OGEAC:2025:204

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
3 oktober 2025
Publicatiedatum
6 oktober 2025
Zaaknummer
500.00012/24
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zware mishandeling met voorwaardelijk opzet en verwerping van noodweer

Op 3 oktober 2025 heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van zware mishandeling. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 14 januari 2024, waarbij de verdachte de aangeefster met een vuistslag in het gezicht zwaar lichamelijk letsel toebracht, waaronder een gebroken oogkas en jukbeen. De verdachte had zich op dat moment op een partyboot bevonden, waar een ruzie ontstond tussen hem en de aangeefster. Na de ruzie verliet de verdachte de boot, maar de aangeefster volgde hem en werd door hem geslagen. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van 180 dagen, waarvan 168 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 200 uren. De verdediging voerde aan dat de verdachte handelde uit noodweer, maar het Gerecht verwierp dit verweer, oordelend dat de reactie van de verdachte niet proportioneel was. Het Gerecht achtte het bewezen dat de verdachte opzettelijk zwaar lichamelijk letsel had toegebracht en legde hem een gevangenisstraf op, evenals een schadevergoeding aan de benadeelde partij van 4.000 gulden voor immateriële schade.

Uitspraak

Parketnummer: 500.00012/24

Uitspraak: 3 oktober 2025 Tegenspraak

Vonnis van dit Gerecht

in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren op [geboortedatum ] 1992 in [geboorteplaats],
wonende in [woonplaats], adres: [adres]
.
Onderzoek van de zaak
Het onderzoek ter openbare terechtzitting heeft plaatsgevonden op 19 september 2025. De verdachte is verschenen, bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. E.A. Knoppel, advocaat in Curaçao.
De benadeelde partij [benadeelde partij] heeft zich ter terechtzitting gevoegd in het strafproces met een vordering tot schadevergoeding.
De officier van justitie W.J. de Graaf heeft ter terechtzitting gevorderd dat het Gerecht het primair ten laste gelegde bewezen zal verklaren en de verdachte daarvoor zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 180 dagen, waarvan 168 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren, met aftrek van voorarrest, en een taakstraf voor de duur van 200 uren.
Zijn vordering behelst voorts de volledige toewijzing van de vordering van de benadeelde partij en de oplegging van een daarbij behorende schadevergoedingsmaatregel aan de verdachte.
De raadsvrouw heeft primair bepleit dat de verdachte zal worden vrijgesproken van het ten laste gelegde feit, althans dat de verdachte zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Subsidiair heeft zij een strafmaatverweer gevoerd.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:

Primair

hij op of omstreeks 14 januari 2024, te Curaçao, [benadeelde partij], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten
- multiple aangezichtsfracturen en/of zygomafractuur (gebroken jukbeen)
en/of
- uitval van gevoelszenuw onder het oog
aan het gezicht, althans het hoofd, heeft toegebracht, door die [benadeelde partij] opzettelijk een of meermalen (met kracht) met (een) (gebalde) vuist(en) op/tegen het gezicht, althans het hoofd te slaan/te stompen;
(artikel 2:275/276 jo 1:200 Wetboek van Strafrecht)

Subsidiair

hij op of omstreeks 14 januari 2024, te Curaçao, (telkens) opzettelijk mishandelend [benadeelde partij] opzettelijk met kracht
 met zijn tot vuist(en) gebalde hand(en) een of meerdere malen op/aan/tegen het gezicht, althans het hoofd heeft geslagen/gestompt,
tengevolge waarvan die [benadeelde partij] zwaar lichamelijk letsel, te weten
- multiple aangezichtsfracturen en/of zygomafractuur (gebroken jukbeen)
en/of
- uitval van gevoelszenuw onder het oog
in elk geval letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
(artikel 2:273/274 Wetboek van Strafrecht)
Formele voorvragen
Het Gerecht stelt vast dat de dagvaarding geldig is, dat het bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
Bewezenverklaring
Het Gerecht acht - op grond van de hierna weergegeven bewijsmiddelen en de nadere bewijsoverwegingen, in onderling verband en samenhang beschouwd - wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op
of omstreeks14 januari 2024, te Curaçao, [benadeelde partij], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel
heeft toegebracht, te weten
- multiple aangezichtsfracturen en
/ofeenzygomafractuur (gebroken jukbeen)
en
/of
- uitval van
degevoelszenuw onder het oog
,
aan het gezicht, althans het hoofd, heeft toegebracht,door die
[benadeelde partij]opzettelijk e
en of meermalen (met kracht
)met
(een
) (gebalde
)vuist
(en) op/tegen het gezicht, althans het hoofd te slaan
/te stompen.
Het Gerecht acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd
(cursief).De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsmiddelen
Het Gerecht grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de hierna volgende bewijsmiddelen zijn vervat en redengevend zijn voor de bewezenverklaring. [1] De inhoud van de bewijsmiddelen is telkens zakelijk weergegeven.
Voorts wordt opgemerkt dat in de bewijsmiddelen geen (expliciete) landsaanduiding is opgenomen, maar dat algemeen bekend is dat de in die bewijsmiddelen wel opgenomen plaatsen zijn gelegen in Curaçao.
1. [benadeelde partij] deed op 15 januari 2024 aangifte mishandeling. Zij heeft bij die gelegenheid – voor zover hier van belang - het volgende verklaard:
“lk was gistermiddag (zondag 14 januari 2024) naar Fuik gegaan met de boot. Wij gingen met de "Pebbles Boat Tour”. lk heb zelf met de jongen die dit met mij heeft gedaan staan praten op de boot, omdat hij de MC dj op de boot was. (...)Ik weet niet meer wat er precies is gebeurd maar die jongen heeft mij flink geslagen met zijn vuist denk ik. Dit gebeurde vlak voor de ingang van het portierhuisje. Er zijn meerdere getuigen die dit incident hebben gezien. Er waren twee getuigen die aan het fietsen waren. Die zeiden dat hij terug naar mij toeliep en dat hij me vervolgens met kracht sloeg en toen weggereden is. Ik viel bewusteloos op de grond. Ik werd met de ziekenwagen naar de EHBO vervoerd. Ik was helemaal onder het bloed. Door de op mij gepleegde mishandeling heb ik veel pijn gevoeld en heb nog steeds pijn. Waarschijnlijk werd ik door hem aan mijn linkeroogkas geslagen en viel toen op de grond. Mijn rechterschouder is ook daardoor gekneusd. Mijn oogkas en wang is ook volgens de dokter gebroken.” [2]
2. Een geschrift van de dienstdoende Spoedeisende Hulp-arts [arts], te weten een medische verklaring d.d. 14 januari 2024, waaruit blijkt dat sprake is van meerdere fracturen in het gezicht:
“Hoofd/gelaat: vrij forse zwelling rechterwang en bovenlip rechts. Kleine oppervlakkige wond bovenlip.
Linkerzijde gelaat: mild gezwollen.
Neus: iets opgezwollen, opgedroogd bloed li nares.
Rechterschouder: schaafwond proximale humerus met lokale drukpijn.
Aanvullend onderzoek:
CT aangezicht: fractuur zygoma links + orbitabodem links. Tevens fractuur maxillaris ventrale en laterale wand.
Conclusie: multiple aangezichtsfracturen links na mishandeling en contusie rechterschouder.” [3]
3. Een geschrift van de kaakchirurg [kaakchirurg], te weten de medische verklaring d.d. 5 februari 2024:
“Patiënte heeft moeite met kauwen. Patiënte heeft een verdoofd gevoel aan de linkerzijde van haar gezicht.
Diagnose: Er werd bij patiënte een zygoma fractuur met uitval van de gevoelszenuw n. Infraorbitalis (onder het oog) gediagnosticeerd.
Beleid: met name het gevoel van de linkerzijde van het gelaat is afwachten. Er bestaat een kans dat dit definitief verdoofd blijft. Het bemoeilijkte kauwen komt door de breuk op de overgang van de bovenkaak naar het jukbeen.“ [4]
4. [ [getuige 1] heeft op 15 januari 2024 een verklaring afgelegd:
“Toen wij tussen 17.00 uur en 17.30 uur weer onderweg naar huis waren zijn wij even bij de vissershaven van Caracaasbaai gestopt. Het was zo druk op straat dat wij even zijn gestopt met fietsen en wij zijn toen bij de ingang van de vissershaven gaan staan. Op dat moment waren er zoveel personen die van een boot aan land kwamen. De naam van de boot weten we niet. Op een gegeven moment rende een meisje mij voorbij. Het meisje ging op een Curaçaose jongen die buiten op straat stond af. Het meisje had de jongen toen geduwd. Hierna had de jongen het meisje met zijn gebalde vuist op haar hoofd geslagen. Het meisje viel toen op de grond. Het meisje sloeg met haar hoofd op de klinkers.” [5]
5. [ [getuige 2] heeft op 18 januari 2024 een verklaring afgelegd:
“De jongen met wie [benadeelde partij] danste was de Mc op de boot. lk weet zijn naam niet. (…) Ik zag dat [benadeelde partij] op een gegeven moment klaar was met dansen en trok zich los van de man. (…) [benadeelde partij] is erg boos geworden op de man. Ik zag dat haar vriendin haar trachtte te kalmeren. En toen zijn de dingen helemaal uit de hand gelopen.
Toen de boot bij de haven is aangekomen, zag ik dat de man uit de boot stapte en liep richting de parkeerplaatsen. [benadeelde partij] stapte ook uit de boot en rende naar de man toe. Ik zag dat [benadeelde partij] een flinke vuistslag aan haar hoofd van die man heeft gekregen. Het was 1 flinke klap. Zij viel achterover op de stenen. De man sprong in een auto samen met een vrouw en ze reden weg.” [6]
Bewijsoverwegingen
Het Gerecht gaat, gelet op de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting, uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 14 januari 2024 bevinden zowel de verdachte als de aangeefster zich op de partyboot “Pebble”, die vanaf Caracaasbaai naar de Fuikbaai vaart. De verdachte treedt als MC (het Gerecht begrijpt:
[verdachte])op, en de aangeefster is als gast aan boord. Op enig moment ontstaat er een ruzie tussen de verdachte en de aangeefster. Nadat de boot in de haven heeft aangemeerd, verlaat de verdachte de boot. De aangeefster loopt de verdachte achterna. Uit de verklaringen van de aangeefster en de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] volgt dat de verdachte de aangeefster op dat moment een vuistslag geeft, waarna zij op de grond valt. De aangeefster heeft letsel aan het gezicht opgelopen, waaronder een gebroken oogkas, een gebroken jukbeen, en schaafwonden aan haar schouder en ledematen. Ook is er sprake van gevoelsverlies aan de linkerzijde van haar gezicht.
Het Gerecht ziet zich voor de vraag gesteld of de verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan de aangeefster.
Is er sprake van zwaar lichamelijk letsel?
Het Gerecht is van oordeel dat het letsel, en met name het samenstel daarvan, als zwaar lichamelijk letsel in de zin van artikel 1:200 van het Wetboek van Strafrecht moet worden aangemerkt. Daarbij heeft het Gerecht, volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad, gekeken naar de aard en ernst van het letsel, de noodzaak en aard van het medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel. In dit verband geldt dat uit de in het dossier beschikbare medische gegevens alsmede de verklaring van de aangeefster volgt dat sprake was van ernstige pijn en functionele schade, waarbij het herstel een aantal weken heeft geduurd en de kans bestond dat het letsel aan de zenuw blijvend zou zijn.
Is sprake van (voorwaardelijk) opzet bij de verdachte?
Van voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg, zoals hier op zwaar lichamelijk letsel, is sprake indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. Hiervoor is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het moet gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het - behoudens contra-indicaties - niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg heeft aanvaard.
Het Gerecht stelt op grond van het dossier vast dat voornoemd letsel bij de aangeefster is ontstaan ten gevolge van de vuistslag van de verdachte in haar gezicht, en niet door de val van de aangeefster zoals de verdachte heeft verklaard. Naast de verklaring van de aangeefster op dit punt, biedt de verklaring van de getuige [getuige 2] hiervoor steun nu hij heeft verklaard dat de aangeefster na de vuistslag
achteroverop de grond viel.
Naar algemene ervaringsregels roept het geven van een harde vuistslag in het gezicht de aanmerkelijke kans in het leven dat het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel oploopt nu dit een uiterst kwetsbaar lichaamsdeel is. De stelling van de raadsvrouw in dit verband dat een enkele klap onvoldoende is om opzet op zwaar letsel aan te nemen, vindt geen steun in het recht. Het Gerecht overweegt in dit opzicht nog dat deze onderdelen van het gezicht dichtbij elkaar liggen en dat de kans aanmerkelijk is dat die onderdelen bij een vuistslag tegelijk geraakt worden, zoals in casu ook het geval is geweest.
Dat de verdachte hard en gericht heeft geslagen blijkt naast het vastgestelde letsel, onder meer uit de verklaring van getuigen [getuige 1] en [getuige 2] die onafhankelijk van elkaar verklaren te hebben waargenomen hoe de verdachte een flinke vuistslag tegen het hoofd van de aangeefster heeft gegeven waardoor zij door de klap achterover op de grond viel en haar hoofd op de klinkers sloeg.
Het Gerecht is voorts van oordeel dat de door verdachte verrichte geweldshandeling gelet op de wijze waarop deze is verricht, naar zijn uiterlijke verschijningsvorm kan worden aangemerkt als zozeer te zijn gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan de aangeefster dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte die aanmerkelijke kans bewust heeft aanvaard.
Conclusie
Het Gerecht acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht aan de aangeefster en dat de verdachte hier voorwaardelijk opzet op heeft gehad. Verdachte heeft zich daarmee schuldig gemaakt aan zware mishandeling, zoals primair ten laste is gelegd.
Verweren ten aanzien van de strafbaarheid
De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte uit noodweer dan wel noodweerexces handelde. De verdachte zou juist degene zijn geweest die probeerde weg te komen van de aanvallende aangeefster en heeft ter zelfverdediging de aangeefster weggeduwd, waardoor zij is komen te vallen.
Het Gerecht verwerpt het verweer op feitelijke gronden. Anders dan de raadsvrouw is het Gerecht van oordeel dat op geen enkel moment het bestaan van een noodweersituatie aannemelijk is geworden. Voor een geslaagd beroep op noodweer is vereist dat het handelen van de verdachte was geboden door de noodzakelijke verdediging van zijn of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding, waaronder onder omstandigheden mede is begrepen een onmiddellijk dreigend gevaar voor zo een aanranding. Enkele vrees voor zo'n aanranding is daartoe echter niet voldoende.
Het Gerecht overweegt dat, hoewel de aangeefster degene is geweest die de verdachte confronteerde, de verdachte veel meer heeft gedaan dan enkel afweren of wegduwen. Er is, zoals hiervoor weergegeven, sprake van actief en fors geweld. Het Gerecht stelt vast dat die reactie niet kan worden aangemerkt als een noodzakelijke en evenredige verdedigingshandeling. Hieruit volgt dat geen sprake is geweest van een noodweersituatie als bedoeld in artikel 1:114 van het Wetboek van Strafrecht. Omdat de verdachte niet handelde uit noodweer, doet zich ook niet de situatie voor dat hij te ver ging in zijn verdediging. Van noodweerexces is daarom evenmin sprake.
Het beroep op noodweer dan wel noodweerexces wordt dan ook verworpen.
Strafbaarheid en kwalificatie van het bewezen verklaarde
Het bewezenverklaarde is voorzien bij en strafbaar gesteld in artikel 2:275 juncto artikel 1:200 van het Wetboek van Strafrecht. Het wordt als volgt gekwalificeerd:

Zware mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Oplegging van straffen
Bij de bepaling van de op te leggen straf wordt gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan, op de mate waarin de gedraging aan de verdachte te verwijten is en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarbij wordt rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals die onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Met betrekking tot de ernst van het bewezenverklaarde wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan zware mishandeling van het slachtoffer door haar met een vuistslag in het gezicht te slaan. Het slachtoffer heeft hierdoor verschillende fracturen in het gezicht opgelopen die gepaard gingen met een langdurige herstelperiode. Deze gebeurtenissen zijn zeer beangstigend en traumatisch voor het slachtoffer geweest, wat ook blijkt uit de psychologische behandeling die zij heeft moeten ondergaan. Daarbij heeft het slachtoffer ter terechtzitting toegelicht hoe groot de impact van de mishandeling op haar dagelijks leven is. De verdachte heeft geen enkele verantwoordelijkheid genomen. Sterker nog, hij is – ook blijkens zijn eigen verklaring ter zitting – nadat het slachtoffer op de grond was gevallen, in zijn auto gestapt en heeft haar bloedend achtergelaten. Het Gerecht rekent dit alles de verdachte ernstig aan.
Het Gerecht houdt bij de oplegging van de straf rekening met het feit dat de verdachte blijkens zijn strafkaart d.d. 18 januari 2024 niet eerder voor een soortgelijk feit is veroordeeld.
Het Gerecht houdt ook rekening met de door en namens de verdachte naar voren gebrachte persoonlijke omstandigheden. De verdachte is inmiddels geruime tijd geleden, te weten sinds 25 januari 2024, geschorst uit de voorlopige hechtenis, heeft een fulltime baan en draagt ook de zorg voor zijn kind.
Naar het oordeel van het Gerecht kan gelet op de ernst van het bewezen verklaarde niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die een onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
Het Gerecht is, na alles te hebben overwogen, tot de slotsom gekomen dat de straf zoals door de officier van justitie geëist, te weten een gevangenisstraf voor de duur van 180 dagen, waarvan 168 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren, met aftrek van voorarrest, en een taakstraf voor de duur van 200 uren, passend en geboden is.
Schadevergoeding
De benadeelde partij heeft zich in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt Cg. 5.370,00, bestaande uit Cg. 1.370,00 materiële schade en Cg. 4.000,00 immateriële schade.
De verdediging heeft de vordering betwist.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het Gerecht genoegzaam gebleken dat de benadeelde partij
[benadeelde partij]als gevolg van het bewezenverklaarde feit rechtsreeks schade heeft geleden.
Het Gerecht is van oordeel dat de gevorderde materiële schade onvoldoende (met stukken) is onderbouwd. Het bieden van de gelegenheid om een nadere onderbouwing te geven zou een onevenredige belasting van het strafgeding betekenen. De benadeelde partij dient dan ook, voor zover de vordering ziet op vergoeding van materiële schade, niet-ontvankelijk te worden verklaard. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Wat betreft de gevorderde immateriële schade overweegt het Gerecht als volgt. Vaststaat dat de benadeelde partij door de mishandeling lichamelijk letsel heeft opgelopen en in zoverre in haar persoon is aangetast. Daarnaast geldt dat op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek ook een vergoeding voor immateriële schade kan worden toegekend, indien de benadeelde partij op andere wijze in haar persoon is aangetast. Geestelijk letsel kan pas worden aangemerkt als aantasting van de persoon, indien de psychische gevolgen voldoende ernstig zijn. Degene die zich hierop beroept, zal een en ander voldoende concreet moeten onderbouwen. Het Gerecht is van oordeel dat de benadeelde partij dit genoegzaam heeft gedaan en zal de gevorderde immateriële schade dan ook geheel toewijzen.
Het Gerecht zal voorts de wettelijke rente toewijzen met ingang van 14 januari 2024, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Het Gerecht ziet aanleiding hierbij een schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 1:78 van het Wetboek van Strafrecht aan de verdachte op te leggen.
Voor het geval volledige betaling of volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet volgt, zal vervangende hechtenis van na te melden duur worden opgelegd.
De proceskosten van de benadeelde partij zullen ten laste van de verdachte worden gebracht. Tot op heden zijn die proceskosten begroot op nihil.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen zijn op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 1:19, 1:20, 1:22, 1:45, 1:46 en 1:78 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidde ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het Gerecht:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
kwalificeert het bewezen verklaarde als hiervoor omschreven;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de
180 dagen;
bepaalt dat van deze straf een gedeelte, groot
168 dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd, van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit schuldig heeft gemaakt;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit een werkstrafvoor de duur van
200 (tweehonderd) urenindien niet naar behoren verricht te vervangen door
100 (honderd) dagen hechtenis;
beveelt dat de tijd die door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht;
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden;
wijst de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[benadeelde partij]geleden schade toe tot een bedrag van
Cg. 4.000,00 (zegge: vierduizend gulden),vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 14 januari 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening, en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij;
legt aan de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van de benadeelde partij
[benadeelde partij]de verplichting op tot betaling aan het Land van een bedrag van
Cg 4.000,00 (zegge: vierduizend guldenbij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
50 (vijftig)dagen hechtenis met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 januari 2024 tot aan de dag van de voldoening;
bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan het Land daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan het Land in zoverre komt te vervallen;
veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij
[benadeelde partij]gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Dit vonnis is gewezen door de rechter mr. Y.C. Bours, bijgestaan door mr. M.S. Dip, (zittingsgriffier), en op 3 oktober 2025 in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Gerecht in Curaçao.

Voetnoten

1.Hierna wordt, tenzij anders vermeld, telkens verwezen naar ambtsedige - en door de desbetreffende verbalisant(en) in wettelijke vorm opgemaakte - processen-verbaal en overige geschriften, die als bijlagen zijn opgenomen in het proces-verbaal van voorgeleiding van het Korps Politie Curaçao d.d. 18 januari 2024 en in het aanvullend proces-verbaal d.d. 25 juli 2024, met onderzoeksnaam “Kuif”.
2.Proces-verbaal van aangifte [benadeelde partij] d.d. 15 januari 2024, proces-verbaalnummer 15.01.2024.09.40, pagina 4-6.
3.Medische verklaring [arts], SEH-arts bij het Curaçao Medical Center d.d. 14 januari 2024, pagina 7-8,
4.Medische verklaring [kaakchirurg] d.d. 5 februari 2024.
5.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] d.d. 15 januari 2024, proces-verbaalnummer 2024001496, pagina 16-18.
6.Proces-verbaal 1e verhoor getuige [getuige 2] d.d. 18 januari 2024, proces-verbaalnummer 18.01.2024.13.00, pagina 12-13.