ECLI:NL:OGEAC:2025:216

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
27 oktober 2025
Publicatiedatum
28 oktober 2025
Zaaknummer
CUR202300154
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg testament en opeisbaarheid van legaten in nalatenschap

In deze zaak, die werd behandeld door het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, ging het om de uitleg van een testament en de opeisbaarheid van legaten. De eiser, vertegenwoordigd door mr. M.F. Bonapart, vorderde dat zijn legaat van Cg 1 miljoen nu opeisbaar en toewijsbaar was. De gedaagden, vertegenwoordigd door mrs. R.B. van Hees en N.G. Blokland, waren de kinderen van de erflater en stelden dat het legaat niet direct geheel opeisbaar was. De procedure omvatte een tussenvonnis van 27 januari 2025 en verschillende akten van beide partijen. De gedaagden hadden niet de gevraagde informatie over de nalatenschap verstrekt, wat leidde tot een negatieve nalatenschap volgens hun gegevens. Het gerecht oordeelde dat de erflater bij het opmaken van het testament een andere termijn voor de opeisbaarheid van het legaat had gesteld dan de wettelijke termijn van negen maanden. De eiser had onvoldoende bewijs geleverd dat de nalatenschap substantieel groter was dan door de gedaagden geschetst. Het gerecht wees de vorderingen van de eiser af en compenseerde de proceskosten, zodat beide partijen hun eigen kosten droegen. Het vonnis werd uitgesproken op 27 oktober 2025 door mr. P.E. de Kort in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

Zaaknummer: CUR202300154
Vonnis van 27 oktober 2025
inzake:
[EISER],
wonend in Nederland,
eiser,
gemachtigde: mr. M.F. Bonapart,
tegen
[GEDAAGDE 1],
[GEDAAGDE 2],
beiden wonend in Curaçao,
gedaagden,
gemachtigden: mrs. R.B. van Hees en N.G. Blokland.

1.Het verloop van de procedure

1.1
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 27 januari 2025;
  • de akte van gedaagden van 5 mei 2025;
  • de antwoordakte van [eiser] van verzoekschrift van 8 september 2025.
1.2.
Vonnis is bepaald op vandaag.

2.De verdere beoordeling

De uitleg van het testament
2.1.
Bij het tussenvonnis zijn gedaagden in de gelegenheid gesteld inzicht te verschaffen in de omvang van de nalatenschap door overlegging van de volgende stukken:
- een opgave van de waarde op de sterfdatum van de erflater van de certificaten van de erflater, alsmede van de waarde van de onderliggende aandelen in Vanddis Holding B.V.
Dit hebben gedaagden niet gedaan. Zij hebben ook geen schatting gedaan.
- een beschrijving van de (overige) bestanddelen van de boedel, met een onderbouwing van de waardes
Dit hebben gedaagden gedaan. Na aftrek van de schulden resteert volgens de door hen verstrekte gegevens - dus afgezien van de certificaten - een negatieve nalatenschap.
- hun aangiftes successiebelasting
Dit hebben gedaagden niet gedaan. Volgens hen hebben zij in Curaçao geen aangifte successiebelasting gedaan en hoeven doen, omdat de erflater in de Dominicaanse republiek woonde.
- een opgave van de door hen aan de andere legatarissen gedane betalingen en/of met hen ter zake hun legaten gemaakte afspraken
Dit hebben gedaagden gedaan. Uit de door gedaagden overgelegde verklaringen en overeenkomst volgt dat aan de kinderen […] geen betalingen op hun legaten zijn gedaan en dat met [naam van een ander kind van erflater] een regeling is getroffen waarbij hij EUR 500 per maand ontvangt in mindering op zijn legaat.
2.2.
Inlichtingen over de omvang van de nalatenschap werden gevraagd omdat deze omvang door beide partijen als een relevante omstandigheid werd gezien bij de uitleg van het testament van de erflater.
2.3.
Het gerecht acht niet aannemelijk geworden dat het vermogen van de erflater ten tijde van het opmaken van zijn testament toereikend was om, zonder verkoop van de certificaten, een bedrag in de orde van grootte van [eisers] legaat ineens uit te keren, laat staan dat middelen aanwezig waren om allevier de in het testament opgenomen legaten van elk Cg 1 miljoen ineens te voldoen. Dit ondersteunt de door gedaagden aan het testament toegekende betekenis en de door hen gestelde – en door de notaris bevestigde – bedoeling en wens van de erflater dat [gedaagde 2] het bedrijf te Curacao zou voortzetten en dat de legaten aan de andere kinderen niet terstond na overlijden geheel opeisbaar worden.
2.4.
Door [eiser] zijn geen bewijsstukken in het geding gebracht op grond waarvan vermoed kan worden dat de nalatenschap van de erflater substantieel groter is dan door gedaagden geschetst. In het bijzonder ten aanzien van de onroerende zaak [adres] te Curacao heeft [eiser] geen stukken (over tenaamstelling en waarde) overgelegd. Zijn gelet daarop onvoldoende onderbouwde reactie op de door gedaagden verstrekte gegevens geeft geen aanleiding tot nader onderzoek.
2.5.
Mede gelet op de uitlegregels van art. 4:46 BW en gelet op hetgeen in het tussenvonnis is overwogen, volgt het gerecht in zoverre de uitleg die gedaagden aan het testament geven, dat aangenomen moet worden dat de erflater bij zijn testament een andere termijn heeft gesteld voor de opeisbaarheid van het legaat dan de termijn van negen maanden die in art. 4:125 lid 1 BW geldt als uitgangspunt.
2.6.
Dat de aan [eiser] gelegateerde vordering “uiterlijk” zal worden voldaan bij de verkoop van de aandelen Vanddis Holding B.V., staat uiteraard niet in de weg aan eerdere, al dan niet gedeeltelijke (vrijwillige) betaling door gedaagden. Ter zitting heeft [gedaagde 2] gezegd dat het niet haar intentie is de legaten niet uit te betalen.
2.7.
De vraag in hoeverre van gedaagden kan worden gevergd dat zij thans al tot aflossing in termijnen van de gelegateerde vordering aan [eiser] overgaan, zoals zij doen bij [naam van een ander kind van erflater], ligt in de onderhavige zaak niet voor. [eiser] heeft uitdrukkelijk verklaard daarin niet geïnteresseerd te zijn.
2.8.
De formulering van het legaat en de bedoeling van de erflater tot voortzetting van het bedrijf lijken ruimte te bieden voor de uitleg dat, als de omstandigheden dat mogelijk maken, het legaat ook eerder opeisbaar is, ook als geen sprake is van verkoop van de aandelen/certificaten. Dus dat “welke vordering uiterlijk zal worden voldaan” moet worden begrepen als “welke vordering in ieder geval en op zijn laatst zal worden voldaan”. Te denken valt bijvoorbeeld aan een situatie waarin de aandelen/certificaten goed renderen, [gedaagde 2] besluit af te zien van verkoop gedurende het leven van [eiser] en het verkrijgen door [gedaagde 2] van financiering voor de betaling van het legaat goed haalbaar is. Of dat aan de orde is, ligt in de onderhavige zaak evenmin voor. Deze zaak gaat daar niet over.
Slotsom en kosten
2.9. [
eisers] vorderingen in deze zaak strekken ertoe te beslissen dat zijn legaat van Cg 1 miljoen nu opeisbaar en toewijsbaar is. Op grond van het voorgaande zullen die vorderingen worden afgewezen.
2.10.
Art. 60 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering bepaalt onder meer dat de proceskosten in procedures tussen broers en zussen mogen worden gecompenseerd. Daartoe bestaat hier aanleiding.

3.De beslissing

Het gerecht:
3.1.
wijst af het gevorderde;
3.2.
compenseert de proceskosten in die zin dat partijen de eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.E. de Kort, rechter, en op 27 oktober 2025 in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.