In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao op 29 september 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen FONDO DI PENSHUN POPULAR (verhuurster) en een huurster. De verhuurster had de huurster in een kort geding gedagvaard om ontruiming van een appartement te vorderen, nadat de hoofdhuurovereenkomst met de onderhuurder was beëindigd. De huurster had de huur van het appartement niet betaald voor de maanden maart, april en de eerste helft van mei 2025, en er was een geschil over een huurkorting die de huurster meende te hebben gekregen. De verhuurster had een nieuwe huurovereenkomst aangeboden met een verhoogde huurprijs, maar de huurster had deze niet geaccepteerd. Het Gerecht oordeelde dat de huurster niet gehouden was aan de eenzijdig voorgestelde huurverhoging en dat de borg die de huurster aan de hoofdhuurder had betaald, verrekend moest worden. Het Gerecht besloot dat de huurster nog een bedrag van Cg 1.050 aan de verhuurster verschuldigd was, na verrekening van de borg en een huurprijsvermindering wegens gebreken aan het appartement. De overige vorderingen van de verhuurster werden afgewezen en de proceskosten werden gecompenseerd.