ECLI:NL:OGEAC:2025:261

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
4 december 2025
Publicatiedatum
4 december 2025
Zaaknummer
CUR202504235 en CUR202504822
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring bezwaar bestuursdwang door minister van Verkeer Vervoer en Ruimtelijke Planning

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao het beroep van eiseres, ERIC’S ADVENTURE TOURS B.V., tegen de beslissing van de minister van Verkeer Vervoer en Ruimtelijke Planning (VVRP) beoordeeld. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen een last onder bestuursdwang die haar was opgelegd omdat zij een terrein te Bapor Kibra zonder recht of titel gebruikte. De minister verklaarde het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk wegens het ontbreken van gronden. Eiseres had pro forma bezwaar gemaakt, maar haar gronden niet binnen de gestelde termijn aangevuld. Het Gerecht oordeelde dat de minister het bezwaar terecht niet-ontvankelijk had verklaard, omdat van een advocaat verwacht mag worden dat hij op de hoogte is van de regels omtrent bezwaarprocedures. Eiseres had niet voldaan aan de vereisten voor het indienen van een bezwaarschrift, en het handelen van haar advocaat werd aan haar toegerekend. Het Gerecht verklaarde het beroep ongegrond, waardoor de bestreden beschikking en de last onder bestuursdwang in stand bleven. Tevens werden de verzoeken om voorlopige voorziening en ordemaatregel afgewezen.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

Uitspraak

in de zaak tussen:

de besloten vennootschap ERIC’S ADVENTURE TOURS B.V.,

eiseres,
gemachtigde: mr. A.K.E Henriquez, advocaat,
tegen

de minister van Verkeer Vervoer en Ruimtelijke Planning (VVRP),

verweerder,
gemachtigde: mr. G.N. Hollander,
met als derde-belanghebbenden:

de besloten vennootschappen Stonefields Projects B.V. en Prikichi B.V. ,

beide gevestigd in Curaçao,
hierna: derden-belanghebbenden,
gemachtigde: mr. P.M. Noordhoek, advocaat.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt het Gerecht het beroep van eiseres tegen de beslissing van de minister waarbij haar bezwaar niet-ontvankelijk is verklaard. Daarnaast beoordeelt het Gerecht het verzoek van eiseres om een voorlopige voorziening en het verzoek om een ordemaatregel te treffen.
1.1
Bij beschikking van 30 april 2025 heeft de minister aan eiseres een last onder bestuursdwang opgelegd. Het bezwaar van eiseres tegen deze last onder bestuursdwang heeft de minister bij beschikking van 5 september 2025 niet-ontvankelijk verklaard (de bestreden beschikking). Eiseres heeft tegen de bestreden beschikking op 17 oktober 2025 een pro forma beroepschrift ingediend.
1.2
Op 1 december 2025 is namens de minister een aanvang gemaakt met de uitvoering van de aangekondigde last onder bestuursdwang. Op diezelfde datum heeft eiseres het Gerecht verzocht een ordemaatregel te treffen. Daarnaast heeft zij een verzoek om voorlopige voorziening ingediend, strekkende tot schorsing van de bestreden beslissing en van de beschikking waarbij de last onder bestuursdwang is opgelegd.
1.3
Het Gerecht heeft het beroep en het verzoek op 2 december 2025 ter zitting behandeld. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Henriquez en [naam eigenaar eiseres], eigenaar van eiseres. Ook de echtgenote van meneer [naam eigenaar eiseres] was aanwezig. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Hollander. De derden-belanghebbenden hebben zich laten vertegenwoordigen door mr. Noordhoek, die werd vergezeld door de heer [naam directeur](directeur bij Stonefields Projects B.V.) en de heer [naam bestuurder] (bestuurder bij Stonefields Projects B.V.).
Wat is relevant om te weten in deze zaak?
2.1
De heer [naam eigenaar eiseres] is directeur van eiseres, een onderneming die zich bezighoudt met het organiseren van toeristische activiteiten, waaronder eilandtours per quad. Eiseres heeft jaren geleden een terrein te Bapor Kibra in gebruik genomen en daarop enkele opstallen gebouwd. Dit terrein behoort in eigendom toe aan het Land Curaçao.
2.2
In 2024 heeft het Land Curaçao percelen grond in de directe omgeving van het door eiseres gebruikte terrein verkocht aan de derden-belanghebbenden. Op deze percelen is de ontwikkeling van een toeristisch resort met vijfhonderd verblijfseenheden beoogd. De derden-belanghebbenden wensen de ontsluitingsweg naar dit resort te realiseren over het terrein dat door eiseres in gebruik is genomen. Vanuit dit belang hebben zij de minister verzocht om handhavend op te treden tegen eiseres. Daarnaast hebben zij een civiele procedure tegen eiseres aanhangig gemaakt.
2.3
Bij beschikking van 30 april 2025 heeft de minister aan eiseres een last onder bestuursdwang opgelegd. Volgens die beschikking maakt eiseres zich schuldig aan meerdere overtredingen: zij gebruikt het betrokken terrein zonder recht of titel, en het terrein dient – omdat het in het Eilandelijk Ontwikkelingsplan (EOP) is aangewezen als wegtracé – vrij te blijven van bebouwing. Verder heeft eiseres de aanwezige opstallen opgericht zonder bouwvergunning. Eiseres is opgedragen om binnen drie maanden na dagtekening van de beschikking haar activiteiten op het terrein volledig te staken, de aanwezige opstallen te verwijderen en het terrein op te leveren. Daarbij is aangekondigd dat de minister tot uitvoering van de last zal overgaan indien eiseres hieraan geen gevolg geeft.
2.4
Bij e-mailbericht van 5 mei 2025, gericht aan het e-mailadres van de minister, heeft eiseres pro forma bezwaar gemaakt tegen deze last. Daarbij heeft zij verzocht om toezending van het dossier en om gelegenheid tot aanvulling van haar bezwaar. Op 1 augustus 2025 heeft eiseres de minister per e-mailbericht laten weten dat zij nog geen reactie had ontvangen op haar pro formabezwaarschrift.
2.5
Bij brief van 4 augustus 2025 heeft de minister de ontvangst van het pro formabezwaarschrift alsnog bevestigd en eiseres in de gelegenheid gesteld om binnen 30 dagen na dagtekening van die brief de gronden van haar bezwaar in te dienen. Daarbij is eiseres erop gewezen dat als het bezwaarschrift niet binnen de gestelde termijn is aangevuld, het bezwaarschrift niet-ontvankelijk kan worden verklaard.
2.6
Op 7 augustus 2025 heeft de waarnemend Secretaris-Generaal van het ministerie van VVRP aan eiseres bericht dat is vastgesteld dat zij geen uitvoering heeft gegeven aan de last onder bestuursdwang. Daarbij is aangekondigd dat de minister – op kosten van eiseres – zal overgaan tot feitelijke uitvoering van de last.
2.7
Bij de bestreden beschikking van 5 september 2025 heeft de minister het bezwaar van eiseres tegen de last onder bestuursdwang niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van bezwaargronden.
2.8
Eiseres heeft op 22 augustus 2025 beroep ingesteld bij het Gerecht tegen de last onder bestuursdwang van 30 april 2025 en tegen de brief van 7 augustus 2025. Tevens heeft zij een verzoek om voorlopige voorziening ingediend. Deze procedures zijn geregistreerd onder de zaaknummers CUR202503296 en CUR202503297. Bij uitspraak van 17 september 2025 heeft het Gerecht zich onbevoegd verklaard om kennis te nemen van het beroep gericht tegen de brief van 7 augustus 2025. Die brief is naar het oordeel van het Gerecht geen beschikking. Verder heeft het Gerecht het beroep gericht tegen de last onder bestuursdwang niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiseres al een bezwaarprocedure was gestart daartegen en bovendien de minister op 5 september 2025 alsnog op het bezwaar had beslist. Het verzoek om voorlopige voorziening is afgewezen.
2.9
Bij brief van 17 oktober 2025 heeft de minister eiseres bericht dat in afwachting van het door eiseres ingestelde beroep (dat heeft geleid tot de hiervoor genoemde uitspraak van 17 september 2025) gewacht is met de feitelijke uitvoering van de last onder bestuursdwang. Volgens deze brief heeft dit wachten geleid tot extra kosten, die bij een nog te nemen beschikking op eiseres zullen worden verhaald, tenzij zij binnen twee weken na dagtekening van de brief zelfstandig met de sloop- en opruimwerkzaamheden aanvangt en deze afrondt.
2.1
Eiseres heeft op 17 oktober 2025 pro forma beroep ingesteld tegen de bestreden beschikking van 5 september 2025. In datzelfde beroepschrift heeft zij te kennen gegeven dat tevens is beoogd beroep in te stellen tegen de brief van 17 oktober 2025.
2.11
Op 1 december 2025 is namens de minister aangevangen met opruim- en sloopwerkzaamheden op het terrein te Bapor Kibra dat door eiseres in gebruik is genomen. Naar aanleiding hiervan heeft eiseres het Gerecht verzocht om een voorlopige voorziening en om het treffen van een ordemaatregel.
Wat moet het Gerecht beoordelen in deze zaak?
3.1
Het Gerecht stelt voorop dat het in deze zaak gaat om het beroep van eiseres tegen de bestreden beschikking en de daarmee samenhangende verzoeken om een voorlopige voorziening en een ordemaatregel. Met deze verzoeken wil eiseres bereiken dat de bestreden beschikking wordt geschorst totdat op het beroep is beslist.
3.2
In de bestreden beschikking heeft de minister het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk verklaard vanwege het ontbreken van bezwaargronden. De centrale vraag die het Gerecht in het beroep moet beantwoorden, is dus of de minister het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
3.3
Indien deze vraag bevestigend moet worden beantwoord, blijft de bestreden beschikking in stand en is het beroep ongegrond. In dat geval worden zowel het verzoek om voorlopige voorziening als het verzoek om een ordemaatregel afgewezen.
3.4
Indien het Gerecht in plaats daarvan tot het oordeel zou komen dat de minister het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard, dan moet de minister het bezwaar alsnog inhoudelijk beoordelen. In dat scenario zou aanleiding kunnen bestaan om – ter voorkoming van onomkeerbare gevolgen – een voorlopige voorziening of een ordemaatregel te treffen, inhoudende dat de sloop- en opruimwerkzaamheden worden gestaakt totdat een inhoudelijke beslissing op bezwaar is genomen. Zoals tijdens de zitting met partijen is besproken, zou voor een beoordeling van die situatie een nadere zitting noodzakelijk zijn om de relevante feiten rond het opleggen van de last onder bestuursdwang te bespreken.
3.5
Op grond van artikel 95, eerste lid, aanhef en onder b, van de Lar kan het Gerecht – indien een verzoek om voorlopige voorziening is ingediend – onmiddellijk uitspraak doen op het beroepschrift, op voorwaarde dat de feiten geen nader onderzoek vergen. Naar het oordeel van het Gerecht vergen de feiten geen nader onderzoek. In dit geval acht het Gerecht zich voldoende voorgelicht om te kunnen oordelen over de vraag of de minister het bezwaar niet-ontvankelijk mocht verklaren wegens het ontbreken van bezwaargronden. Daarbij is van belang dat partijen ter zitting uitdrukkelijk hebben verklaard dat zij over dit beslispunt alles naar voren hebben gebracht wat zij naar voren wilden brengen.
3.6
Het Gerecht komt tot het oordeel dat de minister het bezwaar van eiseres terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Hierna legt het Gerecht uit hoe hij tot dit oordeel is gekomen en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Waarom is eiseres het niet eens met de bestreden beschikking en wat vindt het Gerecht daarvan?
4. Eiseres voert aan dat de minister haar bezwaar niet niet-ontvankelijk heeft kunnen verklaren. Zij verkeerde in de veronderstelling dat de brief van 7 augustus 2025 – waarin is aangekondigd dat de minister zal overgaan tot feitelijke uitvoering van de last – een afwijzende beslissing op haar bezwaarschrift vormde. Volgens eiseres had zij ook reden om die brief als zodanig aan te merken, omdat de minister de bestendige praktijk hanteert dat geen uitvoering wordt gegeven aan handhavingsbesluiten zolang nog niet op het daartegen ingestelde bezwaar is beslist. Omdat zij dacht dat met de brief van 7 augustus 2025 op haar bezwaar was beslist, heeft eiseres beroep ingesteld bij het Gerecht en een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend. In die procedures bij het Gerecht heeft zij uiteengezet waarom zij het niet eens is met de aan haar opgelegde last onder bestuursdwang. De minister was partij in die procedure bij het Gerecht en volgens eiseres dus bekend met haar bezwaren. De minister kon haar bezwaar daarom niet wegens het ontbreken van gronden niet-ontvankelijk verklaren.
5. Deze beroepsgrond slaagt niet. Het Gerecht motiveert dit als volgt.
5.1
Op grond van artikel 57, vierde lid, aanhef en onder c van de Lar dient een bezwaarschrift in te houden de gronden waarop het bezwaar berust, waaronder het belang dat de bezwaarde bij de beschikking heeft.
5.2
Op grond van artikel 60, eerste lid, dient het bestuursorgaan – indien het bezwaarschrift niet voldoet aan de in artikel 57, vierde lid, genoemde vereisten – de bezwaarde in de gelegenheid te stellen om de gebreken te herstellen. Op grond van het tweede lid kan het bestuursorgaan de bezwaarde niet-ontvankelijk verklaren indien de gebreken niet binnen de gestelde termijn zijn hersteld.
5.3
Eiseres is door de minister bij brief van 4 augustus 2025 in de gelegenheid gesteld om uiterlijk op 3 september 2025 haar bezwaarschrift aan te vullen. De stelling van eiseres dat zij in de veronderstelling heeft kunnen verkeren dat op
7 augustus 2025 al afwijzend op haar bezwaarschrift was beslist, volgt het Gerecht niet. Voor de gemachtigde van eiseres, die advocaat is, had kenbaar moeten zijn dat de brief van 7 augustus 2025 geen beslissing op bezwaar is.
5.3.1
De inhoud van deze brief biedt daarvoor geen enkel aanknopingspunt: daarin wordt uitsluitend aangekondigd dat zal worden overgegaan tot feitelijke uitvoering van de last onder bestuursdwang. Verder staat zelfs in de laatste alinea “… mededeling van feitelijke uitvoering van de eerder aangezegde bestuursdwang, waartegen reeds bezwaar is ingediend.” Uit het laatste deel van deze zin blijkt dat het bezwaar dus nog aanhangig is en niet wordt afgedaan met deze brief.
5.3.2
Ook de vorm biedt daarvoor geen enkel aanknopingspunt: het betreft een brief, terwijl een beslissing op bezwaar van deze minister (doorgaans) in een ministeriële beschikking wordt vastgelegd met daarin ook een rechtsmiddelenclausule. Iets wat ook bekend is bij de advocaat van eiseres.
5.3.3
Ten slotte geldt dat het niet logisch is dat de minister op 4 augustus 2025 gelegenheid biedt tot indiening van nadere gronden binnen 30 dagen om vervolgens na drie dagen al op 7 augustus 2025 te beslissen op het bezwaar.
5.4
Daarbij geldt dat van een advocaat mag worden verwacht dat hij weet dat het indienen van een bezwaarschrift tegen een handhavingsbesluit geen schorsende werking heeft. Een andere opvatting zou afbreuk doen aan de effectiviteit en slagvaardigheid van handhaving. Nadat de begunstigingstermijn in de last onder bestuursdwang was verstreken, stond het de minister daarom vrij om ondanks het aanhangige bezwaar tot uitvoering van de last over te gaan.
5.5
De stelling van eiseres dat zij mocht vertrouwen op de gestelde praktijk dat de minister eerst de bezwaarprocedure afwacht alvorens tot feitelijke handhaving over te gaan, volgt het Gerecht niet. De minister heeft deze stelling ter zitting weersproken. En al zou het al zou zijn dat de minister in de door eiseres ter zitting genoemde paar gevallen dat de minister wel bereid is geweest de bezwaarprocedure af te wachten, dan betekent dat nog niet dat eiseres in haar geval er vanuit mocht gaan dat dat in haar zaak ook zo zou zijn. De juridische regel is immers, zoals het Gerecht hiervoor al heeft overwogen, dat bezwaar geen schorsende werking meebrengt van de beschikking waartegen het bezwaar is gericht. In het geval van eiseres heeft de minister op geen enkel moment kenbaar gemaakt dat hij bereid zou zijn de bezwaarfase af te wachten. Het voorgaande leidt tot de tussenconclusie dat eiseres had moeten en kunnen weten dat de bezwaarprocedure nog liep en dat zij gehouden was haar bezwaar uiterlijk 3 september 2025 aan te vullen. Niet in geschil is dat eiseres dit niet heeft gedaan.
5.6
Ook de stelling van eiseres dat de minister de bezwaren die zij heeft geuit in de procedures CUR202503296 en CUR202503297 had moeten aanmerken als gronden in de bezwaarprocedure, treft geen doel. Van de minister kan niet worden verlangd dat hij argumenten die in een andere procedure zijn ingebracht ambtshalve betrekt bij de beoordeling van een bezwaarschrift. Daarbij komt nog dat in het pro forma beroepschrift en het verzoekschrift die eiseres in het kader van deze procedures heeft ingediend geen inhoudelijke bezwaren zijn geuit tegen de opgelegde last. De gemachtigde heeft pas voor het eerst argumenten tegen de last naar voren gebracht in een e-mailbericht van 1 september 2025, nota bene naar aanleiding van een vraag van het Gerecht. Ook hier geldt dat van een advocaat mag worden verwacht dat als hij deze argumenten van belang vindt in een lopende (andere, in dit geval bezwaar-) procedure, hij die argumenten dan ook afzonderlijk indient in die andere procedure.
5.7
Het Gerecht kan zich voorstellen dat deze uitspraak voor eiseres niet gaat over het onderwerp waar zij het over wil hebben, namelijk de gronden waar zij haar bedrijf al lange tijd op exploiteert. Echter, het Gerecht moet in deze procedure eerst een oordeel geven over de vraag of het bezwaar van eiseres door de minister terecht niet-ontvankelijk is verklaard voordat het Gerecht daarover kan oordelen. Wat het Gerecht hiervoor heeft overwogen, leidt tot de conclusie dat eiseres haar pro forma bezwaarschrift niet binnen de daarvoor gestelde termijn heeft aangevuld. Het handelen van haar advocaat wordt aan eiseres toegerekend. De minister mocht het bezwaar daarom niet-ontvankelijk verklaren.

Conclusie en gevolgen

6. Het Gerecht zal het beroep van eiseres ongegrond verklaren. Daarmee blijft de bestreden beschikking in stand. Dit brengt tevens mee dat ook de beschikking van 30 april 2025, waarbij aan eiseres een last onder bestuursdwang is opgelegd, in stand blijft.
7 Nu met deze uitspraak op het beroep is beslist, is er geen aanleiding meer om een voorlopige voorziening of een ordemaatregel te treffen. Het Gerecht wijst het beide verzoeken van eiseres daarom af.
8. Voor een proceskostenveroordeling ziet het Gerecht geen aanleiding.

Beslissing

Het Gerecht:
  • verklaarthet beroep van eiseres
    ong
    egrond;
  • wijst afhet verzoek om voorlopige voorziening;
  • wijst afhet verzoek om een ordemaatregel te treffen.
Aldus vastgesteld door mr. drs. S. Lanshage, rechter, en in het openbaar uitgesproken op 4 december 2025, in tegenwoordigheid van mr. H. van der Schaft, griffier.

Informatie over hoger beroep

Tegen deze uitspraak, voor zover die ziet op het beroep, kunnen alle partijen hoger beroep instellen bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie.
Het hoger beroepschrift moet worden ingediend
binnen zes wekenna de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Het hoger beroep moet worden ingediend bij het Gerecht dat de uitspraak heeft gedaan.
De indiener van het hoger beroep moet in ieder geval:
  • het hoger beroepschrift indienen in tweevoud;
  • een afschrift van deze uitspraak bijvoegen;
  • vermelden waarom hij het niet eens is met de uitspraak (hoger beroepsgronden).
Partijen kunnen gebruik maken van de mogelijkheid om binnen de gegeven hoger beroepstermijn te volstaan met een pro-forma hoger beroepschrift. Dit betekent dat de hoger beroepsgronden op een later moment kunnen worden ingediend.
Voor het instellen van hoger beroep is griffierecht verschuldigd.