ECLI:NL:OGEAC:2025:27

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
21 februari 2025
Publicatiedatum
3 maart 2025
Zaaknummer
500.00227/24
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • S.A. Carmelia
  • L.G. Reina
  • H. van der Schaft
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zedenzaak met minderjarige stiefdochter, bewezenverklaring ontucht en verkrachting

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao op 21 februari 2025 uitspraak gedaan in een zedenzaak waarbij de verdachte, een stiefvader, is beschuldigd van ontucht en verkrachting van zijn minderjarige stiefdochter. De zaak kwam aan het licht na een aangifte van het slachtoffer, die verklaarde dat de verdachte haar vanaf haar zesde jaar had betast en vanaf haar twaalfde jaar gedwongen had tot seksuele handelingen. Het Gerecht heeft de betrouwbaarheid van de verklaring van het slachtoffer beoordeeld en vastgesteld dat deze consistent en gedetailleerd was. Het Gerecht heeft ook steunbewijs gevonden in verklaringen van getuigen, waaronder de oma van het slachtoffer, die de emotionele toestand van het slachtoffer bevestigde. De verdachte heeft de beschuldigingen ontkend, maar het Gerecht oordeelde dat zijn verklaringen ongeloofwaardig waren. Uiteindelijk heeft het Gerecht de verdachte schuldig bevonden aan ontucht en verkrachting, en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht jaar, met aftrek van voorarrest. Daarnaast is er een schadevergoeding van 20.000 gulden toegewezen aan de benadeelde partij, te vermeerderen met wettelijke rente.

Uitspraak

Parketnummer: 500.00227/24
Uitspraak: 21 februari 2025 Tegenspraak
Vonnis van dit Gerecht
in de strafzaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren op [geboortedatum verdachte] te Curaçao,
wonende in Curaçao, adres: [adres verdachte],
thans gedetineerd in het huis van bewaring te Curaçao.
Onderzoek van de zaak
Het onderzoek ter openbare terechtzitting heeft plaatsgevonden op 31 januari 2025. De verdachte is verschenen, bijgestaan door zijn raadsman, mr. U.F. Dickens, advocaat in Curaçao.
De benadeelde partij [naam benadeelde partij] heeft zich ter terechtzitting gevoegd in het strafproces met een vordering tot schadevergoeding.
De officier van justitie, mr. D. van Zetten, heeft ter terechtzitting gevorderd dat het Gerecht het onder 1 en 2 primair ten laste gelegde bewezen zal verklaren en de verdachte daarvoor zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van acht jaren met aftrek van voorarrest.
Haar vordering behelst voorts de volledige toewijzing van de vordering van de benadeelde partij en de oplegging van een daarbij behorende schadevergoedingsmaatregel aan de verdachte.
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte zal worden vrijgesproken van de onder 1 en 2 primair ten laste gelegde feiten. Ten aanzien van het onder 2 subsidiair ten laste gelegde heeft hij een strafmaatverweer gevoerd. Hij heeft geen verweer gevoerd ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
Feit 1
hij op een of meer tijdstip(pen), in of omstreeks de periode van december 2012 tot en met december 2018, te Curaçao, (telkens) ontucht heeft gepleegd met een aan zijn zorg en/of opleiding en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige,
[aangeefster] (geboren op [geboortedatum aangeefster]) bestaande die ontucht hierin dat hij, verdachte (telkens) meermalen, althans eenmaal,
  • (al dan niet over de kleding heen) (over) de vagina en/of billen, althans de schaamstreek en/of het lichaam, van die [aangeefster] heeft bevoeld en/of betast en/of gewreven en/of
  • zijn, verdachte’s, penis tegen de vagina van de [aangeefster] heeft gewreven /geduwd en/of
  • zijn, verdachte’s, penis tevoorschijn heeft gehaald en/of heeft getoond aan die [aangeefster]
(artikel 2:208 Wetboek van Strafrecht)
Feit 2 primair
dat hij op een of meer tijdstippen, in of omstreeks de periode van december 2018 tot en met 13 augustus 2024 te Curaçao, door geweld of (een) of andere feitelijkhe(i)d(en) [aangeefster] heeft gedwongen tot het ondergaan van (een) handeling(en) die (mede) bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [aangeefster], hebbende hij, verdachte, (meermalen) zijn penis in de vagina en/of mond van die [aangeefster] gebracht en/of geduwd en/of gehouden en/of het betasten en/of zuigen van die vagina en/of borsten van die [aangeefster], en welk geweld, of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of welke bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) hierin heeft/hebben bestaan uit:
In de periode december 2018 tot februari 2024
  • het psychisch overwicht dat hij verdachte, als stiefvader van die [aangeefster] op die [aangeefster] had en/of
  • in uit feitelijke verhoudingen voortvloeiende afhankelijkheidsrelatie waarbij de moeder van die [aangeefster] meermalen (langdurig) in het hospitaal was opgenomen en/of
  • haar ondergoed en/of broek en/of blouse, althans de kleding van die [aangeefster] naar beneden getrokken en/of uitgetrokken en/of opzij geschoven en/of
  • het (meermalen) vragen of die [aangeefster] zich herinnerd wanneer zij de eerste keer seks met hem, verdachte had
  • het (meermalen) aan die [aangeefster] aangeven dat hij verdachte, beltegoed en/of kapper en/of mobiele telefoon zal betalen bij tegenprestatie van die [aangeefster] door seks met hem te hebben en/of
  • het slecht behandelen en/of negeren van die [aangeefster] indien zij geen seks met hem, verdachte, wilde en/of die [aangeefster] te kennen geven dat hij, verdachte alles voor haar doet en haar vader niet
en/of
In de maand februari 2024
  • het bevelen van die [aangeefster] om in zijn/verdachte’s kamer te komen om het voor de laatste keer te doen en/of
  • het vastpakken en/of trekken aan de linkerarm van die [aangeefster] en tegelijkertijd de/haar baby op de linkerarm van die [aangeefster] lag en/of
  • (vervolgens) die [aangeefsters] (linker) arm vasthield en die [aangeefster] de baby op hetzelfde bed moest plaatsen en/of
  • de kleding van die [aangeefster] uit te trekken en/of
  • (vervolgens) achter die [aangeefster] te liggen met zijn/verdachte’s hand belettend, althans tegenhoudend, op haar buik, althans het lichaam en/of
  • (meermalen) voorbij gegaan aan de verbale en/of non-verbale signalen van weerstand van die [aangeefster] en/of
  • het (aldus doende) misbruik maken van het fysieke, psychische en/of feitelijke overwicht van hem verdachte en/of misbruik maken van de bestaande afhankelijkheid- en/of machtsrelatie, en/of (aldus) voor die [aangeefster] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan en/of laten voortduren;
(artikel 2:197 jo. Artikel 2:210 wetboek van strafrecht)
subsidiair
dat hij op of een of meer tijdstip(pen), in of omstreeks de periode van december 2018 tot en met 13 augustus 2024 te Curaçao, met [aangeefster] (geboren op [geboortedatum aangeefster]), die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, (telkens) een of meer ontuchtige handelingen(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [aangeefster], hebbende hij, verdachte:
  • haar ondergoed en/of broek en/of blouse, althans de kleding van die [aangeefster], naar beneden getrokken en/of uitgetrokken en/of opzij geschoven en/of
  • de vagina en/of borsten van die [aangeefster] aangeraakt en/of betast en/of gezogen en/of
  • die [aangeefster] aan zijn penis laten zuigen/likken/pijpen en/of aanraken en/of
  • zijn penis in de vagina van die [aangeefster] gebracht en/of geduwd en/of gehouden;
(artikel 2:200 jo. Artikel 2:210 van het wetboek van strafrecht)
Voorvragen
Het Gerecht stelt vast dat de dagvaarding geldig is, dat het bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
Bewezenverklaring
Het Gerecht acht - op grond van de hierna weergegeven bewijsmiddelen en de nadere bewijsoverwegingen, in onderling verband en samenhang beschouwd - wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de feiten 1 en 2 primair heeft begaan, met dien verstande dat:
Ten aanzien van feit 1:hij op meer tijdstippen, in of omstreeks de periode van december 2012 tot en met december 2018, te Curaçao, telkens ontucht heeft gepleegd met een aan zijn zorg en waakzaamheid toevertrouwde minderjarige,
[aangeefster] (geboren op [geboortedatum aangeefster]) bestaande die ontucht hierin dat, hij verdachte, (telkens) meermalen, althans eenmaal,
  • (al dan niet over de kleding heen) over de vagina en billen, althans de schaamstreek, van die [aangeefster] heeft betast en
  • zijn, verdachte’s, penis tegen de vagina van de [aangeefster] heeft gewreven en
  • zijn, verdachte’s, penis tevoorschijn heeft gehaald en heeft getoond aan die [aangeefster]
Ten aanzien van feit 2 primair:
dat hij op meer tijdstippen, in of omstreeks de periode van december 2018 tot
februari2024 te Curaçao, door andere feitelijkheden [aangeefster] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [aangeefster], hebbende hij, verdachte, meermalen zijn penis in de vagina en mond van die Alberto gebracht en gehouden en betasten en zuigen van de vagina van die [aangeefster], welke andere feitelijkheden hierin hebben bestaan dat:
  • het psychisch overwicht dat hij verdachte, als stiefvader van die [aangeefster] op die [aangeefster] had en
  • in uit feitelijke verhoudingen voortvloeiende afhankelijkheidsrelatie waarbij de moeder van die [aangeefster] in het hospitaal was opgenomen en
  • kleding van die [aangeefster]
  • het aan die [aangeefster] aangeven dat hij verdachte, beltegoed en kapper en mobiele telefoon zal betalen bij tegenprestatie van die [aangeefster] door seks met hem te hebben en
  • het slecht behandelen en negeren van die [aangeefster] indien zij geen seks met hem, verdachte, wilde.
Het Gerecht acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
De in de tenlastelegging voorkomende omissies zijn verbeterd (
cursief). De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Bewijsmiddelen

Het Gerecht grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de hierna volgende bewijsmiddelen zijn vervat en redengevend zijn voor de bewezenverklaring. [1]
Daarbij wordt opgemerkt dat ieder bewijsmiddel, ook in zijn onderdelen, slechts wordt gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Voorts wordt opgemerkt dat in de bewijsmiddelen geen (expliciete) landsaanduiding is opgenomen, maar dat algemeen bekend is dat de in die bewijsmiddelen wel opgenomen plaatsen zijn gelegen in Curaçao.

1. Een proces-verbaal van aangifte van door [aangeefster] (doorgenummerde pagina 1 e.v.), inhoudende als verklaring van aangeefster:

‘Ik ben geboren op [geboortedatum]. Mijn moeder [voornaam moeder] is getrouwd met mijn stiefvader genaamd [verdachte] (het Gerecht begrijpt: de verdachte). Toen mijn moeder een derde kind kreeg is zij ziek geworden. Ik kan mij dat herinneren omdat toen het misbruik begon. Gedurende die periode begon mijn stiefvader mij te betasten aan mijn privégedeelte, zijnde mijn vagina en billen. De eerste keer dat hij mij betast had, woonden wij in een appartement aan de [adres 1]. [Voornaam verdachte] kwam in de kamer om een film te kijken op de laptop. Ik was dus 6 jaar oud en mijn broer 3. Alvaro heeft mij op zijn buik geplaatst en haalde zijn penis tevoorschijn en begon het te wrijven aan mijn vagina. Hij bleef mij betasten met zijn hand aan mijn vagina en billen. Hij had mijn kleding en panty helemaal uitgetrokken. Toen [voornaam verdachte] mij met zijn hand betastte aan mijn vagina en billen deed hij dat zowel over mijn kleding heen als onder de kleding. Er was een keer dat ik plotseling wakker werd en hem zittend op mijn bed aantrof terwijl zijn hand in mijn panty was. Dat vond plaats bij het perceel [adres 2]. Toen wij in de woning van de moeder van [voornaam verdachte] zijn gaan wonen in de [adres 2] had ik aan mijn moeder verteld dat [voornaam verdachte] bezig was om mij te betasten. Ik was 11 jaar oud. [Voornaam verdachte] bleef mij tussen mijn leeftijd van 6 en 11 jaar betasten. Toen ik klein was piste ik in mijn kleren. Ik heb tegen mijn moeder verteld dat wanneer ik aan het slapen was, hij mijn privégedeelte betastte. [Voornaam verdachte] had tegen mijn moeder gelogen dat hij aan het controleren was of ik gepist had.
Nadat ik 12 jaar oud was geworden, begon [voornaam verdachte] seks met mij te houden zonder ik dat wilde. Het was in het jaar 2018-2019. Mijn moeder was ziek en moest op de Paz afdeling verblijven. Ik moest gaan wonen bij mijn stiefvader. Ik begon toen in de eerste klas van het [naam school]. Na schooltijd ging ik mijn moeder bezoeken bij de Paz afdeling. [Voornaam verdachte] had seks met mij gehouden in mijn vagina. Dat was te [adres 3]. Doordat mijn moeder in het hospitaal was, kon hij het ieder moment van de dag doen. Ik was 12 jaar, mijn zus 6 en mijn broer 9 jaar oud. Ik gaf hem te kennen dat ik het niet wilde maar hij bleef mij smeken. Hij deelde mij mede dat het de laatste keer was. Al die keren had ik tegen hem gezegd dat dit niet goed was en dat ik het niet wilde doen. Doordat [voornaam verdachte] mij manipuleerde, begon ik te denken dat wat [voornaam verdachte] met mij aan het doen was, normaal was. Wanneer [voornaam verdachte] boos op mij was, voelde ik me slecht. Doordat ik geen aandacht van mijn eigen vader kreeg, zag ik [voornaam verdachte] als een vaderfiguur. Nadat hij seks met mij gedaan had, had hij eens 25 en 50 gulden aan mij gegeven. Ook heeft hij in november 2022 een telefoon voor mij gekocht voor NAf 900,-. [Voornaam verdachte] heeft tegen mij gezegd dat ik wel wist hoe ik het moest betalen. Ik weet dat hij daarmee bedoelde dat ik het met seks moest betalen. Hij heeft ook een keer voor mij betaald voor het laten opmaken van mijn haar. Toen hij seks met mij ging doen kleedde hij mij uit.

2. Een proces-verbaal van derde verhoor van [aangeefster] (doorgenummerde pagina 21 e.v.), inhoudende als verklaring van aangeefster:

“Voordat [voornaam verdachte] seks met mij gedaan had was ik maagd.
Naast dat [voornaam verdachte] mij met zijn handen betast had aan mijn vagina en billen en met zijn penis in mijn vagina gepenetreerd had, tongzoende en streelde hij mij. Hij liet mij op zijn penis zuigen. Hij zuigt mijn vagina met zijn mond.
Toen ik tussen de leeftijd van 6 en 11 jaar oud was, heeft [voornaam verdachte] tevens zijn penis aan mijn vagina gewreven. Ik was volgens mij 12 jaar oud toen ik het gebeurde aan mijn moeder had verteld en zij had het aan mijn oma [voornaam oma] (het Gerecht begrijpt: de oma
)verteld die op de [adres oma] woont.
Toen we aan de [adres 1] woonden en mijn broer 3 jaar oud was, betastte hij met zijn hand aan mijn vagina en billen. Toen wij naar de [adres 2] gingen wonen, bleef hij mij met zijn hand in de nachtelijke uren mijn vagina en billen betasten. Telkens wanneer [voornaam verdachte] mij vroeg om seks met hem te doen, had ik tegen hem gezegd dat ik het niet wilde doen. Als ik geen seks met hem wilde hebben werd hij boos op mij. Hij praatte de hele dag niet met mij en gaf mij niks te eten.”

3. Een proces-verbaal van verhoor van getuige [vriend aangeefster] (doorgenummerde pagina 28 e.v.), inhoudende als verklaring van getuige:

“Ik begon in december 2023 een liefdesrelatie met [aangeefster]. Zij heeft mij verteld wat er met haar is gebeurd toen zij klein was, namelijk dat [voornaam verdachte] haar verkracht had. Zij heeft mij verteld dat [voornaam verdachte] haar begon te betasten toen zij 6 jaar oud was. Toen zij 12 jaar oud was geworden, begon [voornaam verdachte] haar te verkrachten. Toen zij het gebeurde aan mij aan het vertellen was, was zij verdrietig. Het lijkt alsof zij een beetje beschaamd was om het gebeurde aan mij te vertellen.”

4. Een proces-verbaal van verhoor van getuige [naam oom] (doorgenummerde pagina 31 e.v.), inhoudende als verklaring van getuige:

“Op 11 juli 2024 had [voornaam aangeefster] (het Gerecht begrijpt: aangeefster) een stembericht naar mij gestuurd en mij gezegd dat zij mij iets moest vertellen. Vervolgens heb ik een afspraak met haar gemaakt en ging met haar in mijn auto naar Piscadera. Ik zag dat zij heel nerveus was. Zij gaf mij te kennen dat [voornaam verdachte] haar betast had. Op mijn vraag wanneer [voornaam verdachte] haar betast had, gaf zij mij te kennen dat hij haar vanaf haar leeftijd van zes jaar oud, begon te betasten.”

5. Een proces-verbaal van verhoor van getuige [naam oma aangeefster] (doorgenummerde pagina 34 e.v.), inhoudende als verklaring van getuige:

“[Aangeefster] is mijn kleindochter. Toen [voornaam aangeefster] 8 a 10 jaar oud was, piste zij in haar bed. Een dag toen [voornaam aangeefster] bij mij was, had zij mij verteld dat zij door haar vader met wie zij [voornaam verdachte] bedoelde (het Gerecht begrijpt: de verdachte) betast werd aan haar privégedeelte. Toen [voornaam aangeefster] en [voornaam moeder aangeefster] mij bezocht hadden, had ik tegen ze gezegd dat het niet nodig was om het privégedeelte van [voornaam aangeefster] te betasten. Hierbij bleef [voornaam verdachte] stil. Vervolgens had [voornaam verdachte] de kinderen bij mij verwijderd. De gemoedstoestand van [voornaam aangeefster] toen zij het gebeurde aan mij aan het vertellen was, was verdrietig. “

6. De terechtzitting van 31 januari 2025 afgelegde verklaring van de verdachte:

“Ik ben dingen met aangeefster gaan doen die niet netjes waren. Eerst begon het wrijven, daarna hebben we seks gehad. We hebben meerdere jaren meerdere keren per jaar seks gehad. Het klopt dat ik een keer een morning after pil voor haar heb gekocht omdat ik dacht dat ik een beetje in haar had gelekt. U houdt mij voor dat aangeefster heeft verklaard dat zij spullen of geld van mij kreeg in ruil voor seks. Dat is soms gebeurd. U houdt mij voor dat aangeefster heeft verklaard dat ik haar heb betast toen zij jonger was. Dat is gebeurd. Ik voelde aan de voorkant.”

Overwegingen omtrent het bewijs

Inleidende opmerkingen ten aanzien van het bewijs in zedenzaken
Op grond van het bepaalde in artikel 385 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) kan het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, door het Gerecht niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van een vermeend slachtoffer. Voor een bewezenverklaring moet sprake zijn van steunbewijs, afkomstig van een andere bron dan het vermeende slachtoffer. Deze bepaling heeft volgens vaste rechtspraak betrekking op de tenlastelegging in haar geheel en niet op ieder onderdeel daarvan. Anders gezegd: niet ieder onderdeel van de tenlastelegging hoeft dubbel met een bewijsmiddel te worden belegd. In zedenzaken kan een geringe mate van steunbewijs in combinatie met een betrouwbare verklaring van het vermeende slachtoffer voldoende wettig bewijs opleveren. Dit steunbewijs hoeft geen betrekking te hebben op de verweten gedragingen. Wel moet er een voldoende duidelijk verband zijn tussen de verklaring van het vermeende slachtoffer en het steunbewijs. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan een getuige die een verklaring heeft afgelegd over de emotionele toestand die hij heeft waargenomen bij een vermeend slachtoffer kort na het feit.
Het Gerecht zal in deze uitspraak allereerst ingaan op de betrouwbaarheid van de verklaring van aangeefster. Daarna zal het Gerecht per feit bespreken of voor de verklaring van aangeefster voldoende steunbewijs voorhanden is en zo ja, welk strafrechtelijk verwijt de verdachte kan worden gemaakt.
De betrouwbaarheid van de verklaringen van aangeefster
Het Gerecht zal beoordelen of de verklaringen van aangeefster betrouwbaar zijn en bruikbaar voor het bewijs. Dit doet het Gerecht door de verklaringen te toetsen op onder meer consistentie, volledigheid, accuraatheid en authenticiteit.
Toegepast op deze zaak, komt het Gerecht tot de volgende beoordeling.
Het Gerecht stelt allereerst vast dat de verklaringen van aangeefster concreet en gedetailleerd zijn en in de kern consistent. Over de aard van de seksuele handelingen en de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden heeft aangeefster in haar aangifte, in haar overige politieverklaringen en ten overstaan van haar vriend en oom op essentiële onderdelen eenduidig verklaard. Het valt het Gerecht verder op dat de verklaringen van aangeefster concreet zijn: zij beschrijft telkens specifiek op welk adres de seksuele handelingen hebben plaatsgevonden, in welk vertrek van de woning zij en de verdachte zich toen bevonden en (in één geval) wie daarbij nog meer aanwezig was. Ook relateert aangeefster de tijdstippen waarop de handelingen plaatsvonden aan concrete gebeurtenissen die op die momenten in haar leven speelden, zoals de ziekte van haar moeder en het starten in de eerste klas van de middelbare school. Verder acht het Gerecht van belang dat aangeefster beschrijft welk gevoel de handelingen van de verdachte haar gaven. Zo beschrijft aangeefster dat zij iedere keer dat de verdachte seks met haar had, zij dit niet wilde en dat zij door de wijze waarop de verdachte haar benaderde begon te denken dat het normaal was. Ten slotte acht het Gerecht voor de geloofwaardigheid van belang dat aangeefster niet ‘opeens’ met haar verklaring is gekomen, maar al jaren eerder aan haar oma en moeder heeft verteld dat de verdachte haar betastte, waarbij aangeefster duidelijk en invoelbaar heeft uitgelegd waarom zij destijds van die verklaring is teruggekomen (te weten een ruzie en dreigende scheiding tussen haar moeder en stiefvader).
Op grond van het voorgaande komt het Gerecht tot de conclusie dat de verklaringen van aangeefster betrouwbaar zijn. Het Gerecht zal deze verklaringen daarom gebruiken voor het bewijs.
Steunbewijs voor feit 1
Naar het oordeel van het Gerecht is er voldoende steunbewijs voor de verklaring van aangeefster dat de verdachte vanaf haar zesde jaar ontuchtige handelingen heeft gepleegd. Het Gerecht motiveert dit als volgt.
Dat de verdachte de vagina van aangeefster heeft betast, verklaart niet alleen aangeefster, maar ook de verdachte zelf. [2]
Volgens de verdachte kunnen deze handelingen echter niet als ontuchtig worden aangemerkt, omdat hij dit uitsluitend deed om te controleren of aangeefster in haar bed had geplast. Deze uitleg acht het Gerecht echter ongeloofwaardig.
Het controleren op bedplassen kan namelijk op meerdere manieren (bijvoorbeeld door met een zaklamp te controleren op donkere gedeeltes in het laken of door het controleren op urinegeur). Behalve ongepast, was het aanraken van de vagina van aangeefster daarom ook volstrekt onnodig en niet gerechtvaardigd. Het Gerecht betrekt bij dit oordeel ook dat het betasten van de vagina van aangeefster plaatsvond binnen een context van andere handelingen die zonder meer als ontuchtig kunnen worden aangemerkt. Het Gerecht wijst hierbij op het betasten van de vagina en billen van aangeefster, het tevoorschijn halen van zijn penis door de verdachte, het wrijven van de penis over de vagina en - later – het penetreren van aangeefster. Deze context sterkt het Gerecht in zijn overtuiging dat ook het aanraken van de vagina van aangeefster een seksueel karakter had. Het Gerecht houdt het er daarom voor dat de verdachte het controleren op bedplassen, in strijd met de waarheid, als excuus heeft gebruikt om zijn handelen te rechtvaardigen. Dit onderdeel van de verklaring van de verdachte schuift het Gerecht dan ook als ongeloofwaardig terzijde. Het gedeelte van de verklaring waarin de verdachte het aanraken van de vagina van aangeefster erkent, gebruikt het Gerecht als steunbewijs voor de verklaring van aangeefster.
Verder vindt het Gerecht steun voor de verklaringen van aangeefster, in de verklaring van de oma van aangeefster over de gemoedstoestand van aangeefster. Haar oma heeft namelijk verklaard dat aangeefster een verdrietige indruk maakte toen zij haar oma vertelde over het betasten door de verdachte. [3] Ook de oom en vriend van aangeefster verklaren dat aangeefster verdrietig dan wel nerveus was toen zij hen over het gebeurde vertelde. [4]
Op grond van het voorgaande komt het Gerecht tot de conclusie dat het dossier voldoende bewijs bevat om te komen tot een bewezenverklaring van feit 1 op de wijze en in de periode zoals is ten laste gelegd.
Voor de overtuiging van het Gerecht dat de ontuchtige handelingen inderdaad, zoals aangeefster heeft verklaard, al hebben plaatsgehad vanaf dat zij zes jaar oud was, overweegt het Gerecht nog het navolgende. Aangeefster heeft concrete gebeurtenissen en omstandigheden genoemd waaraan zij het begin van het misbruik kan koppelen. Zo heeft zij verklaard dat de eerste keer dat de verdachte zijn penis aan haar heeft getoond, heeft plaatsgevonden in de woning aan de [adres 1] in het bijzijn van haar broer, die toen drie jaar oud was. Uit de verklaring van de verdachte zelf blijkt dat tussen aangeefster, haar broer en zus steeds een leeftijdsverschil van drie jaar zit. [5] Als haar broer toen drie jaar oud was, was aangeefster dus zes. Daarnaast heeft aangeefster verklaard dat het misbruik is begonnen nadat haar moeder was bevallen van haar jongere zusje en haar moeder te kampen kreeg met psychische problemen. Ook uit de verklaring van de verdachte zelf blijkt dat de moeder van aangeefster na de geboorte van hun jongste kind – dat dus zes jaar jonger is dan aangeefster – een postnatale depressie heeft gekregen. [6]
Bewijsoverweging voor feit 2
Het Gerecht stelt allereerst vast dat het verwijt dat de verdachte onder 2 primair wordt gemaakt, bestaat uit twee afzonderlijke onderdelen, namelijk de periode vanaf december 2018 tot februari 2024 en de maand februari 2024. Het Gerecht zal deze onderdelen achtereenvolgens bespreken.
De periode december 2018 tot februari 2024
Voor de verklaring van aangeefster dat de verdachte in deze periode meerdere malen seks met haar heeft gehad, kan steun worden gevonden in de verklaring van de verdachte zelf. [7] De vraag die vervolgens moet worden beantwoord is of het verrichten van seksuele handelingen onder de omstandigheden zoals aan de verdachte is ten laste is gelegd kan worden gekwalificeerd als verkrachting in de zin van artikel 2:197 van het Wetboek van Strafrecht. Daarvoor moet namelijk komen vast te staan dat sprake is geweest van dwang.
De raadsman heeft aangevoerd dat niet kan worden bewezen dat sprake is geweest van dwang. In tegenstelling tot de aangeefster, die heeft verklaard dat ze tegen haar wil seks heeft gehad met de verdachte, heeft de verdachte verklaard dat de seks tussen hem en aangeefster op vrijwillige basis heeft plaatsgevonden, aldus de raadsman.
Het Gerecht overweegt als volgt.
Voor een bewezenverklaring van dwang zoals opgenomen in de delictsbepaling van verkrachting is vereist dat komt vast te staan dat de verdachte opzettelijk heeft veroorzaakt dat aangeefster seksuele handelingen tegen de (kenbare) wil ondergaat. Bewezen moet worden dat de seksuele handelingen voor aangeefster niet of nauwelijks te vermijden zijn geweest. Hiervoor is enige vorm van verzet nodig of ten minste een bij aangeefster bestaande handelingsonvrijheid die de afwezigheid van verzet verklaart. Behalve door geweld, kan dwang bestaan uit het toepassen van een andere feitelijkheid. Onder
een feitelijkheidkan onder andere worden verstaan: fysieke handelingen plegen (zoals het op het slachtoffer gaan en blijven liggen of het onverhoeds betasten), gebiedende taal gebruiken of het aanwenden van gezag of overwicht. Samenvattend kan worden gesteld dat van door ‘een feitelijkheid’ dwingen sprake kan zijn indien verdachte een zodanige psychische druk heeft uitgeoefend of aangeefster in een zodanige afhankelijkheidssituatie heeft gebracht, dat aangeefster zich daardoor naar redelijke verwachting niet tegen de betreffende handelingen van de verdachte heeft kunnen verzetten.
De opsteller van de tenlastelegging heeft het verwijt dat sprake is geweest van dwang, bestaande uit andere feitelijkheden, uitgewerkt in meerdere gedachtestreepjes, die het Gerecht grotendeels bewezen heeft verklaard. Uit deze feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang beschouwd, leidt
het Gerecht het volgende af.
De verdachte oefende als stiefvader een aanzienlijk psychisch overwicht uit op aangeefster. Bovendien was aangeefster, gezien haar zorgbehoefte als minderjarige, in grote mate afhankelijk van de verdachte. De vader van aangeefster was niet in beeld en haar moeder was in periodes vanwege haar ziekte en een ziekenhuisopname regelmatig niet in staat om voor aangeefster te zorgen. In deze context heeft de verdachte materiële zorg, zoals kapperskosten, beltegoed en de aanschaf van een mobiele telefoon, afhankelijk gesteld van het ondergaan van seksuele handelingen. Ook heeft de verdachte aangeefster affectieve zorg onthouden als zij weigerde om seks met hem te hebben. Het Gerecht verbindt aan het voorgaande de conclusie dat de verdachte een zodanige psychische druk heeft uitgeoefend en aangeefster in een zodanige afhankelijkheidssituatie heeft gebracht, dat aangeefster zich daardoor naar redelijke verwachting niet tegen de betreffende handelingen van de verdachte heeft kunnen verzetten.
Het Gerecht acht op grond van het voorgaande bewezen dat de seks tussen de verdachte en aangeefster in de periode tussen december 2018 en februari 2024 gepaard is gegaan met dwang. Het Gerecht komt daarom in zoverre tot een bewezenverklaring van de onder 2 primair ten laste gelegde verkrachting.
De maand februari 2024
Voor wat betreft de beschuldiging dat de verdachte zich in februari 2024 heeft schuldig gemaakt aan verkrachting, komt het Gerecht tot een vrijspraak. Hierbij is het volgende van belang. Hoewel dit verwijt onderdeel uitmaakt van het onder 2 primair ten laste gelegde feit, is dit in wezen een separaat strafrechtelijk verwijt. Het gaat immers om een te onderscheiden pleegdatum en afzonderlijk geformuleerde gedragingen waaruit de door de verdachte toegepaste dwang zou moeten blijken. Naar het oordeel van het Gerecht moet dit verwijt daarom als een afzonderlijk strafbaar feit worden beoordeeld, waarbij opnieuw de vraag moet worden beantwoord of aan het wettelijke bewijsminimum van artikel 385 Sv is voldaan. Naar het oordeel van het Gerecht moet deze vraag ontkennend worden beantwoord. Desgevraagd heeft de verdachte uitdrukkelijk ontkend dat hij op die datum seks heeft gehad met aangeefster. Voor de verklaring van aangeefster is ook overigens onvoldoende steunbewijs voorhanden. Hoewel het Gerecht de verklaring van aangeefster als betrouwbaar beoordeelt, staat die verklaring op dit punt teveel op zichzelf om (alleen) daarop een bewezenverklaring te baseren.
Strafbaarheid en kwalificatie van het bewezen verklaarde
Het 1 bewezen verklaarde is voorzien bij en strafbaar gesteld in artikel 2:208 van het Wetboek van Strafrecht. Het wordt als volgt gekwalificeerd:
Ontucht met een aan zijn zorg en waakzaamheid toevertrouwde minderjarige, meermalen gepleegd
Het 2 primair bewezen verklaarde is voorzien bij en strafbaar gesteld in artikel 2:197 van het Wetboek van Strafrecht. Het wordt als volgt gekwalificeerd:
Verkrachting, meermalen gepleegd
Oplegging van straf
Bij de bepaling van de op te leggen straf wordt gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan, op de mate waarin de gedraging aan de verdachte te verwijten is en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarbij wordt rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals die onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan ontucht en aan verkrachting van zijn minderjarige stiefdochter. Het misbruik is begonnen toen het slachtoffer nog maar zes jaar oud was. Vanaf haar twaalfde jaar heeft hij de verdachte het slachtoffer meerdere keren gedwongen om seks met hem te hebben.
De verdachte heeft hierdoor vanaf haar vroege jeugd de lichamelijke integriteit van het slachtoffer geschonden en inbreuk gemaakt op haar recht om beschermd te worden tegen seksuele handelingen, van welke aard dan ook. Het gedrag heeft plaatsgevonden in haar eigen woning, een plek waar zij zich bij uitstek veilig had moeten kunnen voelen. De verdachte heeft hierbij misbruik gemaakt van zijn positie als volwassene aan wiens zorg het slachtoffer op dat moment (mede) was toevertrouwd. Van de omstandigheid dat de biologische ouders van het slachtoffer (in periodes) niet voor het slachtoffer konden zorgen, heeft de verdachte op doortrapte wijze misbruik gemaakt. Zo heeft hij het slachtoffer seksuele handelingen met hem laten verrichten als tegenprestatie voor materiële en affectieve zorg die zij anders had moeten missen. Als enige volwassene in de woning had hij vrij spel om met het slachtoffer te doen wat hij wilde. De verdachte heeft het slachtoffer op zo’n manier gemanipuleerd dat zij is gaan geloven dat wat de verdachte met haar deed, normaal was.
De verdachte heeft het vertrouwen van het slachtoffer hierdoor ernstig geschaad. Hij had zich moeten realiseren welke gevolgen zijn handelen zouden hebben voor het geestelijk welzijn en de (seksuele) ontwikkeling van het slachtoffer. Dat hij zich uitsluitend heeft laten leiden door zijn eigen gevoelens, rekent het Gerecht hem zwaar aan. Daarbij betrekt het Gerecht ook dat de bewezen geachte feiten meermalen en gedurende een lange periode van ongeveer twaalf jaar hebben plaatsgevonden. Hoewel de verdachte op de zitting heeft erkend dat zijn handelen fout was en dat hij het slachtoffer schade heeft berokkend, blijft het voor het Gerecht de vraag of deze spijtgevoelens oprecht en doorvoeld zijn.
Naar het oordeel van het Gerecht kan gelet de ernst van het bewezen verklaarde niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die een lange onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
Bij het bepalen van de hoogte van de op te leggen straf, heeft het Gerecht acht geslagen op de Oriëntatiepunten Straftoemeting, waarin het gebruikelijke rechterlijke straftoemetingsbeleid van het Hof en de Gerechten in eerste aanleg zijn neerslag heeft gevonden. Daarin wordt voor verkrachting en voor het seksueel binnendringen van een kind ouder dan 12 maar jonger dan 16 jaar, als indicatie een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de 3 jaren gegeven.
In dit geval heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het meermaals verkrachten van het slachtoffer. Bovendien doet zich een aantal van de in de oriëntatiepunten genoemde strafverhogende factoren voor, te weten: ontmaagding, geestelijk letsel, minder weerbaar slachtoffer (jeugdig slachtoffer), lange duur, jonge leeftijd van het slachtoffer en misbruik van overwicht en vertrouwen.
Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan meermaals plegen van ontuchtige handelingen toen het slachtoffer tussen de zes en twaalf jaar uit was.
Bij het bepalen van de hoogte van de straf, heeft het Gerecht voorts acht geslagen op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
Het Gerecht heeft kennis genomen van het psychiatrisch rapport van 14 oktober 2024 dat over de persoon van de verdachte is opgemaakt. Daarin wordt kort gezegd overwogen dat de seksuele handelingen de verdachte volledig zijn aan te rekenen. Er zijn geen risicofactoren aangetroffen voor een verhoogd recidiverisico. Er is geen sprake van middelengebruik, noch van antisociale trekken in persoonlijkheid of pedofilie. Ook anderszins is geen sprake van psychopathologie. Op grond van het voorgaande komt de psychiater tot het advies om de delicten, indien bewezen, volledig aan de verdachte toe rekenen.
In het psychologisch rapport van 9 oktober 20214 dat over de persoon van de verdachte is opgemaakt, wordt eveneens de conclusie getrokken dat de verdachte volledig toerekeningsvatbaar moet worden geacht. Ondanks dat door de psycholoog bij de verdachte kenmerken van emotionele en psychologische kwetsbaarheid worden vastgesteld, is hij in staat om de gevolgen van zijn daden te begrijpen en zijn gedrag te sturen.
Het Gerecht neemt de conclusie van deze deskundigen over en maakt deze tot de zijne. Dat betekent dat de bewezen geachte strafbare feiten volledig aan de verdachte worden toegerekend.
Verder heeft Gerecht kennis genomen van de inhoud van het rapport van de Reclassering van 20 januari 2025, waarin het opleggen van reclasseringsbegeleiding wordt geadviseerd. Gelet op de hoogte van de straf die het Gerecht gaat opleggen biedt de wet echter geen mogelijkheden om de verdachte bij dit vonnis te verplichten zich te laten begeleiden door de reclassering. Eventuele begeleiding zal daarom in een ander kader moeten plaatsvinden.
Hoewel het Gerecht heeft vastgesteld dat de verdachte geen strafrechtelijk verleden heeft, zal dit niet in strafmatigende zin worden meegenomen. Een blanco strafblad is immers de norm voor iedere burger.
Ook overigens zijn het Gerecht geen persoonlijke omstandigheden betreffende de verdachte gebleken die aanleiding geven om de op te leggen straf te matigen.
Gelet op al het voorgaande is het Gerecht van oordeel dat de strafeis van de officier van justitie recht doet aan de aard en ernst van de zaak en aan de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Gelet op het bewezen geachte feiten complex doet de gedeeltelijke vrijspraak van het Gerecht van feit 2 primair daaraan niet af.
Dit betekent dat het Gerecht de verdachte zal veroordelen tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de van acht jaren, met aftrek van het voorarrest.
Schadevergoeding
De benadeelde partij [benadeelde partij] heeft zich in het strafproces gevoegd met een vordering tot immateriële schadevergoeding. Deze vordering bedraagt NA
f20.000, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 28 september 2024. Verzocht is om deze vordering bij wege van voorschot toe te wijzen. Voorts is verzocht om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft de vordering niet betwist.
Het Gerecht overweegt als volgt.
De benadeelde partij heeft op grond van artikel 6:106, eerste lid, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek Curaçao recht op een naar billijkheid vast te stellen immateriële schadevergoeding als zij ten gevolge van een strafbaar feit lichamelijk letsel heeft opgelopen of op andere wijze in zijn persoon is aangetast (lees: geestelijk letsel heeft opgelopen).
De benadeelde partij heeft ter onderbouwing van haar vordering een psychologisch verslag ingebracht van 10 januari 2025 van drs. [naam neuropsycholoog], neuropsycholoog werkzaam bij Sosten. Hieruit blijkt dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen geachte handelen aanzienlijke shockschade heeft opgelopen in het ervaren van de seksuele misbruiken, waarbij zij steeds het gevoel van machteloosheid ervaarde. De neuropsycholoog merkt dit aan als een Post Traumatische reactie.
De benadeelde partij heeft voor de onderbouwing van de hoogte van haar vordering verwezen naar een uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 9 juli 2019. In die uitspraak is aan de benadeelde partij een bedrag van 20.000 euro aan immateriële schadevergoeding toegekend in een zaak waarin sprake was van seksueel misbruik gedurende een periode van vier jaar van een kwetsbaar slachtoffer van twaalf jaar oud.
Het Gerecht is van oordeel dat met de ingebrachte verklaring van de neuropsycholoog het bestaan van geestelijk letsel bij de benadeelde partij in rechte kan worden vastgesteld. Het Gerecht acht bovendien voldoende onderbouwd dat sprake is van een causaal verband tussen dit geestelijk letsel en de bewezen geachte feiten. Gelet hierop en rekening houdend met vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, is het Gerecht van oordeel dat het gevorderde bedrag een billijke vergoeding is voor de immateriële schade die de benadeelde partij heeft geleden. Het Gerecht zal de gevorderde immateriële schadevergoeding dan ook volledig toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover van de datum van de vordering (28 september 2024) tot de algehele voldoening.
Schadevergoedingsmaatregel naast toewijzing vordering benadeelde partij
Het Gerecht ziet aanleiding daarbij een schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 1:78 van het Wetboek van Strafrecht aan de verdachte op te leggen. Voor het geval volledige betaling of volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet volgt, zal vervangende hechtenis van na te melden duur worden opgelegd.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is, behalve op de al aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op artikel 1:136 van het Wetboek van Strafrecht zoals dit luidde ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het Gerecht:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 en onder 2 primair ten laste gelegde feiten heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
kwalificeert het bewezen verklaarde als hiervoor omschreven;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de
8 (zegge: acht) jaren;
beveelt dat de tijd die door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht;
wijst de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [benadeelde partij] geleden schade toe tot een bedrag van
NAf20.000 (zegge: twintigduizend gulden,vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 28 september 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening, en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij;
veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij [benadeelde partij] gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken;
legt aan de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van de benadeelde partij [benadeelde partij] de verplichting op tot betaling aan de het Land van een bedrag van
NAf20.000,- (zegge: twintigduizend gulden), bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door 67 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 september 2024 tot aan de dag van de voldoening;
bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan het Land daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de het Land in zoverre komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door de rechter mr. S.A. Carmelia, bijgestaan door mrs. L.G. Reina en H. van der Schaft, (zittingsgriffiers), en op 21 februari 2025 in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Gerecht.

Voetnoten

1.Hierna wordt, tenzij anders vermeld, telkens verwezen naar ambtsedige - en door de desbetreffende verbalisant(en) in wettelijke vorm opgemaakte - processen-verbaal en overige geschriften, die als bijlagen zijn opgenomen in het eindproces-verbaal van het Korps Politie Curaçao, geregistreerd onder onderzoeksnaam “Stief”, doorgenummerde dossierpagina’s 1 tot en met 87.
2.Zie de verklaring van de verdachte ter terechtzitting (bewijsmiddel 6).
3.Zie de getuigenverklaring van [oma van aangeefster] (bewijsmiddel 5).
4.Zie de getuigenverklaringen van respectievelijk [oom aangeefster] en [vriend aangeefster] (bewijsmiddelen 4 en 3).
5.Zie proces-verbaal van eerste verhoor verdachte, doorgenummerde pagina 64.
6.Zie proces-verbaal van eerste verhoor verdachte, doorgenummerde pagina 64.
7.Zie de verklaring van de verdachte ter terechtzitting (bewijsmiddel 6).