ECLI:NL:OGEAC:2025:28

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
5 februari 2025
Publicatiedatum
3 maart 2025
Zaaknummer
555.00195/24
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • S.A. Carmelia
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging doodslag met TBS als maatregel in Curaçao

In de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1999 en thans gedetineerd in Sentro di Detenshon i Korekshon Kòrsou, heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao op 5 februari 2025 uitspraak gedaan. De zaak betreft een poging tot doodslag die plaatsvond op 6 augustus 2024, waarbij de verdachte de benadeelde partij, een vrouw van Jamaicaanse afkomst, heeft gewurgd en met een mes in de hals heeft gestoken. De verdachte heeft tijdens de zittingen verklaard dat hij zich gedwongen voelde om zich te verdedigen, omdat de benadeelde partij hem had aangevallen met een glazen fles. De officier van justitie heeft een gevangenisstraf van acht jaren en ter beschikking stelling (TBS) geëist. De raadsvrouw van de verdachte heeft betoogd dat hij niet de intentie had om de benadeelde partij te doden en heeft verzocht om ontslag van rechtsvervolging op basis van verminderd toerekeningsvatbaarheid. Het Gerecht heeft vastgesteld dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is, maar heeft de vordering van de officier van justitie grotendeels toegewezen. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaren en TBS, met een schadevergoeding van NAf 15.000,- aan de benadeelde partij. De uitspraak is gedaan door rechter S.A. Carmelia, bijgestaan door zittingsgriffier B.G. Scheepbouwer.

Uitspraak

Parketnummer: 555.00195/24

Uitspraak: 5 februari 2025 Tegenspraak

Vonnis van dit Gerecht

in de strafzaak tegen de verdachte:

[Verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1999 te [geboorteplaats]
wonende [adres 1], [woonplaats],
thans gedetineerd in Sentro di Detenshon i Korekshon Kòrsou.
Onderzoek van de zaak
Het onderzoek heeft plaatsgevonden op de openbare terechtzittingen van het Gerecht van 18 oktober 2024 en 15 januari 2025. De verdachte is steeds verschenen, bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. J. Joemmanbaks, advocaat in Curaçao.
De benadeelde partij [benadeelde partij] heeft zich ter terechtzitting gevoegd in het strafproces met een vordering tot schadevergoeding.
De officier van justitie, mr. D. van Zetten, heeft ter terechtzitting gevorderd dat het Gerecht het onder 1 primair ten laste gelegde bewezen zal verklaren en de verdachte daarvoor zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van acht jaren, met aftrek van voorarrest, en dat het Gerecht de verdachte daarnaast ongemaximeerde ter beschikking stelling met dwangverpleging van overheidswege (TBS) als maatregel zal opleggen. Haar vordering behelst voorts de volledige toewijzing van de vordering van de benadeelde partij en de oplegging van een daarbij behorende schadevergoedingsmaatregel aan de verdachte.
De raadsvrouw heeft bepleit dat de verdachte op geen enkel moment het oogmerk had, ook niet in voorwaardelijke zin, om mevrouw [benadeelde partij] te doden dan wel (zwaar) lichamelijk letsel toe te brengen. Zij heeft het Gerecht verzocht de verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging, aangezien hij, gelet op zijn psychische toestand ten tijde van het gebeurde, niet of sterk verminderd toerekeningsvatbaar moet worden geacht. Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij refereert zij zich aan het oordeel van het Gerecht.
De verdachte heeft in aanvulling op het pleidooi ter terechtzitting naar voren gebracht dat hij zich gedwongen voelde om zich te verdedigen, aangezien mevrouw [benadeelde partij] hem had gebeten en hem aanviel met een glazen fles. Het Gerecht heeft dit opgevat als een beroep op noodweer.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:

Primair:

hij op of omstreeks 6 augustus 2024, althans in of omstreeks de maand augustus 2024 te Curacao, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde partij] van het leven te beroven, opzettelijk die [benadeelde partij] heeft gewurgd en/of met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp in de nek/hals heeft gestoken en/of daarbij dreigend de volgende woorden heeft toegevoegd:
"wil je dat ik jou vermoord",terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
(artikel 2:259 jo 1:119 Wetboek van Strafrecht)

Subsidiair:

hij op of omstreeks 6 augustus 2024, althans in of omstreeks de maand augustus 2024 te Curacao, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde partij], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet [benadeelde partij] heeft gewurgd en/of met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, in de nek heeft gestoken, en/of daarbij dreigend de volgende woorden heeft toegevoegd:
"wil je dat ik jou vermoord", terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(artikel 2:275/276 jo 1:119 Wetboek van Strafrecht)

Meer subsidiair:

hij op of omstreeks 6 augustus 2024, althans in of omstreeks de maand augustus 2024 te Curacao, met gebruikmaking van een wapen, als bedoeld in artikel 1, tweede lid, van de Wapenverordening 1931, [benadeelde partij] heeft mishandeld door haar:
- bij de nek te grijpen/ wurgen en/of
- (met kracht) tegen het lichaam te duwen/stoten/slaan en/of
- met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp in de hals/nek te steken/snijden
, ten gevolge waarvan die [benadeelde partij] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
(artikel 2:273/274 Wetboek van Strafrecht)
Formele voorvragen
Het Gerecht stelt vast dat de dagvaarding geldig is, dat het bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
Bewezenverklaring
Het Gerecht acht - op grond van de hierna weergegeven bewijsmiddelen en de nadere bewijsoverwegingen, in onderling verband en samenhang beschouwd - wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op
of omstreeks6 augustus 2024,
althans in of omstreeks de maand augustus 2024te Curacao, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde partij] van het leven te beroven, opzettelijk die [benadeelde partij] heeft gewurgd en
/ofmet een mes,
althans met een scherp en/of puntig voorwerpin de nek/hals heeft gestoken en
/ofdaarbij dreigend de volgende woorden heeft toegevoegd:
"wil je dat ik jou vermoord",terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Bewijsmiddelen
Het Gerecht grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de hierna volgende bewijsmiddelen zijn vervat en redengevend zijn voor de bewezenverklaring. Voor zover paginanummers vermeld worden, hebben deze betrekking op het einddossier in het onderzoek “Nanie”. Plaatsaanduidingen die niet anders zijn gespecificeerd, hebben betrekking op het land Curaçao.

1. Een proces-verbaal van aangifte van aangever [benadeelde partij], pag. 12 e.v. van het eindprocesverbaal, # 2024024260-20240807-120323.doc, , op ambtseed opgemaakt en op 07.08.2025 ondertekend en gesloten door [verbalisant 1], Hoofdagent van politie bij het Koprs Politie Curaçao, zakelijk weergegeven:

Ik werk bij het restaurant [restaurant] te [adres 2]. Op maandag, 5 augustus 2024, had ik dienst van 08.00 uur tot 12.00 uur en hierna van 18.00 uur tot 00.00 uur. lk had mijn werkplaats verlaten omstreeks 00.45 uur en liep zoals gewoonlijk naar huis. lk woon op de [adres 3]. Onderweg naar huis, in Bredestraat Otrabanda, ter hoogte van voormalige Botika Brion, zag ik een voor mij onbekende man kort van gestalte, slank postuur, donkere huidskleur, gekleed in een korte blauwe broek met rode streepjes, blauw T-shirt. Zijn haar was kort en zwart, in draaitechniek, met een korte zwarte ringbaard en hij had slippers aan. Hij droeg een bruine herenschoudertas en had een drugspijp in zijn hand. Als ik hem weer zie zal ik deze man zeker herkennen. Ik zag dat deze man mij achterna begon te lopen. Toen ik dit had gemerkt, stak ik de weg over. Ik zag dat hij ook de weg over stak en mij achterna bleef lopen. lk vroeg hem of hij problemen aan het zoeken was. Hij vroeg mij of ik van Jamaica afkomstig was. lk gaf hem geen antwoord en stak de weg weer over. Hij kwam mij weer achterna. Hij zei tegen mij dat hij niet van personen van Jamaicaanse afkomst houdt doordat wij aan zwarte kunst doen. lk zag dat hij een drugspijp vasthield en trachtte deze aan te steken. Ter hoogte van "Pelikaan Hotel en Casino" zag ik een paar mensen die buiten stonden. lk had hun begroet. Ik zag dat voormelde man gewoon door bleef lopen. Ter hoogte van de snack van "Quello" op de Frederickstraat kwam ik deze man weer tegen. Hij begon mij weer te zeggen dat hij niet van Jamaicaanse mensen houdt. Terwijl hij mij achterna liep bleef hij dit herhalen. Toen ik in de [adres 3] was
aangekomen, had ik deze man weer gezegd dat hij in deze nachtelijke uren problemen aan het zoeken was. Voordat ik naar mijn woning ging, had ik mijn buurman die ik ken als "[betrokkene]" geroepen. Ik had hierop geen antwoord gekregen. lk vermoed dat "[betrokkene]" al aan het slapen was. Ik zag dat de man stopte en trachtte zijn drugspijp weer aan te steken.
Ik liep door naar mijn woning. Bij mijn woning, op de trap bij de deur, voelde ik dat iemand mij hard van achteren ter hoogte van mijn rug sloeg. Door deze harde klap viel ik op de grond. Op de grond kwam voormelde man op mij af en begon mij met een hand met kracht te wurgen. In zijn andere hand had deze man een mes. lk smeekte hem om mij niet te vermoorden. Hij had mij gezegd: “wil jij dat ik jou vermoord.” Toen hij deze woorden had uitgesproken, had hij mij harder gewurgd. Ik kon nauwelijks ademhalen. Op een gegeven moment zag ik een kans en heb ik in een van zijn vingers gebeten. Toen ik in zijn vinger had gebeten, had hij mij direct met het mes, dat hij in zijn hand had, aan de linkerkant van mijn hals gestoken. Vervolgens stond hij op en rende weg. lk schreeuwde om hulp. lk zag dat de ontstane wond heftig begon te bloeden. Ik begon richting de polikliniek te lopen om daar hulp te vragen. Het lukte mij de polikliniek te bereiken. Daar kreeg ik direct medische behandeling.

2. Een geschrift, zijnde een medische verklaring, opgemaakt en op 07.08.24 ondertekend door [geneeskundige], geneeskundige, waarin voor zover relevant het volgende is opgenomen:

Steekverwonding hals links na aanval. Hematomen rondom hals en snijverwonding. Lengte letsel: 2,5 cm. Diepte letsel: diep. Uitwendig bloedverlies. Vermoeden van inwendig letsel aan carotis en stolsel van jugularis en oesophagus. Inwendig bloedverlies. Medisch ingrijpen niet mogelijk. Uitgebreidheid van het letsel maakt dat de uiteindelijke gevolgen nog niet te overzien zijn, evenals het blijvend letsel/schade.

3. Een geschrift, zijnde een medische verklaring, opgemaakt en op 09.08.24 opgemaakt door [medische medewerker] namens [dokter 1], waarin voor zover relevant het volgende is opgenomen, zakelijk weergegeven:

Bovengenoemde patiënte was opgenomen van 06-08-2024 tot en met 12-08-2024 op de afdeling Chirurgie in verband met steekwond hals, observatie.
Reden van opname: Observatie na steekverwonding hals
Beloop: Bovengenoemde patiënte werd opgenomen vanaf de SEH naar aanleiding van een steekpartij op straat. Hierbij is patiënte in de nek gestoken. Er werd een CT-A van de halsvaten gemaakt waarop letsel gezien werd aan de a. carotis, v. jugularis en suspect oesophagus letsel, trombus carotis communis links. Er werd geen neurologische uitval geobjectiveerd behoudens een ptosis van linkeroog. Patiënte werd geobjectiveerd en intake werd voorzichtig uitgebreid. Daarnaast had patiënte gedurende de opname last van hoofdpijnklachten.
Op 12-08-2024 kon patiënte het ziekenhuis verlaten. Patiënte zal poliklinisch worden vervolgd.
Aanvullend onderzoek:
CT-hals:
Conclusie:
Status na snijverwonding linker hals met uitgebreid vaatletsel van de arteria carotis communis en vena jugularis interna.
Trombus in de arteria carotis communis links.
Geen vulling van de vena jugularis interna links naar distaal met extravasatie van contrast in arteriële fase.
Uitbreiding van hematoom linker hals naar retro faryngeaal en naar caudaal in het mediastinum.
T.g.v. het hematoom geen goede beoordeling mogelijk van de oesofagus. Cave oesofagus letsel.
Luchtfiguren zichtbaar paratracheaal links op de niveaus Thl en Th2 bij scherp traumatisch letsel. Intacte trachea.
Geen verdere intrathoracale afwijkingen.
Geen ossaal letsel.

4. De verklaring van de verdachte [verdachte], zoals afgelegd ter terechtzitting van 15 januari 2025, ten overstaan van de rechter in het Gerecht in eerste aanleg, zakelijk weergegeven:

Het klopt dat ik in de nacht van 5 op 6 augustus 2024 in Otrobanda achter een vrouw aan ben gelopen. Ik kende haar niet. Ik kon zien dat zij van Jamaicaanse afkomst was. Ik houd niet van Jamaicaanse mensen omdat zij aan zwarte kunst doen en mij daarmee schade proberen toe te brengen. Ik ben achter de vrouw aangelopen tot aan haar huis. Ik pakte haar vast en zette haar op de grond. Zij heeft mij gebeten en ik heb haar met een mes in de hals gestoken. Toen zij begon te schreeuwen ben ik weggerend.
Overwegingen ten aanzien van het bewijs
Op grond van de bewijsmiddelen en hetgeen ter terechtzitting is besproken stelt het Gerecht het volgende vast.
Op 6 augustus 2024 heeft de verdachte een vrouw, [benadeelde partij], in de nachtelijke uren achtervolgd, bij haar woning aangevallen en haar daarbij eerst met kracht gewurgd en daarna met een mes in de hals gestoken. Door de raadsvrouw is bepleit dat de verdachte niet de bedoeling had om haar te doden. Het Gerecht overweegt dat het een feit van algemene bekendheid is dat de hals een zeer kwetsbaar lichaamsdeel is. Zowel wanneer door verwurging rond de hals de ademhaling wordt belemmerd als wanneer één van de in de hals gelegen vitale organen, zoals de halsslagader, met een mes wordt doorboord, bestaat er een aanzienlijke kans dat de aangevallen persoon zal overlijden. Het is moeilijk in te zien wat de verdachte anders probeerde te bereiken dan mevrouw [benadeelde partij] opzettelijk te doden. Hij heeft haar ook verbaal met de dood bedreigd, waaruit blijkt dat hij wist waar hij mee bezig was. Door zijn handelen heeft de verdachte in ieder geval de aanzienlijke kans op haar overlijden bewust aanvaard, zodat er minst genomen sprake was van voorwaardelijk opzet op levensberoving.
Het Gerecht acht op grond van het bovenstaande wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 primair ten laste gelegde poging tot doodslag heeft begaan.
Verweer ten aanzien van de strafbaarheid van het bewezen verklaarde
De verdachte heeft in aanvulling op het pleidooi van de raadsvrouw verklaard dat hij heeft gehandeld uit zelfverdediging, aangezien mevrouw [benadeelde partij] hem met een fles had bedreigd en hem had gebeten. Het Gerecht vat dit op als een beroep op noodweer.
Voor een geslaagd beroep op noodweer is nodig dat sprake is van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding van eigen of andermans lijf, eerbaarheid of goed, waartegen de verdediging noodzakelijk en proportioneel is. Dit betekent dat er sprake moet zijn van een directe aanval, de verdediging moet noodzakelijk zijn om deze aanval af te weren, en de middelen die worden gebruikt moeten in verhouding staan tot de ernst van de aanval.
Het Gerecht overweegt als volgt. Vanaf het moment dat de verdachte besloot mevrouw [benadeelde partij] geruime tijd te achtervolgen en aan te spreken, was het de verdachte die de confrontatie zocht. Zelfs indien mevrouw [benadeelde partij] hem op de stoep voor haar huis met een fles zou hebben bedreigd, zou de verdachte zich eenvoudig aan de situatie hebben kunnen onttrekken door weg te lopen van een plaats waar hij niets te zoeken had. Het Gerecht hecht geloof aan de verklaring van mevrouw [benadeelde partij] dat zij bij haar voordeur onverhoeds van achteren werd aangevallen. Uit deze verklaring blijkt dat de verdachte juist de agressor was. Mevrouw [benadeelde partij] erkent dat zij vervolgens de verdachte heeft gebeten. Dit was echter in reactie op zijn aanval en met dit moedige optreden heeft zij waarschijnlijk haar leven gered.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, is het Gerecht van oordeel dat de feiten en omstandigheden die aan het beroep op noodweer ten grondslag zijn gelegd, niet aannemelijk zijn geworden. Het beroep op noodweer wordt dan ook verworpen.
Kwalificatie van het bewezen verklaarde
Het onder 1 primair bewezen verklaarde is voorzien bij en strafbaar gesteld in artikel 2:259 juncto artikel 1:119 van het Wetboek van Strafrecht. Het wordt als volgt gekwalificeerd:

poging tot doodslag.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten.
Verweer ten aanzien van de strafbaarheid van de dader
De raadsvrouw heeft bepleit dat de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Zij heeft daartoe aangevoerd dat de verdachte ten tijde van de aanval op het mevrouw [benadeelde partij] ontoerekeningsvatbaar was en verzoekt het Gerecht op grond van artikel 1:80 e.v. Sr de plaatsing te gelasten van de verdachte in een psychiatrisch ziekenhuis.
Het Gerecht overweegt ten aanzien van dit verweer als volgt. Met betrekking tot de geestesgesteldheid van de verdachte zijn de navolgende rapporten opgemaakt.
  • Een quickscan van psycholoog [psycholoog 1] d.d. 16 augustus 2024.
  • Een psychologisch rapport van Linkels & Partners d.d. 4 september 2024.
  • Een psychiatrisch rapport van [dokter 2] d.d. 19 september 2024.
  • Een vroeghulprapport van de Reclassering d.d. 23 september 2024.
  • Een reclasseringsrapport d.d. 14 januari 2025.
Per mail van 13 januari 2025 heeft de psycholoog, [psycholoog 2] een aanvulling gegeven op het eerder opgemaakte psychologisch rapport. Op zijn beurt heeft [ dokter 2] voornoemd per mail van 14 januari 2025 een aanvulling gegeven op het eerder opgemaakte psychiatrische rapport.
In deze rapportages wordt vastgesteld dat de verdachte leidt aan meerdere psychische aandoeningen, zoals paranoïde wanen, psychotische symptomen en ADHD. Daarnaast is sprake van ernstige verslavingsproblematiek en weinig tot geen zelfinzicht inzake de ernst van zijn ziektebeeld en de noodzaak tot behandeling. Bij de verdachte is sprake van een ziekelijke stoornis van zijn geestesvermogens die, samen met zijn middelengebruik, sterke invloed heeft op zijn impulscontrole, beoordelingsvermogen en realiteitsbesef. De kans op recidive zonder behandeling wordt hoog tot zeer hoog ingeschat. De verdachte wordt verminderd toerekeningsvatbaar geacht. Op grond van de conclusies van de deskundigen wordt de maatregel van ter beschikking stelling geadviseerd.
Het Gerecht acht de rapporten zorgvuldig tot stand gekomen en de conclusies voldoende onderbouwd en neemt daarom de inhoud daarvan over, in het bijzonder
de conclusies van de genoemde rapportages dat de verdachte ten tijde van het strafbare feit als verminderd toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd.
Uit het deskundigenonderzoek is niet gebleken dat de verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar moet worden geacht. Alleen al daarom is er geen plaats voor de door de raadsvrouw verzochte plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis op grond van artikel 1:80 Sr. Het verweer wordt verworpen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Oplegging van straf en maatregel
Bij de bepaling van de op te leggen straf heeft het Gerecht gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan, op de mate waarin de gedraging aan de verdachte te verwijten is en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Op 6 augustus 2024 liep [benadeelde partij] in de nachtelijke uren zoals gebruikelijk vanuit haar werk bij de [restaurant] naar haar woning in de dichtbij gelegen [adres 3]. De verdachte heeft haar aangesproken en heeft haar, ondanks dat zij probeerde hem te ontlopen, achtervolgd. Zij was net bij haar woning aangekomen, toen de verdachte haar onverhoeds van achteren aanviel, haar wurgde en met een mes in de hals stak. Zij heeft hierbij een diepe en hevig bloedende verwonding opgelopen. Dat zij die nacht niet het leven heeft verloren is niet aan de verdachte, maar uitsluitend aan haar eigen doortastend handelen te danken.
Het betreft een zeer ernstig feit en mevrouw [benadeelde partij] heeft ter terechtzitting duidelijk gemaakt hoezeer zij door deze daad niet alleen lichamelijk, maar ook psychisch getraumatiseerd is geraakt. Ter terechtzitting is echter ook duidelijk geworden dat het gebeuren de verdachte, die geestesziek is, slechts in beperkte mate kan worden toegerekend.
Naar het oordeel van het Gerecht kan gelet op de ernst van het bewezen verklaarde niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die een onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
In verband met de op te leggen straf overweegt het Gerecht verder dat aansluiting kan worden gezocht bij de oriëntatiepunten straftoemeting, waarin het gebruikelijke rechterlijke straftoemetingsbeleid van het Hof en de Gerechten in eerste aanleg zijn neerslag heeft gevonden. Daarin wordt voor een “poging doodslag door te steken met een mes of vergelijkbaar voorwerp” (waarbij er sprake is van blijvende ernstige lichamelijke gevolgen), als indicatie een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6-8 jaren gegeven.
Met betrekking tot de ernst en gevolgen van het handelen van de verdachte overweegt het Gerecht dat mevrouw [benadeelde partij] vaatletsel in de hals heeft opgelopen. Daarnaast is uit de stukken van het geding en het verhandelde ter terechtzitting voldoende aannemelijk geworden dat zij een litteken heeft overgehouden, alsmede klachten met betrekking tot haar zicht, waarbij zij met het linkeroog een zwart vlekje ziet, voor welke klacht zij door de huisarts is doorverwezen naar een oogarts.
Met het oog op vergelding en de beveiliging van de samenleving heeft de officier van justitie gevorderd dat aan de verdachte zowel een gevangenisstraf voor de duur van acht jaren als de maatregel van terbeschikkingstelling wordt opgelegd. Het Gerecht is echter van oordeel dat de hoogte van de door de officier van justitie gevorderde gevangenisstraf onvoldoende recht doet aan het feit dat het bewezenverklaarde aan de verdachte blijkens het deskundigenonderzoek in sterk verminderde mate kan worden toegerekend. In dit geval is naar het oordeel van het Gerecht dan ook in mindere mate plaats voor vergelding en is de bescherming van de samenleving beter gediend door de maatregel van terbeschikkingstelling (en dus de behandeling van de verdachte) op een eerder moment te doen ingaan.
Alles afwegende en met name gelet op de ernst van het feit, acht het Gerecht het passend om aan de verdachte een gevangenisstraf van vijf jaren op te leggen.
Daarnaast zal het Gerecht aan de verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege opleggen. Aan de voorwaarden daarvoor is voldaan. De verdachte wordt veroordeeld voor poging tot doodslag, een feit waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van meer dan zes jaren is gesteld en bovendien is bewezen verklaard één van de misdrijven genoemd in artikel 1:81 Sr. Twee gedragsdeskundigen, waaronder een psychiater, hebben een tot oplegging van de tbs-maatregel strekkend en onderbouwd advies uitgebracht. Uit de rapporten van de deskundigen blijkt dat bij de verdachte ten tijde van de bewezen verklaarde feiten een ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond die zijn gedragingen heeft beïnvloed. De kans op recidive wordt als (zeer) hoog ingeschat en het Gerecht is daarom van oordeel dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen de oplegging van de maatregel eist. Om dezelfde reden zal het Gerecht de verpleging van overheids-wege bevelen, als bedoeld in artikel 1:82 lid 1 Sr.
De maatregel wordt opgelegd voor misdrijven die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen als bedoeld in artikel 1:92 lid 1 Sr.
Schadevergoeding
De benadeelde partij [benadeelde partij] heeft zich in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding voor immateriële schade. Deze bedraagt NAf 25.000,-. De verdediging heeft de vordering niet betwist.
Op grond van artikel 6:106, eerste lid, sub b van het Burgerlijk Wetboek heeft degene die in zijn of haar persoon is aangetast recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding. In beginsel moet degene die zich hierop beroept de aantasting in de persoon met concrete gegevens onderbouwen. In bepaalde gevallen kunnen de aard en de ernst van de normschending echter meebrengen dat relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon en daarmee immateriële schade zonder meer kan worden aangenomen. Naar het oordeel van het Gerecht is dat in dit geval aan de orde. In het onderhavige geval wordt immers bewezen verklaard dat de verdachte heeft geprobeerd de benadeelde partij van het leven te beroven door haar te wurgen en haar vervolgens met een mes in de nek/hals te steken. Dit levert naar het oordeel van het Gerecht een dusdanig ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer op dat dit in zichzelf als aantasting van de persoon op andere wijze dient te worden beschouwd. Dit moet voor de benadeelde partij een traumatische ervaring zijn geweest. Als eerder overwogen is daarnaast uit de stukken van het geding en het verhandelde ter terechtzitting voldoende aannemelijk geworden dat de benadeelde partij als gevolg van het handelen van de verdachte een litteken heeft overgehouden, alsmede klachten met betrekking tot haar zicht, waarbij zij met het linkeroog een zwart vlekje ziet, voor welke klacht zij door de huisarts is doorverwezen naar een oogarts.
De vordering leent zich, als rechtstreeks door het bewezenverklaarde toegebrachte schade – naar maatstaven van billijkheid – voor gedeeltelijke toewijzing tot een bedrag van NAf 15.000,-, ter zake van immateriële schade, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 6 augustus 2024, tot aan de dag der algehele voldoening. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Het Gerecht is van oordeel dat de vordering van de benadeelde partij voor het overige niet van zo eenvoudige aard is dat deze zich leent voor beslissing in de strafzaak. De benadeelde partij kan daarom in zoverre niet worden ontvangen en dat deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Het Gerecht ziet aanleiding daarbij een schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 1:78 van het Wetboek van Strafrecht aan de verdachte op te leggen.
Voor het geval volledige betaling of volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet volgt, zal vervangende hechtenis van na te melden duur worden opgelegd.
Het Gerecht beslist over de proceskosten als hierna te vermelden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf en maatregel zijn, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 1:78, 1:81, 1:82, 1:91 en 1:92 lid 3 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het Gerecht:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
kwalificeert het bewezen verklaarde als hiervoor omschreven;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
5 (vijf) jaren;
beveelt dat de tijd die door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht;
gelast dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld en beveelt dat hij van overheidswege wordt verpleegd;
wijst de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [benadeelde partij] geleden schade toe tot een bedrag van
NAf 15.000,- (zegge: vijftienduizend gulden en nul cent)vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 6 augustus 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening, en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij;
verklaart de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat deze de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij [benadeelde partij] gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken;
legt aan de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van de benadeelde partij [benadeelde partij] de verplichting op tot betaling aan het Land van een bedrag van NAf 15.000,- (zegge: vijftienduizend gulden en nul cent), bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door 110 (honderdtien) dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 augustus 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening;
bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan het Land daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan het Land in zoverre komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.A. Carmelia, rechter in het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, bijgestaan door mr. B.G. Scheepbouwer (zittingsgriffier), en op 5 februari 2025 in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Gerecht in Curaçao.
uitspraakgriffier: