ECLI:NL:OGEAC:2025:53

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
23 april 2025
Publicatiedatum
1 mei 2025
Zaaknummer
500.00116/24
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van moord en doodslag met veroordeling voor vuurwapenbezit in Curaçao

In deze strafzaak, behandeld door het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, is de verdachte vrijgesproken van de moord en doodslag op [het slachtoffer], die op 4 april 2024 door een schotwond om het leven is gekomen. De verdachte, geboren in 2001 en thans gedetineerd, was bijgestaan door zijn raadsman mr. U.F. Dickens. De officier van justitie, mr. M. Dennoui-Simon, had gevorderd dat de verdachte voor beide feiten zou worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 jaren. De verdediging pleitte voor vrijspraak, stellende dat er geen opzet was en dat er mogelijk sprake was van noodweerexces. Het Gerecht concludeerde dat er onvoldoende bewijs was om opzet vast te stellen, en sprak de verdachte vrij van het eerste feit. Echter, voor het tweede feit, het voorhanden hebben van een vuurwapen, werd de verdachte wel schuldig bevonden. Het Gerecht oordeelde dat de verdachte na het schietincident het wapen had meegenomen en veroordeelde hem tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan een deel voorwaardelijk. De vorderingen van de benadeelde partijen werden niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte was vrijgesproken van het feit dat de schade zou hebben veroorzaakt.

Uitspraak

Parketnummer: 500.00116/24

Uitspraak: 23 april 2025 (vervroegd) Tegenspraak

Vonnis van dit Gerecht

in de strafzaak tegen de verdachte:

[Verdachte],

geboren op [geboortedatum] 2001 te [stad] ([geboorteland]),
wonende in [woonplaats],
thans gedetineerd in het huis van bewaring in Curaçao.
Onderzoek van de zaak
Het onderzoek ter openbare terechtzitting heeft plaatsgevonden op 9 april 2025. De verdachte is verschenen, bijgestaan door zijn raadsman mr. U.F. Dickens, advocaat in Curaçao.
De benadeelde partijen [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] hebben zich elk ter terechtzitting gevoegd in het strafproces met een vordering tot schadevergoeding.
De officier van justitie, mr. M. Dennoui-Simon, heeft ter terechtzitting gevorderd dat het Gerecht het ten laste gelegde onder feit 1 impliciet subsidiair (doodslag) en feit 2 (vuurwapenbezit) bewezen zal verklaren en de verdachte daarvoor zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 jaren met aftrek van voorarrest.
Haar vordering behelst voorts de volledige toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen en de oplegging van een daarbij behorende schadevergoedingsmaatregel aan de verdachte.
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte ter zake van het onder feit 1 ten laste gelegde moet worden vrijgesproken nu het bestanddeel opzet niet bewezen kan worden en er geen sprake is van voorbedachten rade. Subsidiair heeft de verdediging een beroep gedaan op noodweerexces dat moet leiden tot ontslag van alle rechtsvervolging.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
Feit 1:
hij op of omstreeks 4 april 2024 te Curaçao, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en - al dan niet - met voorbedachten rade [het slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn/haar mededader(s) met dat opzet en -al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, met een vuurwapen een of meerdere schoten op (in de richting) van het lichaam van die [het slachtoffer] gelost, ten gevolge waarvan voornoemde [het slachtoffer] is overleden; (artikel 2:262/259 Wetboek van Strafrecht)
Feit 2:
hij op of omstreeks 4 april 2024 in Curaçao, een of meer vuurwapen(s) en/of munitie, in de zin van de Vuurwapenverordening 1930, voorhanden heeft gehad. (artikel 3 jo 11 van de Vuurwapenverordening 1930)
Formele voorvragen
Het Gerecht stelt vast dat de dagvaarding geldig is, dat het bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
Vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde
Inleiding
In deze zaak gaat het over de dood van [het slachtoffer], ook wel bekend als de ‘[bijnaam verdachte]’, die op 4 april 2024 door een schotwond om het leven is gekomen. Verdachte is familie van het slachtoffer, in die zin dat de moeder van de verdachte getrouwd is met de broer van het slachtoffer. De verdachte en het slachtoffer kenden elkaar goed. Uit het dossier volgt dat zij een conflict met elkaar hadden. De verdachte heeft hier zelf ook over verklaard. De verdachte heeft gezegd dat het conflict ging over een quad. Dat is niet komen vast te staan; in het dossier bevinden zich ook aanwijzingen dat het conflict verband zou houden met wapenhandel.
Het is duidelijk dat tussen de verdachte en het slachtoffer op 4 april 2024 een confrontatie heeft plaatsgevonden, die ermee is geëindigd dat de verdachte wegrende met een wapen in zijn hand terwijl het slachtoffer dodelijk getroffen achterbleef. De vraag die het Gerecht moet beantwoorden is wat er tijdens die confrontatie is gebeurd, en of dat betekent dat verdachte [het slachtoffer] opzettelijk, al dan niet met voorbedachten rade, van het leven heeft beroofd.
Wat zit er aan mogelijk bewijs in het dossier?
Het dossier bevat weinig informatie. Er is allereerst de verklaring van de verdachte, afgelegd op 6 april 2024, die hij ter terechtzitting heeft gehandhaafd. De verdachte heeft verklaard dat hij aan kwam lopen, het slachtoffer zag, en hem aansprak. Het slachtoffer duwde hem naar achteren en trok een wapen. De verdachte heeft de handen van het slachtoffer met daarin het wapen weggeduwd. Tijdens het wegduwen en in de worsteling die ontstond is het wapen afgegaan, waarbij het slachtoffer kennelijk werd geraakt. Nadat het slachtoffer op de grond was gevallen heeft de verdachte het wapen gepakt (dan wel, ter zitting: had de verdachte het wapen in handen gekregen) en is hij met het wapen in de hand weggerend.
Er is één getuige, [getuige], die een stukje verderop stond, maar eigenlijk weinig heeft gezien. Deze getuige verklaart dat zij twee mannen zag die elkaar vasthielden. Zij vielen samen op de grond, waarbij de onbekende man (het Gerecht begrijpt dat de getuige hiermee de verdachte bedoelt) onder het slachtoffer lag. De getuige hoorde vervolgens vier schoten. Ze heeft niet gezien wat er precies is gebeurd, of wie een wapen had. Andere getuigen hebben zich niet gemeld.
Het dossier bevat verder een sectieverslag. Daaruit volgt dat het slachtoffer drie keer van dichtbij is geraakt door een kogel: één keer in zijn schouder, één keer in zijn borst en één keer in zijn hoofd. Het schot in het hoofd is van rechts boven het oor naar links boven het oor gegaan en is dodelijk geweest.
Ook volgt uit het dossier dat zowel het slachtoffer als de verdachte foto’s/video’s van wapens in hun telefoon hadden.
En er zijn camerabeelden.
De camerabeelden
In het proces-verbaal ‘Analyse bestudering camerabeelden’ en het proces-verbaal ‘Aanvullende analyse bestudering camerabeelden’
,beiden opgemaakt door verbalisant [verbalisant 1]
,staat beschreven wat de verbalisant op de beelden meent te zien. De verbalisant beschrijft dat de verdachte zijn hand een paar keer onder zijn shirt doet, een wapen lijkt te pakken en dat het slachtoffer op de verdachte afloopt om het wapen af te pakken. De verbalisant beschrijft ook dat het de verdachte is die de schoten lost.
Het Gerecht heeft de beelden ontvangen en bestudeerd. Daarnaast zijn de beelden op de zitting uitgebreid bekeken en besproken met de officier van justitie, de raadsman en de verdachte zelf. Het Gerecht heeft geconstateerd dat de beelden onscherp en vlekkerig zijn. Details zijn op de beelden niet te zien; de handen van de verdachte en/of van het slachtoffer zijn niet zichtbaar, de armen ook nauwelijks. Er is niet goed te zien wie op de belangrijke momenten in welke positie staat, hoe de verdachte en het slachtoffer elkaar precies aanraken of vasthouden, en er is in het geheel niet te zien of zij iets in hun hand hebben en zo ja wat.
Op de zitting is gebleken dat noch de officier van justitie, noch de raadsman, noch het Gerecht zelf op de beelden heeft kunnen waarnemen wat verbalisant [verbalisant 1] over de cruciale momenten beschrijft. De kwaliteit van de beelden lijkt ook onvoldoende om dergelijke specifieke vaststellingen te kunnen doen. Het lijkt er dan ook op dat de twee processen-verbaal van analyse camerabeelden niet alleen waarnemingen maar ook aannames of conclusies van de verbalisant bevatten. Die veronderstelling wordt ondersteund door de rest van het dossier. Met name uit de verhoren van de verdachte en het relaas volgt dat de verbalisanten die de zaak hebben onderzocht van meet af aan uit zijn gegaan van de schuld van de verdachte en van het scenario dat de verdachte met het wapen aan kwam lopen en het slachtoffer het wapen van hem af probeerde te pakken.
Het Gerecht stelt vast dat op de beelden het volgende te zien is:
  • Het slachtoffer komt aanrijden, parkeert en stapt uit zijn auto;
  • De verdachte komt aanlopen en loopt naar het slachtoffer;
  • De verdachte en het slachtoffer staan tegenover elkaar, waarbij te zien is dat de rechterarm van de verdachte in een zodanige hoek staat dat zijn rechterhand ter hoogte van zijn middel moet zijn;
  • Het slachtoffer maakt een beweging naar de verdachte;
  • De verdachte beweegt naar achteren terwijl het slachtoffer tegenover hem vooruit loopt;
  • De verdachte maakt een beweging naar de grond, doet nog een stap en valt op de grond;
  • Het slachtoffer is boven hem;
  • Vrijwel meteen hierna is een vonk bij de rug van het slachtoffer te zien;
  • Daarop volgt een worsteling tussen de verdachte en het slachtoffer – de verdachte komt iets omhoog – op dit moment zijn nog een paar vonken te zien;
  • Het slachtoffer valt naar de grond;
  • De verdachte rent weg.
Wat levert dit op?
Het verwijt dat de verdachte wordt gemaakt is dat hij opzettelijk, al dan niet met voorbedachten rade, het slachtoffer van het leven heeft beroofd. Voor een bewezenverklaring hiervan moet komen vast te staan (bewezen worden) dat de verdachte opzettelijk het wapen heeft laten afgaan. Dat kan ook zijn in de zin van voorwaardelijk opzet: dat de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het wapen af zou gaan en het slachtoffer dodelijk zou worden geraakt.
Om dergelijke vaststellingen te kunnen doen, is kennis van de feiten nodig. Een veroordeling kan niet gebaseerd zijn op aannames.
Het Gerecht ziet zich echter met het probleem geconfronteerd dat kennis van de cruciale feiten op basis van dit dossier niet mogelijk is.
Het Gerecht weet eigenlijk niet meer dan dat er een wapen is geweest dat een aantal keren moet zijn afgegaan terwijl het slachtoffer en de verdachte dicht bij elkaar stonden c.q. met elkaar in een worsteling waren. Hoe en waarom het wapen is afgegaan, en wie het wapen op dat moment in handen had, kan het Gerecht op basis van de hierboven omschreven stukken niet vaststellen. Het Gerecht kan evenmin vaststellen wie het wapen oorspronkelijk in het bezit had, al is het de vraag hoe relevant dat uiteindelijk is. Mogelijk kwam de verdachte inderdaad met het wapen aanlopen. Bewezen is dat niet. Het is evengoed mogelijk dat het slachtoffer een wapen had, en dit op enig moment heeft getrokken. In beide gevallen is het van doorslaggevend belang hoe het is gekomen dat het wapen drie of vier keer kort na elkaar is afgegaan. Heeft de verdachte het wapen doorgeladen op enig moment, zoals de officier van justitie veronderstelt? Was het al doorgeladen? Was het een wapen dat automatisch meerdere keren na elkaar kogels kan afvuren zonder nadere handeling? Had de verdachte het wapen vast, en heeft hij daarmee de kans aanvaard dat het ook zou afgaan? Hadden de verdachte en het slachtoffer het wapen beiden vast, en is het in de worsteling per ongeluk afgegaan? Had het slachtoffer het wapen vast, en heeft de verdachte het weggeduwd waardoor het is afgegaan? Het Gerecht kan deze -cruciale– vragen niet beantwoorden.
Dit betekent dat het Gerecht onvoldoende weet om tot een bewezenverklaring te kunnen komen van moord of doodslag. Het Gerecht kan simpelweg niet vaststellen dat de verdachte opzet heeft gehad op het afgaan van het wapen, ook niet in voorwaardelijke vorm. Wettig bewijs ontbreekt.
De verdachte zal daarom van het onder feit 1 ten laste gelegde worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring van het onder 2 ten laste gelegde
Dat ligt anders voor feit 2. Hoewel het Gerecht niet kan vaststellen wie het wapen vóór het schietincident bij zich droeg, kan het Gerecht wel vaststellen dat de verdachte na het schietincident het wapen heeft meegenomen. De verdachte verklaart zelf dat hij met het wapen in de hand is weggelopen, en het even verderop heeft weggegooid. Uit het dossier volgt dat het wapen inderdaad niet is achtergebleven op de plaats van de schietincident. Daarnaast volgt uit de stukken dat het een echt en goed werkend vuurwapen was, het slachtoffer is immers aan schotwonden overleden.
Het Gerecht vindt wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 4 april 2024 in Curaçao een vuurwapen in de zin van de Vuurwapenverordening 1930 voorhanden heeft gehad.
Het Gerecht vindt niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Het Gerecht grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de hierna volgende bewijsmiddelen zijn vervat en redengevend zijn voor de bewezenverklaring. [1]
Opgemerkt wordt dat in de bewijsmiddelen geen (expliciete) landsaanduiding is opgenomen, maar dat algemeen bekend is dat de in die bewijsmiddelen wel opgenomen plaatsen zijn gelegen in Curaçao.
1. De verklaring die de verdachte ter terechtzitting heeft afgelegd, voor zover inhoudende [2] :
Op 4 april 2024 kreeg ik na de schoten het vuurwapen van het slachtoffer
(het Gerecht begrijpt: [het slachtoffer])in handen en ben ik met het vuurwapen weggerend.
2. Een proces-verbaal van bevindingen doodconstatering en inbeslagname lijk d.d. 5 april 2024, voor zover inhoudende:
Op 4 april 2024 werd ik, verbalisant [verbalisant 1], gedirigeerd naar de [straat] voor een schietincident. Ter plaatse vernam ik van de politiearts dat hij de dood van het slachtoffer [het slachtoffer] had geconstateerd.
Strafbaarheid en kwalificatie van het bewezen verklaarde
Het onder feit 2 bewezen verklaarde is voorzien bij en strafbaar gesteld in artikel 3, eerste lid, van de Vuurwapenverordening en strafbaar gesteld in artikel 11 van die verordening. Het wordt als volgt gekwalificeerd:
Overtreding van een verbod gesteld bij artikel 3, eerste lid, van de Vuurwapenverordening.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Oplegging van straf
Bij de bepaling van de op te leggen straf wordt gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan, op de mate waarin de gedraging aan de verdachte te verwijten is en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarbij wordt rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals die onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte heeft in deze zaak een vuurwapen in handen gehad op de openbare weg. Dit is een ernstig feit. Dat vuurwapenbezit gevaarlijk is en niet zelden leidt tot een schietpartij met dodelijke afloop, is in het onderhavige onderzoek maar weer eens op pijnlijke wijze gebleken.
Het Gerecht heeft kennis genomen van de rapporten die over de verdachte zijn opgemaakt: een reclasseringsrapport d.d. 4 april 2025, een rapport van de psychiater F.G.M. Heijtel d.d. 17 juni 2024 en een rapport van de psychologen S. Wichard MSc. En drs. H. Linkels d.d. 30 april 2024. De verdachte wordt als volledig toerekeningsvatbaar beschouwd. Om de kans op recidive te beperken is reclasseringsbegeleiding aangewezen.
Het Gerecht heeft rekening gehouden met de oriëntatiepunten straftoemeting, waarin het gebruikelijke rechterlijke straftoemetingsbeleid van het Hof en de Gerechten in eerste aanleg zijn neerslag heeft gevonden. Daarin wordt voor vuurwapenbezit bij een first offender als indicatie een gevangenisstraf gegeven variërend in duur van 21 tot 24 maanden (op straat) tot 18 maanden (in de auto), waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren.
Het Gerecht kan in deze zaak niet meer vaststellen dan dat de verdachte een vuurwapen dat mogelijk niet van hem was, op straat slechts korte tijd voorhanden heeft gehad en vervolgens heeft weggegooid. Het Gerecht ziet hierin aanleiding om een wat lagere straf op te leggen dan de 21-24 maanden die staan voor vuurwapenbezit op de openbare weg. Alles afwegend zal het Gerecht de verdachte veroordelen tot een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van na te noemen duur en onder na te noemen voorwaarden.
De vorderingen tot schadevergoeding
De benadeelde partij [benadeelde partij 1] heeft zich in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt Cg [3] 25.498,28.
De benadeelde partij [benadeelde partij 2] heeft zich in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt Cg 4.139,41.
Nu het Gerecht de verdachte zal vrijspreken van het ten laste gelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt (feit 1), kunnen de benadeelde partijen niet in hun vorderingen worden ontvangen. Het Gerecht zal beide vorderingen daarom niet-ontvankelijk verklaren.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 1:19, 1:20. 1:21 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het Gerecht:
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder feit 1 ten laste is gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 2 ten laste gelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
kwalificeert het bewezen verklaarde als hiervoor omschreven;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
18 (achttien) maanden;
beveelt dat de tijd die door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht;
bepaalt dat van deze straf een gedeelte, groot
6 (zes) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit schuldig heeft gemaakt of gedurende die proeftijd de hierna te melden bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
als bijzondere voorwaarde wordt gesteld dat:
- de verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen, te geven door of namens de
Stichting Reclassering Curaçao, zulks zolang deze instelling dat gedurende de proeftijd nodig oordeelt, ook indien dat inhoudt het volgen van een behandeling of training;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden, nu de duur van de voorlopige hechtenis reeds gelijk is aan die van (het onvoorwaardelijke gedeelte van) de opgelegde straf;
verklaart de benadeelde partijen [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] niet-ontvankelijk in hun vorderingen en bepaalt dat zij de vorderingen slechts bij de burgerlijke rechter kunnen aanbrengen.
Dit vonnis is gewezen door de rechter mr. E.G.C. Groenendaal, bijgestaan door mr. C. Anselma-Bernsen, zittingsgriffier, en op 23 april 2025 (bij vervroeging) in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Gerecht in Curaçao.

Voetnoten

1.Hierna wordt, tenzij anders vermeld, telkens verwezen naar ambtsedige - en door de desbetreffende verbalisant(en) in wettelijke vorm opgemaakte - processen-verbaal en overige geschriften, die als bijlagen zijn opgenomen in het eindproces-verbaal van het Korps Politie Curaçao d.d. 21 oktober 2024, geregistreerd onder proces-verbaalnummer 202410201415 en de onderzoeksnaam “Salay”.
2.Verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 9 april 2025, zoals die eventueel later – indien tegen dit vonnis hoger beroep wordt ingesteld – in het proces-verbaal van die terechtzitting zal worden weergegeven.
3.Aangezien dit vonnis wordt gewezen na invoering van de Caribische gulden (Cg) wordt waar werd gesproken van NAf dit gelezen als Cg.