ECLI:NL:OGEAC:2025:55

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
28 april 2025
Publicatiedatum
1 mei 2025
Zaaknummer
CUR202404120
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot opheffing van vijftien jaar oud beslag door Stichting Pensioenfonds NOPRA

In deze zaak vordert de Stichting Pensioenfonds NOPRA, in liquidatie, de opheffing van executoriale beslagen die door [de beslaglegger] zijn gelegd ten laste van de stichting en haar debiteur. De beslagen zijn gelegd op basis van een notariële leningsakte uit 2003, waarbij de debiteur een bedrag van NAf 250.000 heeft geleend van [de beslaglegger]. De stichting stelt dat zij geen partij was bij de lening en dat de vorderingen van [de beslaglegger] zijn verjaard. Het gerecht oordeelt dat de stichting inderdaad geen partij was bij de lening en dat de vorderingen van [de beslaglegger] zijn verjaard, waardoor de opheffing van de beslagen ten laste van de stichting wordt toegewezen. De tegenvordering van [de beslaglegger] om de stichting te veroordelen tot het doen van een verklaring derdenbeslag wordt afgewezen, omdat de stichting niet in gebreke is gebleven. Het vonnis wordt uitgesproken op 28 april 2025.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

Zaaknummer: CUR202404120
Vonnis van 28 april 2025
in de zaak van
STICHTING PENSIOENFONDS NOPRA, in liquidatie,gevestigd in Curaçao,
eiseres in conventie, gedaagde in reconventie,
gemachtigden: mrs. E.E. Palm-Meyer en J.R. Joemmanbaks,
tegen
[DE BESLAGLEGGER],
wonend in Nederland,
gedaagde in conventie, eiser in reconventie,
gemachtigde: mr. M.F. Bonapart.
Partijen worden hierna de stichting en [de beslaglegger] genoemd.
Inleiding
In 2009 heeft [de beslaglegger] uit kracht van een notariële leningsakte executoriale beslagen gelegd ten laste van zijn debiteur en ten laste van de pensioenstichting van (onder anderen) die debiteur. Die stichting vordert in dit geding opheffing van de beslagen. Voor zover de beslagen zijn gelegd ten laste van de stichting, wordt die vordering toegewezen, omdat de stichting geen partij was bij de geldlening en wegens verjaring. De opheffing van de ten laste van de debiteur gelegde beslagen wordt geweigerd, omdat de stichting daarbij geen belang heeft. De tegenvordering van [de beslaglegger] om de stichting te veroordelen een verklaring derdenbeslag te doen, acht het gerecht niet toewijsbaar.

1.Het procesverloop

1.1.
Het procesverloop blijkt uit:
  • het verzoekschrift met producties van 31 oktober 2024,
  • de conclusie van antwoord met producties,
  • de nadere productie van de stichting,
  • de mondelinge behandeling van 19 maart 2025,
  • de pleitnotities van de stichting.
1.2.
Vonnis is bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1.
Op 17 oktober 2003 is tussen [de debiteur] en [de beslaglegger] een geldleningsovereenkomst tot stand gekomen, waarbij [de debiteur] een bedrag van NAf 250.000 van [de beslaglegger] heeft geleend. Tussen partijen is daarbij onder meer overeengekomen dat [de debiteur] 3% rente per jaar verschuldigd is en dat het geleende bedrag uiterlijk op 31 oktober 2008 moet zijn terugbetaald. Van de geldleningsovereenkomst is een notariële akte opgemaakt.
2.2. [
de debiteur] heeft niets aan [de beslaglegger] terugbetaald.
2.3. [
de beslaglegger] heeft op 7 december 2009 uit kracht van de notariële akte van geldlening van 17 oktober 2003 onder verschillende banken executoriaal derdenbeslag gelegd ten laste van [de debiteur].
2.4.
Op 17 december 2009 heeft [de beslaglegger] uit kracht van diezelfde notariële akte van geldlening ook onder de stichting executoriaal derdenbeslag gelegd ten laste van [de debiteur].
2.5.
Daarnaast heeft [de beslaglegger] op 18 december 2009 ten laste van de stichting onder verschillende banken, waaronder Maduro & Curiel's Bank N.V. (MCB), derdenbeslag gelegd uit kracht van de notariële akte van geldlening.
2.6.
De stichting heeft naar aanleiding van het op 17 december 2009 onder haar ten laste van [de debiteur] gelegde derdenbeslag geen verklaring als bedoeld in artikel 476a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) gedaan.
2.7. [
de beslaglegger] heeft [de debiteur], en na diens overlijden in 2020 de erven, verschillende keren aangeschreven ter zake van de geldlening met sommatie het uit hoofde van de geldlening verschuldigde bedrag terug te betalen.
2.8.
De erfgenamen van [de debiteur] hebben zijn nalatenschap verworpen.

3.De vorderingen

3.1.
De stichting vordert in haar verzoekschrift dat het gerecht:
primair
voor recht verklaart dat de vermeende vorderingen van [de beslaglegger] op de stichting zijn verjaard,
op grond van artikel 438 Rv het door [de beslaglegger] gelegde executoriaal derdenbeslag op het bankrekeningnummer […] bij MCB opheft,
subsidiair
[de beslaglegger] beveelt over te gaan tot het opheffen van het door hem gelegde executoriaal op het bankrekeningnummer […] bij MCB, op straffe van dwangsom,
primair en subsidiair
[de beslaglegger] verbiedt nieuwe executoriale beslagen te leggen uit hoofde de grosse van de leningsovereenkomst van 17 oktober 2003,
[de beslaglegger] veroordeelt in de aangezegde wettelijke rente over het bedrag waarop hij executoriaal beslag heeft gelegd vanaf 17 november 2023 tot de dag der algehele voldoening,
[de beslaglegger] veroordeelt in de kosten van deze procedure, met uitvoerbaar verklaring van de te geven beschikking op de minuut en op alle dagen en uren.
3.2.
Ter zitting heeft de stichting haar eis vermeerderd.
3.3. [
de beslaglegger] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen van de stichting.
3.4.
In zijn conclusie van eis in reconventie vordert [de beslaglegger] dat het gerecht
de stichting veroordeelt om binnen een week, althans binnen een daartoe door het gerecht gestelde termijn, de conform artikel 475 Rv opgemaakte en ingevulde derdenverklaring aan [de beslaglegger] te verstrekken, onderbouwd met verifieerbare bescheiden,
de stichting veroordeelt in de kosten van die verklaring en de proceskosten.
3.5.
De stichting voert verweer tegen de vordering van [de beslaglegger] en concludeert tot afwijzing daarvan.

4.De beoordeling

in conventie
De vorderingen en de eisvermeerdering
4.1.
Hieronder zullen eerst de vorderingen worden besproken zoals opgenomen in het inleidend verzoekschrift van de stichting. Daarna zullen de nadere vorderingen worden beoordeeld neergelegd in de eisvermeerdering in de pleitnota van de stichting. Die eisvermeerdering is weliswaar niet met inachtneming van de in het Procesreglement voorgeschreven termijn aangekondigd, maar tegen de toelaatbaarheid daarvan is namens [de beslaglegger] geen (als zodanig herkend) bezwaar gemaakt en [de beslaglegger] wordt daardoor niet onredelijk benadeeld.
Ten aanzien van de primaire vordering dat het gerecht voor recht verklaart dat de vermeende vorderingen van [de beslaglegger] op de stichting zijn verjaard
4.2. [
de beslaglegger] heeft ten laste van de stichting in 2009 executoriale beslagen gelegd uit kracht van de notariële akte van geldlening van 17 oktober 2003. De stichting was geen partij bij die geldlening, maar [de beslaglegger] stelt dat de stichting aansprakelijk is voor terugbetaling van het door [de debiteur] van hem geleende bedrag omdat zij met [de debiteur] moet worden vereenzelvigd. Er is geen sprake van een rechterlijke beslissing die de door [de beslaglegger] gestelde vereenzelviging bevestigt, of op grond waarvan de stichting anderszins hoofdelijk aansprakelijk moet worden geacht. Hetgeen [de beslaglegger] ter onderbouwing van de vereenzelviging in dit geding heeft aangevoerd, is ontoereikend om vereenzelviging aan te nemen. De verwijten die [de beslaglegger] aan de stichting maakt, in het bijzonder terzake de hoedanigheid van [de debiteur] als (mede)bestuurder van de stichting en de gestelde betalingen ten behoeve van [de debiteur] in weerwil van het ten laste van hem onder de stichting gelegde beslag, maken de stichting niet tot medeschuldenaar uit hoofde van de geldlening.
4.3.
Ook als, anders dan hiervoor, aangenomen zou worden dat de stichting wel gebonden is aan de akte van geldlening en tot terugbetaling verplicht is, kan [de beslaglegger] de stichting daarvoor niet meer aanspreken. Het beslag ten laste van de stichting onder (onder meer) MCB is in 2009 gelegd. Gesteld noch gebleken is dat de stichting nadien tot betaling is aangesproken, laat staan dat enige stuitingshandeling is verricht. De verjaringstermijn is vijf jaar. Het beroep op verjaring van de stichting slaagt. De gevorderde verklaring voor recht zal dan ook, als onder de beslissing omschreven, worden toegewezen.
Ten aanzien van de primaire vordering dat het gerecht het door [de beslaglegger] gelegde executoriaal derdenbeslag op het bankrekeningnummer […] bij MCB opheft
4.4.
Als er al een rechtsgrond was voor het executoriaal derdenbeslag ten laste van de stichting onder MCB uit hoofde van de akte van geldlening tussen [de beslaglegger] en [de debiteur], geldt dat [de beslaglegger] als gevolg van het geslaagd beroep van de stichting op verjaring geen aanspraak meer kan maken op betaling door de stichting. De vordering tot opheffing van het beslag ten laste van de stichting onder MCB is dan ook toewijsbaar.
Ten aanzien van de subsidiaire vordering om [de beslaglegger] te bevelen het beslag onder MCB op te heffen
4.5.
Gelet op de opheffing van het beslag bij dit vonnis op de primaire vordering, komt de subsidiaire vordering om [de beslaglegger] op straffe van een dwangsom te bevelen het ten laste van de stichting onder MCB gelegde beslag op te heffen niet aan bod.
Ten aanzien van de vordering om [de beslaglegger] te verbieden nieuwe executoriale beslagen te leggen uit hoofde de grosse van de leningsovereenkomst van 17 oktober 2003
4.6. [
de beslaglegger] heeft gesteld niet voornemens te zijn opnieuw beslag te leggen. Gelet daarop en gelet op bovenstaande overwegingen, lijkt vrees voor hernieuwde executoriale beslaglegging ten laste van de stichting terzake de akte van geldlening niet reëel. De vordering zal bij gebrek aan belang worden afgewezen.
Ten aanzien van de vordering [de beslaglegger] te veroordelen in de wettelijke rente over het bedrag waarop hij executoriaal beslag heeft gelegd vanaf 17 november 2023
4.7.
Deze vordering zal worden afgewezen. Partijen zijn het erover eens dat het beslag in 2009 onder MCB ten laste van de stichting geen doel heeft getroffen. Volgens de stichting had zij toen een debetsaldo en volgens [de beslaglegger] bleek uit de derdenverklaring van MCB dat zij niets aan de stichting verschuldigd was. Als het juist is, zoals de stichting stelt, dat na de beslaglegging op de bankrekening van de stichting binnengekomen gelden door MCB vanwege het beslag zijn vastgehouden, is dat niet zonder meer toe te schrijven aan het door [de beslaglegger] gelegde beslag, dat zich naar zijn aard en naar de aard van de rechtsverhouding bank-rekeninghouder niet mede uitstrekte tot latere op de bankrekening bij te schrijven bedragen. De eventuele schade die de stichting heeft opgelopen doordat zij niet kon beschikken over het na de beslaglegging gevormde saldo op haar rekening, is niet toe te rekenen aan [de beslaglegger]. De vordering zal worden afgewezen.
Ten aanzien van de nadere primaire vordering (na eisvermeerdering) om de overige door [de beslaglegger] onder o.a. de stichting gelegde executoriale beslagen op te heffen
4.8.
Voor zover deze vordering betrekking heeft op door [de beslaglegger] ten laste van [de debiteur] gelegde beslagen, is onvoldoende gebleken wat het belang bij die vordering is.
4.9.
Voor zover de vordering ziet op beslagen die door [de beslaglegger] zijn gelegd ten laste van de stichting onder andere derden dan het reeds besproken beslag onder MCB, geldt hetgeen hiervoor onder 4.4 is overwogen. Die beslagen, zoals die blijken uit de door [de beslaglegger] overgelegde beslagstukken, zullen worden opgeheven.
Ten aanzien van de nadere subsidiaire vordering (na eisvermeerdering) om [de beslaglegger] te bevelen het beslag onder de stichting en op al haar bankrekeningen op te heffen
4.10.
Gelet op de beoordeling van en beslissing op de nadere primaire vordering (na eisvermeerdering), komt de nadere subsidiaire vordering (na eisvermeerdering) niet meer aan bod.
Ten aanzien van de vordering [de beslaglegger] te veroordelen in de kosten van deze procedure
4.11.
De proceskosten in conventie zullen worden gecompenseerd. Beide partijen zijn deels in het gelijk gesteld.
in reconventie
Ten aanzien van de vordering van [de beslaglegger] de stichting te veroordelen om de conform artikel 475 Rv opgemaakte en ingevulde derdenverklaring aan [de beslaglegger] te verstrekken
4.12.
Voor een derdenverklaring als bedoeld in art. 475 Rv moet de beslaglegger zich tot de derde wenden. Dat heeft [de beslaglegger] kennelijk niet gedaan. In art. 476a Rv is bepaald dat de derde verplicht is verklaring te doen zodra vier weken zijn verstreken na het leggen van het beslag. Er is geen wettelijke termijn die bepaalt waarbinnen de verklaring moet zijn gedaan. In de overgelegde (beslag)stukken is de stichting geen termijn gesteld. Niet geoordeeld kan dan ook worden dat de stichting in gebreke is. Uit haar opstelling ter zitting kan ook niet worden afgeleid dat ingebrekestelling zinloos is en dat de stichting zal weigeren buiten rechte te verklaren.
4.13.
In het geval een derde weigert te verklaren, wat hier dus niet is gebleken, of in het geval een derde onjuist verklaart, wat hier niet aan de orde is, staat de beslaglegger de weg van art. 477a lid 1 (de verklaringsprocedure) of art. 477a lid 2 Rv (de betwistingsprocedure) open.
4.14.
De door de stichting opgeworpen vraag of ook hier verjaring aan de orde is, waarover het debat zeer beperkt is geweest, kan in het midden blijven.
Ten aanzien van de vordering van [de beslaglegger] de stichting te veroordelen in de proceskosten
4.15.
Ook de proceskosten in reconventie zullen worden gecompenseerd.

5.De beslissing

Het gerecht:
in conventie
5.1.
verklaart voor recht dat de vermeende vordering van [de beslaglegger] op de stichting uit hoofde van de akte van geldlening van [de beslaglegger] en [de debiteur] is verjaard;
5.2.
heft op het door [de beslaglegger] op 18 december 2009 ten laste van de stichting gelegd executoriaal derdenbeslag (mede op rekening […]) onder MCB;
5.3.
heft op de door [de beslaglegger] op 18 december 2009 ten laste van de stichting gelegde executoriale derdenbeslagen onder Girobank N.V., Banco di Caribe N.V., Orco Bank N.V. en RBTT Bank N.V.,
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst af het meer of anders gevorderde;
5.6.
compenseert de proceskosten in die zin dat partijen de eigen kosten dragen;
in reconventie
5.7.
wijst af het gevorderde;
5.8.
compenseert de proceskosten in die zin dat partijen de eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.E. de Kort, rechter, en in het openbaar uitgesproken.