ECLI:NL:OGEAC:2025:8

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
15 januari 2025
Publicatiedatum
30 januari 2025
Zaaknummer
CUR202403597 en CUR202404299
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • mr. drs. S. Lanshage
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen uitblijven van een Lob-verzoek door de Gouverneur

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao op 15 januari 2025 uitspraak gedaan over het beroep van eiseres tegen het uitblijven van een beslissing op haar verzoek om informatie op grond van de Landverordening openbaarheid van bestuur (Lob) gericht aan de Gouverneur. Eiseres, die in Nederland woont en in persoon procedeert, heeft een verzoek ingediend bij de Gouverneur, maar het Gerecht oordeelt dat de Gouverneur niet gehouden is om op dit verzoek te beslissen. De Gouverneur kan niet als bestuursorgaan in de zin van de Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) worden aangemerkt, waardoor het uitblijven van een beslissing niet kan worden aangemerkt als een beschikking. Het Gerecht verklaart zich daarom onbevoegd om kennis te nemen van het beroep van eiseres. Eiseres had haar verzoek moeten richten aan de minister van Financiën, die de bevoegdheid heeft om vergunningen te verlenen voor het exploiteren van hazardspelen. Het verzoek om een voorlopige voorziening van eiseres wordt afgewezen, omdat er geen belang meer is bij deze voorziening nu het Gerecht zich onbevoegd heeft verklaard. De uitspraak benadrukt de rol van de Gouverneur als onderdeel van de regering en de verantwoordelijkheden van de ministers in landsaangelegenheden.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

Uitspraak

op het verzoek om voorlopige voorziening en met toepassing van artikel 95 van de Lar, op het beroep in de zaak tussen:

[naam eiseres],

eiseres in de bodemzaak, verzoekster in de voorlopige voorziening,
wonende in Nederland,
procederende in persoon,
en

de Gouverneur,

verweerder,
gemachtigde: mr. B.T. Benschop.
Partijen zullen hierna worden aangeduid als eiseres en de Gouverneur.

Inleiding

1.1
In deze uitspraak beoordeelt het Gerecht het beroep van eiseres tegen het uitblijven van een beslissing op haar verzoek in de zin van de Landverordening openbaarheid van bestuur gericht aan de Gouverneur (beroep fictieve weigering). Daarnaast beoordeelt het Gerecht het verzoek van eiseres aan het Gerecht om een voorlopige voorziening te treffen (het verzoek).
1.2
Hoewel daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft de Gouverneur geen verweerschrift ingediend.
1.3
Het Gerecht heeft het verzoek en het beroep op de zitting van 4 december 2024 behandeld. Eiseres was hierbij via een beeld- en geluidsverbinding aanwezig. De Gouverneur heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, die werd vergezeld door [medewerker kabinet Gouverneur]. Partijen hebben ermee ingestemd dat het Gerecht uiterlijk zes weken na de zitting op zowel het beroep fictieve weigering als het verzoek uitspraak doet.
1.4
Het beroep en verzoek van eiseres zijn gelijktijdig behandeld met een ander beroep van eiseres, bij het Gerecht geregistreerd onder zaaknummer CUR202403598. Op dit beroep doet het Gerecht vandaag ook uitspraak.

Beoordeling door het Gerecht

2.1
Het Gerecht komt tot het oordeel dat hij onbevoegd is om van het beroep van eiseres kennis te nemen. Omdat het Gerecht daarmee op het beroep fictieve weigering heeft beslist, heeft eiseres geen belang meer bij haar verzoek om voorlopige voorziening. Het Gerecht wijst dit verzoek daarom af.
2.2
Hierna legt het Gerecht uit hoe hij tot dit oordeel is gekomen en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Wat is relevant om te weten in deze zaak?
3.1
Eiseres heeft op 24 februari 2024 op grond van de Lob verzocht om stukken te verstrekken die – kort gezegd – betrekking hebben op het exploiteren van hazardspleen op de internationale markt door middel van servicelijnen, zoals bedoeld in artikel 1, eerste lid van de Landsverordening buitengaatse hazardspelen (Lbh). Eiseres heeft dit verzoek ingediend bij het vergunningenloket. Het vergunningenloket heeft het verzoek van Eiseres doorgezonden naar de minister van Financiën.
3.2
Eiseres heeft op 12 april 2014 beroep ingesteld tegen het uitblijven van een beslissing op haar Lob-verzoek (fictieve weigering). Dit beroep is bij het Gerecht geregistreerd onder zaaknummer CUR202401282. Terwijl dit beroep fictieve weigering bij het Gerecht liep, heeft de minister van Financiën alsnog een afwijzende beslissing op dit Lob-verzoek genomen. Het Gerecht heeft het beroep tegen de fictieve weigering mede gericht geacht tegen die afwijzende beschikking van de minister van Financiën. Het Gerecht heeft de minister van Financiën in deze procedure aangemerkt als verwerende partij en heeft het beroep van eiseres behandeld op de zitting van 11 september 2024.
3.3
Eiseres heeft zich op de zitting van 11 september 2024 op het standpunt gesteld dat de minister van Financiën ten onrechte door het Gerecht als verweerder is aangemerkt. Volgens eiseres had haar verzoek gelet op de inhoud daarvan en de Lbh doorgestuurd moeten worden naar de Gouverneur en de minister van Algemene Zaken. Op de zitting heeft het Gerecht met eiseres afgesproken dat (na ontvangst van het griffierecht) twee nieuwe zaaknummers zullen worden aangemaakt voor de beroepen van eiseres tegen de fictieve weigering van de Gouverneur en de minister van Algemene Zaken om te beslissen op het Lob-verzoek van eiseres. Verder is afgesproken dat het Gerecht het beroep van eiseres zal doorsturen naar zowel de Gouverneur als de minister van Algemene Zaken met de opmerking dat – gelet op wat ter zitting van 11 september 2024 is afgesproken – in dit stadium aanleiding wordt gezien om de Gouverneur en de minister van Algemene Zaken als verweerder aan te merken. Eiseres heeft immers expliciet aangegeven dat zij het Lob-verzoek heeft willen richten aan zowel de Gouverneur als de minister van Algemene Zaken.
3.4
Deze procedure gaat over het nieuwe zaaknummer dat het Gerecht heeft aangemaakt waarbij de Gouverneur als verweerder is aangemerkt. In deze zaak moet de vraag worden beantwoord of het Gerecht bevoegd is om van dit beroep kennis te nemen.
Welke wettelijke bepalingen zijn van toepassing in deze zaak?
4.1
Bij de beantwoording van die vraag zijn de volgende wettelijke bepalingen van belang.
4.2
Artikel 28, eerste lid, van de Staatsregeling van Curaçao (de Staatsregeling) bepaalt dat de regering wordt gevormd door de Koning en de ministers. Het tweede lid bepaalt dat de Koning wordt vertegenwoordigd door de Gouverneur. Het derde lid bepaalt dat de ministers verantwoordelijk zijn aan de Staten.
4.3
Op grond van artikel 7, eerste lid, kunnen natuurlijke personen of rechtspersonen die door een beschikking rechtstreeks in hun belang zijn getroffen, daartegen beroep instellen bij het Gerecht.
4.4
Op grond van artikel 3, eerste lid, van de Lar wordt onder een beschikking verstaan een schriftelijk besluit van een bestuursorgaan inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling die niet van algemene strekking is.
4.5
Op grond van artikel 1, aanhef en onder a, van de Lob wordt onder een bestuursorgaan in de zin van deze landsverordening verstaan: de minister die het rechtstreeks aangaat.
4.6
Op grond van artikel 3, eerste lid, van de Lob kan een ieder een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan.
4.7
In artikel 1 van de Lbh wordt door de wetgever de bevoegdheid om vergunningen te verlenen geattribueerd aan de Gouverneur. In dit artikel staat in het eerste lid dat de Gouverneur bevoegd is om vergunning te verlenen tot het exploiteren van hazardspelen op de internationale markt door middel van servicelijndiensten.
4.8
Toegepast op deze zaak, komt het Gerecht tot de volgende beoordeling.
Is het Gerecht bevoegd om van het beroep kennis te nemen?
5.1
Naast zijn rol en bevoegdheden in aangelegenheden die het Koninkrijk aangaan, vertegenwoordigt de Gouverneur de Koning in de regering van het Land Curaçao. Behalve de Gouverneur, bestaat de regering uit de ministers. Het voorgaande volgt uit artikel 28, eerste en tweede lid, van de Staatsregeling. De Gouverneur is het constitutioneel hoofd van de regering en kan door het parlement niet ter verantwoording worden geroepen. De ministers zijn verantwoordelijk voor alle daden van de regering. Dat volgt uit het derde lid van de Staatsregeling. Alle bevoegdheden die de Staatsregeling en andere regelingen aan de Gouverneur in diens hoedanigheid als hoofd van de regering toekennen, zijn bevoegdheden van de regering als samengesteld ambt waarvan de Gouverneur deel uit maakt. Voor zover in wettelijke regelingen het woord Gouverneur wordt gebruikt, wordt hiermee dan ook steeds de regering bedoeld. Het gevolg hiervan is dat dat de Gouverneur in landsaangelegenheden geen zelfstandige bevoegdheden heeft, niet ter verantwoording kan worden geroepen in de Staten en evenmin bij het Gerecht en dus niet kan worden aangemerkt als bestuursorgaan in de zin van de Lar.
5.2
Het voorgaande kan anders zijn als uit de context blijkt dat in een bevoegdheid aan de Gouverneur in persoon toekomt. Naar het oordeel van het Gerecht doet deze uitzondering zich in dit geval niet voor.
5.3
Uit het voorgaande volgt dat dat de Gouverneur in dit geval niet kan worden aangemerkt als een bestuursorgaan in de zin van de Lar. Dat betekent ook dat een beslissing van de Gouverneur op het verzoek van eiseres niet had geleid tot een beschikking in de zin van de Lar. Om te kunnen spreken van een beschikking in de zin van de Lar, moet de schriftelijke beslissing afkomstig zijn van een bestuursorgaan. Nu geen sprake kan zijn van een beschikking, kan het uitblijven van een beschikking ook niet met het geven van een beschikking worden gelijkgesteld. Omdat geen sprake is van een beschikking of een weigering om te beschikken die daaraan kan worden gelijkgesteld, is niet voldaan aan de in artikel 7 van de Lar genoemde voorwaarden voor het instellen van beroep bij het Gerecht. Tegen het uitblijven van een beslissing door de Gouverneur staat dan ook geen beroep open. Het Gerecht verklaart zich daarom onbevoegd om daarvan kennis te nemen.
5.4
Omdat het Gerecht in deze uitspraak op het beroep van eiseres heeft beslist, heeft eiseres geen belang meer bij het treffen van een voorlopige voorziening. Het Gerecht wijst het verzoek om een voorlopige voorziening dan ook af.
Overweging ten overvloede: waar kan Eiseres haar Lob-verzoek wel indienen?
6. Het Gerecht overweegt geheel ten overvloede en ter voorlichting aan partijen dat uit het landsbesluit van 23 december 2019 (no. 2019/39110) blijkt dat de Raad van Ministers het wenselijk heeft geacht de bevoegdheid om vergunningen te verlenen in de zin van artikel 1 van de Lbh te beleggen bij één van de ministers, namelijk de minister van Financiën. In artikel 2, eerste lid, van dit landsbesluit staat onder andere dat de minister van Financiën mandaat wordt verleend om de bevoegdheid uit artikel 1 van de Lbh uit te oefenen. Dat betekent dat die minister moet worden aangemerkt als ‘de minister die het rechtstreeks aangaat’, in de zin van artikel 1, aanhef en onder a van de Lob. Dat betekent dat eiseres haar Lob-verzoek had moeten richten aan de minister van Financiën. Het Gerecht heeft om deze reden de minister van Financiën in de hiervoor genoemde (eerdere) procedure met zaaknummer CUR202401282 aangemerkt als verwerende partij. Eiseres heeft zoals gezegd deze procedure ingetrokken. Het staat haar echter vrij om een nieuw Lob-verzoek te richten aan de minister van Financiën. Dat Eiseres in Nederland woonachtig is, staat aan dat verzoek niet in de weg. Het Gerecht wijst in dit verband op de uitspraak van het Hof van 29 mei 2024 (ECLI:NL:OGHACMB:2024:58).

Conclusie en gevolgen

7. De Gouverneur was en is niet gehouden om te beslissen op het Lob-verzoek van eiseres. De Gouverneur is immers geen bestuursorgaan in de zin van de Lar. Een beslissing van de Gouverneur op het verzoek van eiseres is daarom geen beschikking in de zin van de Lar. Het uitblijven daarvan is ook geen beschikking. Nu geen sprake is van een beschikking, is het Gerecht onbevoegd om kennis te nemen van het beroep van eiseres. Het Gerecht is niet gebleken van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.

Beslissing

Het Gerecht:
  • verklaart zich onbevoegdom van het beroep kennis te nemen;
  • wijst afhet verzoek om voorlopige voorziening
    .
Aldus gegeven door mr. drs. S. Lanshage, rechter in het Gerecht, en in het openbaar uitgesproken op 15 januari 2025 te Curaçao, in tegenwoordigheid van
mr. H. van der Schaft, griffier.

Informatie over hoger beroep

Tegen deze uitspraak, voor zover deze gaat over het beroep, kunnen alle partijen hoger beroep instellen bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie. Tegen de beslissing op het verzoek om een voorlopige voorziening kan geen hoger beroep worden ingesteld.
Het hoger beroepschrift moet worden ingediend
binnen zes wekenna de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Het hoger beroep moet worden ingediend bij het Gerecht dat de uitspraak heeft gedaan.
De indiener van het hoger beroep moet in ieder geval:
  • het hoger beroepschrift indienen in tweevoud;
  • een afschrift van deze uitspraak bijvoegen;
  • vermelden waarom hij het niet eens is met de uitspraak (hoger beroepsgronden).
Partijen kunnen gebruik maken van de mogelijkheid om binnen de gegeven hoger beroepstermijn te volstaan met een pro-forma hoger beroepschrift. Dit betekent dat de hoger beroepsgronden op een later moment worden ingediend.
Voor het instellen van het hoger beroep is griffierecht verschuldigd.