In deze zaak, die diende voor het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, hebben eisers, [Eiser 1] en [Eiser 2], beiden wonend in [woonplaats], een kort geding aangespannen tegen gedaagden, [Gedaagde 1], [Gedaagde 2] en [Gedaagde 3], die niet in rechte verschenen zijn. De eisers hebben hun vorderingen onderbouwd in een verzoekschrift van 29 januari 2025, en de mondelinge behandeling vond plaats op 25 maart 2025, waarbij alleen eiseres sub 2 aanwezig was. De gedaagden zijn, ondanks behoorlijke oproeping, niet verschenen, waardoor verstek is verleend.
De eisers hebben gevorderd dat het gerecht hen in hun vorderingen zou steunen, en het gerecht heeft vastgesteld dat de vorderingen niet onrechtmatig of ongegrond zijn. Het gerecht heeft geoordeeld dat er een spoedeisend belang is bij de vorderingen van eisers, en dat in een bodemprocedure te verwachten valt dat deze vorderingen zullen worden toegewezen. Het gerecht heeft daarom besloten om de gevraagde voorziening toe te wijzen.
In de beslissing heeft het gerecht bepaald dat het vonnis in de plaats treedt van alle door gedaagden te verrichten rechtshandelingen die nodig zijn voor de verkoop en levering van het recht van erfpacht op een perceel grond in Curaçao. Tevens is bepaald dat de instrumenterende notaris de netto-opbrengst van de verkoop onder zich houdt ten behoeve van gedaagden. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat ieder partij zijn eigen kosten draagt. Het vonnis is uitgesproken door mr. M.E.B. de Haseth.