ECLI:NL:OGEAM:2012:BX6135

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
11 mei 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
KG 23/2012
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot doorbetaling van loon en werkhervatting na beëindiging van arbeidsovereenkomst

In deze zaak vordert de werknemer, die sinds 8 december 2001 in dienst is bij de besloten vennootschap Menzies Aviation St. Maarten B.V., doorbetaling van zijn loon en werkhervatting. De werknemer was werkzaam als Ramp Service Agent en werd op non-actief gesteld na de vondst van een tas met drugs in een vliegtuig op Princess Juliana International Airport. Menzies heeft de loonbetaling per eind augustus 2011 gestaakt, terwijl de werknemer stelt dat hij bereid is om te werken en dat zijn dienstverband nog steeds voortduurt. Het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten oordeelt dat er geen concrete verdenking tegen de werknemer bestaat en dat Menzies niet heeft aangetoond dat de werknemer betrokken was bij de drugszaak. Het Gerecht concludeert dat het risico van de non-werkstelling voor rekening van Menzies komt, omdat zij heeft nagelaten een toegangspas voor de werknemer aan te vragen bij de luchthavenautoriteiten. Het Gerecht wijst de vordering van de werknemer toe en veroordeelt Menzies tot doorbetaling van het loon vanaf 1 september 2011, vermeerderd met wettelijke rente en verhoging. Tevens worden de proceskosten aan de zijde van de werknemer toegewezen. Het vonnis is uitgesproken op 11 mei 2012 door rechter D.M. Thierry.

Uitspraak

Vonnis van 11 mei 2012
Zaaknummer: KG 23/2012
Vonnisnr.
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN
VONNIS in kort geding
in de zaak van
[werknemer],
wonende in Sint Maarten,
eiser,
gemachtigde: dhr. E.I. Maduro,
tegen
de besloten vennootschap MENZIES AVIATION ST. MAARTEN B.V.,
gevestigd in Sint Maarten,
gedaagde,
gemachtigde: mr. C.J. Koster.
Partijen worden hierna – in navolging van partijen – aangeduid als [werknemer] en Menzies.
1. De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het op 8 februari 2012 ingediende verzoekschrift;
- de pleitnota met producties van [werknemer];
- de pleitnota met producties van Menzies;
- de behandeling ter zitting van 20 april 2012.
Het vonnis werd bepaald op vandaag.
2. De feiten
2.1 [werknemer] is sinds 8 december 2001 in dienst van Menzies. Hij was laatstelijk werkzaam in de functie van <i>Ramp Service Agent</i>.
2.2 Menzies voert een onderneming die gelande vliegtuigen op Princess Juliana International Airport (PJIA) te Sint Maarten “afhandelt”, onder meer door bagage te laden en te lossen.
2.3 Op 8 december 2010 heeft de Douane na ontvangst van een tip een tas met drugs in een op PJIA geparkeerd vliegtuig aangetroffen.
2.4 Menzies heeft [werknemer] gehoord over betrokkenheid bij het laden van deze tas met drugs in het betreffende vliegtuig.
2.5 PJIA heeft vervolgens de toegangspas van [werknemer] voor het op PJIA beveiligde gebied ingetrokken. Menzies heeft [werknemer] vanaf 8 december 2010 met behoud van loon op non-actief gesteld.
2.6 Menzies heeft de loonbetaling per eind augustus 2011 gestaakt.
2.7 Bij brief van 1 september 2011 heeft Menzies aan PJIA het volgende geschreven over de arbeidsrechtelijke positie van [werknemer] en een tezamen met hem geschorste collega: “<i>(…). I am writing to confirm that our position with both of these employees is that we will not allow them in the workplace until these matters are closed, and the outcome of these investigations becomes clear. If either is found guilty of any crime, we will immediately take the necessary action to terminate their employment, however if they are exonerated, we would look at taking them back into our workforce at that time. In the meantime, we would welcome your support in continuing to have their ID’s deactivated. (…).</i>”
2.8 [werknemer] heeft bij brief van 3 oktober 2011 aan Menzies verzocht te worden toegelaten tot zijn werkzaamheden op de grond dat hij inkomen nodig heeft.
2.9 PJIA heeft bij brief van 18 januari 2012 aan de gemachtigde van [werknemer] het volgende geschreven: “<i>Reference is made to your correspondence dated January 15, 2012, concerning the captioned. Kindly note that PJIAE N.V. only issues a pass, when the employer requests said pass and the employer and employee comply with all rules and regulations set by PJIAE N.V. (…)</i>”
3. Het geschil
3.1 [werknemer] vordert – samengevat weergegeven – Menzies te veroordelen hem op straffe van verbeurte van een dwangsom te werk te stellen en het loon vanaf 30 augustus 2011 te betalen totdat de arbeidsovereenkomst tussen partijen op rechtsgeldige wijze zal zijn beëindigd, voorzover achterstallig te vermeerderen met de wettelijke rente en de wettelijke verhoging; kosten rechtens.
3.2 Aan zijn vorderingen legt [werknemer] ten grondslag dat het dienstverband met Menzies nog altijd voortduurt en dat hij zich bereid heeft verklaard de werkzaamheden te verrichten, doch Menzies daarvan geen gebruik maakt. Aldus is Menzies gehouden hem te werk te stellen en hem zijn loon door te betalen.
3.3 Menzies voert verweer dat hierna, voor zover van belang, aan de orde zal komen.
4. De beoordeling
4.1 Voorop gesteld moet worden dat de vordering, die in hoofdzaak strekt tot uitbetaling van achterstallig loon, naar zijn aard voldoende spoedeisend is.
4.2 Verder neemt het Gerecht tot uitgangspunt dat [werknemer] – anders dan een collega – niet is aangehouden in verband met de vondst van de tas met drugs. Gesteld noch gebleken is dat [wernemer] door de politie of het OM als verdachte is aangemerkt. De stelling van Menzies dat ‘het onderzoek nog loopt’ is niet alleen zonder enige onderbouwing gebleven maar zegt evenmin iets over de vraag of dit onderzoek zich op betrokkenheid van [werknemer] richt. Verder is de stelling van Menzies dat ‘de tipgever wist dat [werknemer] de tas met drugs in het vliegtuig zou laden’ onvoldoende concreet om in dit kort geding een verdenking op [werknemer] te laden. In dit kort geding houdt het Gerecht het ervoor dat niet van enige betrokkenheid van [werknemer] bij de tas met drugs is gebleken.
4.3 Als verweer tegen de loonvordering heeft Menzies aangevoerd dat [werknemer] volgens de regel ‘geen arbeid, geen loon’ van artikel 7A:1614b BW geen aanspraak kan maken op betaling van salaris aangezien hij vanaf 8 december 2010 niet meer werkt. Tegenover de stelling van [werknemer] dat dit voor risico van Menzies komt in de zin van artikel 7A:1614d BW, betoogt Menzies dat niet zij maar PJIA – buiten Menzies om – de toegangspas van [werknemer] heeft ingetrokken zodat Menzies hem eenvoudigweg niet kan laten werken.
4.3 Daarmee doet zich de Kafkaëske situatie voor waarin [werknemer] – naar moet worden aangenomen – geen verdachte is ten aanzien van de in het vliegtuig gevonden tas met drugs, zodat hij van een verdenking niet zal kunnen vrijgesproken. Zolang [werknemer] niet wordt vrijgepleit zal Menzies – zo blijkt uit de brief van 1 september 2011 – geen nieuwe toegangspas bij PJIA aanvragen en beschouwt Menzies hem weliswaar als haar werknemer, maar kan men hem niet zijn salaris betalen omdat hij niet werkt hetgeen voor niet voor Menzies risico komt aangezien niet zij maar PJIA de toegangspassen vertrekt.
4.4 Naar voorlopig oordeel van het Gerecht komt in deze situatie het risico van de verhindering voor rekening van Menzies, aangezien zij heeft nagelaten voor [werknemer] een toegangspas aan te vragen bij PJIA. Onder bovenbeschreven omstandigheid dat – kort gezegd – niet van enige concrete verdenking jegens [werknemer] is gebleken had het op de weg van Menzies gelegen een onderbouwde aanvraag bij PJIA te doen. Door dit na te laten valt het niet hebben van de vereiste toegangspas in de verhouding tussen partijen meer in de risicosfeer van Menzies dan in die van [werknemer].
4.5 Verder dient ervan te worden uitgegaan dat [werknemer] vanaf 8 december 2010 bereid is gebleven de werkzaamheden te verrichten. Aan het bereidheidsvereiste is voldaan indien de werknemer die ingevolge een aan de werkgever toe te rekenen oorzaak de bedongen arbeid niet kan verrichten, bereid is de arbeid te hervatten zodra het daarvoor bestaande beletsel zal zijn opgeheven (HR 12 januari 1962, NJ 1962, 275). Aangezien Menzies [werknemer] op 8 december 2010 heeft weggezonden, kon een vermelding van bereidheid van [werknemer] niet worden gevergd. Te minder kon dit van hem worden verlangd toen Menzies – die vanaf de op non-actief stelling per 8 december 2010 salaris had doorbetaald – de loonbetalingen stopzette na 31 augustus 2011. Overigens heeft [werknemer] bij brief van 3 oktober 2011 – niet meer dan een ruime maand na stopzetting van het salaris – bij Menzies aanspraak gemaakt op wedertewerkstelling op de grond dat hij inkomen nodig heeft.
4.6 De gevorderde loonbetalingen, vermeerderd met rente en (gematigde) wettelijke verhoging, zijn toewijsbaar. Het is niet aannemelijk dat de bodemrechter de loonvordering zal matigen op de grond dat toewijzing van de volledige loonvordering in de gegeven omstandigheden tot onaanvaardbare gevolgen zou leiden. Menzies heeft na aanvankelijk het loon doorbetaald te hebben zonder verdere berichtgeving aan [werknemer] de loonbetalingen gestaakt, terwijl zij geen toegangspas voor [werknemer] – tegen wie als gezegd geen concrete verdenking is gebleken – heeft aangevraagd. De omstandigheid dat Menzies [werknemer] niet tewerk kan stellen is derhalve geen grond voor matiging. Ook de overige aangevoerde matigingsgronden – alleen of in onderling verband beschouwd – voldoen niet aan de vereiste onaanvaardbaarheidsmaatstaf.
4.7 [werknemer] heeft verder gevorderd dat Menzies hem weer tot de werkzaamheden toelaat. Het Gerecht zal deze vordering afwijzen nu Menzies (thans) niet aan een veroordeling daartoe kan voldoen.
4.8 Als de overwegend in het ongelijk gestelde partij zal Menzies worden veroordeeld in de kosten van de procedure.
5. De beslissing
Het Gerecht, rechtdoende in kort geding:
5.1 veroordeelt Menzies tot doorbetaling aan [werknemer] van het overeengekomen loon vanaf 1 september 2011 totdat de arbeidsovereenkomst op rechtsgeldige wijze zal zijn beëindigd, voorzover achterstallig te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de respectievelijke vervaldata, waarbij de lonen vanaf 1 september 2011 tot en met 31 januari 2012 worden vermeerderd met de wettelijke verhoging van 15%;
5.2 veroordeelt Menzies in de kosten van de procedure aan de zijde van [werknemer] tot op heden begroot op NAfl. 725,50 aan verschotten en NAfl. 1.000,-- aan salaris gemachtigde;
5.3 verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.4 wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.M. Thierry, rechter in dit gerecht en in het openbaar uitgesproken op 11 mei 2012 in aanwezigheid van de griffier.