ECLI:NL:OGEAM:2014:2

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
6 juni 2014
Publicatiedatum
9 maart 2015
Zaaknummer
KG 2014/34
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot continuering van bankrelaties door RBC Royal Bank N.V. met Atlantis World Management N.V. en anderen in kort geding

In deze zaak, die op 6 juni 2014 door het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten werd behandeld, vorderden de eiseressen, bestaande uit Atlantis World Management N.V., Dawn Properties Ltd. en International Financial Planning Services Ltd., dat RBC Royal Bank N.V. de bankrelaties met hen zou continueren. De eiseressen stelden dat het voor hun bedrijfsvoering essentieel was om toegang te hebben tot bankrekeningen, aangezien zij geen andere bank in Sint Maarten konden vinden die bereid was om met hen samen te werken. De eiseressen wezen op de ernstige gevolgen van het beëindigen van de bankrelaties, waaronder het risico van cashbetalingen en de impact op hun schuldeisers en werknemers.

RBC voerde verweer en stelde dat de beëindiging van de bankrelatie gerechtvaardigd was, gezien de reputatierisico's die aan de bankrelatie verbonden waren. Het Gerecht oordeelde dat, hoewel RBC de vrijheid had om de bankrelatie op te zeggen, de belangen van de eiseressen zwaarder wogen. Het Gerecht concludeerde dat de beëindiging van de bankrelaties onomkeerbare gevolgen zou hebben voor de eiseressen en hun crediteuren. Daarom werd RBC bevolen om de bankrelaties met de eiseressen te continueren totdat de bodemrechter in de aanhangige procedure een definitief oordeel had gegeven.

Het Gerecht veroordeelde RBC ook in de proceskosten van de eiseressen en verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad. Dit vonnis benadrukt de noodzaak voor banken om zorgvuldig om te gaan met de beëindiging van bankrelaties, vooral wanneer dit aanzienlijke gevolgen kan hebben voor de betrokken partijen.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN

Zaaknummer: KG 2014/34
Datum: 6 juni 2014
Vonnis No.: VONNIS IN KORT GEDING
In de zaak van:

1.ATLANTIS WORLD MANAGEMENT N.V.,

gevestigd in Sint Maarten,
eiseres sub 1,

2.DAWN PROPERTIES LTD.,

gevestigd op Nevis,
eiseres sub 2,

3.INTERNATIONAL FINANCIAL PLANNING SERVICES LTD.,

gevestigd op Tortola,
eiseres sub 3,
gemachtigden van eiseressen sub 1-3: mr. J. Veen en mr. W.J. Nelissen,
tegen:
RBC ROYAL BANK N.V.,
kantoorhoudende in Sint Maarten,
gedaagde,
gemachtigde: R.F. Gibson jr.
Eiseressen sub 1-3 worden hierna gezamenlijk ook aangeduid als ‘Atlantis c.s.’(meervoud) en gedaagde als ‘RBC’.

1.Het verloop van het kort geding

Het verloop van het kort geding blijkt uit:
- het op 25 februari 2014 ter griffie ingediende inleidend verzoekschrift van Atlantis c.s. met producties.
Bij brieven van 14 maart 2014 en 23 mei 2014 hebben partijen aanvullende producties in het geding gebracht. Verder hebben Atlantis c.s. de eis bij akte gewijzigd. Op heden is het vonnis bepaald.

2.Het geschil in kort geding

2.1
Atlantis c.s. vorderen - zakelijk weergegeven – na wijziging van de eis – primair, subsidiair, en meer subsidiair – dat het Gerecht bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis RBC beveelt de bankrelaties met Atlantis c.s. te continueren en het gebruik van (een van) hun bankrekeningen bij RBC voort te zetten totdat een andere bank in Sint Maarten bereid is de bankrelatie over te nemen dan wel totdat de bodemrechter vonnis heeft gewezen in de op 4 februari 2014 aanhangig gemaakte bodemprocedure op straffe van een dwangsom en onder veroordeling van RBC in de proceskosten. De ‘nog meer subsidiair’ geformuleerde vordering zal het Gerecht onbesproken laten nu het Gerecht aan de beoordeling hiervan niet toekomt.
2.2
Atlantis c.s. leggen aan de vorderingen ten grondslag dat het voor de bedrijfsvoering van Atlantis c.s. noodzakelijk is dat Atlantis c.s. kunnen beschikken over bankrekeningen. Het is voor Atlantis c.s. niet mogelijk gebleken om een andere bank in Sint Maarten te vinden die bereid is om met Atlantis c.s. relaties aan te gaan op grond waarvan Atlantis c.s. (i) over bankrekeningen kunnen beschikken, (ii) kasstortingen kunnen doen en girale bijschrijvingen aanvaarden, (iii) overboekingsopdrachten en andere betalingen kunnen uitvoeren, (iv) over creditkaarten en hieraan verbonden faciliteiten kunnen beschikken en (v) en andere bancaire diensten kunnen verrichten. Atlantis c.s. hebben geen andere bank in Sint Maarten kunnen vinden die bereid is met hen in zee te gaan. Zonder over dergelijke bancaire relaties te beschikken, kunnen Atlantis c.s. eigenlijk niet voortbestaan. De gevolgen voor Atlantis c.s. om van het bancaire betalingsverkeer uitgesloten te worden, zijn mitsdien onaanvaardbaar:
  • RBC zal de banktegoeden van Atlantis c.s. in cash moeten afgeven (miljoenen in diverse valuta);
  • influx van cash geld in Sint Maarten met alle veiligheidsrisico’s van dien;
  • schuldeisers van Atlantis c.s. zullen alleen cash geld kunnen ontvangen waaronder de Landsontvanger, GEBE en de 300 werknemers van Atlantis c.s.
Deze consequenties zijn niet alleen voor Atlantis c.s. onaanvaardbaar, maar ook voor de betrokken schuldeisers zullen de gevolgen van de beëindiging van de bankrelaties onoverzienbaar zijn ook gelet op de omvang van de betalingen door Atlantis c.s. Ook de aanzienlijke veiligheidsrisico’s springen hierbij onmiddellijk in het oog. Het is voor Atlantis c.s. daarom van essentieel belang om bankrelaties met een bank in Sint Maarten te hebben en om bankrekeningen te kunnen gebruiken. Hieraan voegen Atlantis c.s. nog toe dat het met de reputatierisico’s van RBC overigens wel mee valt. Atlantis c.s. zijn nog nimmer met politie en justitie in aanraking geweest, laat staan dat zij in Sint Maarten voor strafbare feiten (onherroepelijk) zijn veroordeeld. En recentelijk heeft Atlantis World Management N.V. bij RBC in Canada, Toronto, een beleggersrekening geopend met vermelding van de Ultimate Beneficial Owner (“UBO” [C]: de persoon die verantwoordelijk zou zijn voor de reputatierisico’s van RBC.
2.3
RBC voert gemotiveerd verweer waarop het Gerecht hierna, waar nodig, zal ingaan.

3.De feiten

3.1
Ter zake van de feiten verwijst het Gerecht naar de vaststelling van de feiten in het kort gedingvonnis van 5 april 2013 van het Gerecht (KG 22/2013) en de vaststelling van de feiten in het vonnis van 29 oktober 2013 van het Gerecht (AR 81/2013). Het Gerecht neemt deze feitenvaststellingen in dit geding over en welke vaststellingen in de producties 2 en 3 van het inleidende verzoekschrift zijn na te lezen.
3.2
Bij het kort geding vonnis heeft het Gerecht onder andere RBC bevolen de bankrelaties met eisers sub 1-3 voor ten minste een jaar voort te zetten.
3.3
Bij vonnis van 29 oktober 2013 (AR 81/2013) heeft het Gerecht de tegen RBC ingestelde vordering van Atlantis c.s. afgewezen. Deze vordering strekte er toe dat RBC de bankrelaties tussen Altantis c.s. en RBC alsmede het gebruik van alle bankrekeningen van Atlantis c.s. bij RBC diende voort te zetten. Onder sub 4.12 van dit vonnis is geoordeeld dat ‘
Gelet op het voorgaande kan, anders dan Atlantis c.s. hebben gesteld, niet worden gezegd dat RBC voor Atlantis c.s. de enige toegang is tot het bancaire systeem. Nu voorts slechts van betaalrekeningen (waarvan een deel ongebruikt) sprake is en er geen kredietrelatie tussen RBC en Atlantis c.s. bestaat, dient, ondanks de lange duur van de bankrelatie en de omstandigheid dat zich binnen de bankrelatie nooit problemen hebben voorgedaan, het zwaarwegende belang van RBC bij opzegging van de bankrelatie te prevaleren. De opzegging was dan ook, gelet op een afweging van de wederzijdse belangen, gerechtvaardigd.’ Onder sub 4.13 van dit vonnis oordeelt het Gerecht uiteindelijk ‘
brengen voormelde omstandigheden in dit geval niet mee dat de wijze van opzegging zodanig onzorgvuldig is dat de opzegging van de bankrelatie daarom de toets aan de redelijkheid en billijkheid niet kan doorstaan.’ Onder sub 4.14 van dit vonnis trekt het Gerecht de eindconclusie ‘
Gelet op het voorgaande is het gerecht van oordeel dat de opzegging niet in strijd is met de redelijkheid en billijkheid. Dat betekent dat de vorderingen van Atlantis c.s. moeten worden afgewezen.’

4.De beoordeling in kort geding

4.1
In de aard van de vorderingen ligt de spoedeisendheid besloten.
4.2
In dit geding is naar het voorlopige oordeel inmiddels komen vast te staan dat -anders dan de bodemrechter nog oordeelde- dat geen der banken in Sint Maarten bereid is gebleken om een bankrelatie met Atlantis c.s. aan te gaan. Verder is voorshands door Atlantis c.s. aangetoond dat ook in de nabije toekomst geen der banken in Sint Maarten bereid is om met Atlantis c.s. bancaire relaties aan te gaan hetgeen allemaal zou samenhangen met de betrokkenheid van [C] bij Atlantis c.s. Verder is voorshands komen vast te staan de gevolgen voor Atlantis c.s. en hun schuldeisers onoverzienbaar zullen zijn, indien de bankrelaties tussen partijen daadwerkelijk zullen worden beëindigd. Los daarvan zullen de veiligheidsrisico’s aanzienlijk vergroten doordat talrijke transacties nog slechts met baar geld zullen moeten worden uitgevoerd. Het risico bestaat zelfs dat Atlantis c.s. de deuren zullen moet sluiten met alle gevolgen van dien voor de werknemers van Atlantis c.s. en de landskas.
4.3
Het Gerecht onderkent dat het in kort geding zal hebben te richten naar de uitspraak van de bodemrechter inzake AR 81/2013. Het Gerecht onderkent ook dat RBC de vrijheid moet hebben om bankrelaties op te zeggen zeker als de RBC meent dat deze relaties reputatierisico’s voor haar meebrengen, hoewel daarvan het Gerecht nu niet direct is gebleken. Immers, in de publicaties die door RBC in dit geding zijn gebracht, is geen verband gelegd tussen [C] (of zijn vermeende betrokkenheid bij maffia-achtige groeperingen) en de RBC. Het is ook nog maar de vraag wie het verband zal leggen tussen RBC en [C]. Van strafbare feiten zijdens Atlantis c.s. gepleegd in Sint Maarten is het Gerecht niets gebleken.
4.4
Desondanks dient de rechter in kort geding bij de beoordeling van de vordering tot het treffen van een voorziening bij voorraad, zoals hiervoor geformuleerd, de wederzijdse belangen van partijen af te wegen hetgeen er ook toe kan leiden dat de rechter in kort geding zich niet bij de beoordeling van de bodemrechter aansluit in het geval zich nieuwe feiten en omstandigheden na het wijzen van dit vonnis van de bodemrechter hebben voorgedaan. Zoals hier de omstandigheid dat geen andere bank bereid is gebleken om met Atlantis c.s. zaken te doen, maar waarvan de bodemrechter nog wel was uitgegaan.
4.5
Tegenover het belang van RBC om de vrijheid te hebben een bankrelatie op te zeggen, staat het belang van RBC
(lees: Atlantis c.s.)verschoond te blijven van de verstrekkende -hiervoor omschreven- gevolgen van de daadwerkelijke beëindiging van deze bankrelaties tussen partijen.
4.6
Het Gerecht is voorshands van oordeel dat bij afweging van de in aanmerking komende belangen van partijen het belang van Atlantis c.s. bij voortzetting van de bankrelaties zwaarder weegt ook omdat beëindiging van de bancaire relaties met RBC met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid tot onomkeerbare gevolgen voor Atlantis c.s. (en haar crediteuren) zal leiden, terwijl de (tijdelijke) voortzetting van de bankrelaties tussen Atlantis c.s. en RBC deze gevolgen niet heeft, althans hiervan is het Gerecht niets gebleken.
4.7
De contractsvrijheid ten spijt en ondanks de gehoudenheid van het Gerecht zich te moeten richten naar de hiervoor genoemde beslissing van de bodemrechter zal het Gerecht op grond van deze belangenafweging RBC moeten bevelen de bankrelaties met Atlantis c.s. op na te melden wijze te continueren.
4.8
Deze belangafweging valt dus in het voordeel uit van Atlantis c.s. en dient naar het voorlopige oordeel van het Gerecht mee te brengen dat de meer subsidiaire vordering van Atlantis c.s. dient te worden toegewezen. Immers, nu niet aannemelijk is dat Atlantis c.s. in Sint Maarten een andere bank zal kunnen vinden die bereid is met Atlantis c.s. zaken te doen, zou toewijzing van de primaire en subsidiaire vorderingen meer dan slechts een voorlopige voorziening of ordemaatregel betekenen. Dit soort beslissingen ten gronde dient het Gerecht in kort geding achterwege te laten.
4.9
De naleving van deze veroordeling dient te worden versterkt met de na te vermelden dwangsommen.
4.1
Als de in het ongelijk gestelde partij zal RBC in de proceskosten van Atlantis c.s. worden veroordeeld die tot op heden kunnen worden begroot op NAf 2.185,50 waarvan NAf 450,00 aan vastrecht, NAf 235,50 aan betekeningskosten en Naf 1.500,00 aan gemachtigdensalaris.
4.11
De veroordelingen zullen hierna uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.
4.12
Het meer of anders gevorderde zal hierna worden afgewezen.

3.De beslissing in kort geding

Het Gerecht:
4.1
beveelt RBC de bankrelaties met Atlantis c.s. te continueren en het gebruik door Atlantis c.s. van hun bankrekeningen bij RBC zoals vermeld op de als productie 1 overgelegde brieven dan wel het gebruik door Atlantis c.s. van ten minste één bankrekening van elk van eiseressen sub 1 -3 bij RBC in EUR en USD zoals vermeld op de als productie 1 overgelegde brieven op gebruikelijke wijze voort te zetten totdat de bodemrechter onherroepelijk vonnis heeft gewezen in de op 4 februari 2014 aanhangig gemaakte bodemprocedure op verbeurte van een dwangsom van US $ 250.000,00 voor iedere bankrekening die RBC in strijd met dit bevel opheft en op verbeurte van een dwangsom van US $ 250,00 voor elke overige bancaire dienst die RBC in strijd met dit bevel opzettelijk weigert uit te voeren;
4.2
veroordeelt RBC om de kosten van dit geding aan Atlantis c.s. te betalen die tot op heden kunnen worden begroot op NAf 2.185,50;
4.3
verklaart het vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
4.4
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit kort geding vonnis is gewezen door mr. C.T.M. Luijks, rechter in het Gerecht in eerste aanleg te Sint Maarten, en uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier op 6 juni 2014.