ECLI:NL:OGEAM:2016:106

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
22 september 2016
Publicatiedatum
6 augustus 2018
Zaaknummer
100.00363/14
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zware mishandeling met messteek in rug en noodweerexces

In deze zaak, die op 22 september 2016 door het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten werd behandeld, stond de verdachte terecht voor zware mishandeling. De verdachte had op 28 september 2014 in Sint Maarten een persoon genaamd [slachtoffer] met een mes in de rug gestoken, wat leidde tot zwaar lichamelijk letsel. Tijdens de zitting op 8 september 2016 eiste de officier van justitie een gevangenisstraf van zeven jaar, terwijl de verdediging aanvoerde dat de verdachte handelde uit noodweerexces. Het Gerecht oordeelde dat de dagvaarding geldig was en dat het openbaar ministerie ontvankelijk was in de vervolging. Na het horen van getuigen en het bestuderen van het bewijs, kwam het Gerecht tot de conclusie dat er onvoldoende bewijs was voor opzet op de dood van het slachtoffer. De verdachte werd vrijgesproken van het primair tenlastegelegde, maar het Gerecht achtte het subsidiair tenlastegelegde bewezen. Het Gerecht oordeelde dat de verdachte in een noodweersituatie verkeerde, maar dat hij verder ging dan noodzakelijk was in zijn verdediging. Desondanks werd het beroep op noodweerexces aanvaard, waardoor de verdachte niet strafbaar werd geacht voor het bewezenverklaarde feit. Het vonnis werd uitgesproken door rechter D. Gruijters, in aanwezigheid van griffier A.C. Wormgoor.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN

S T R A F V O N N I S
in de zaak tegen de verdachte:
[VERDACHTE],
geboren op [geboortedatum] 1983 in [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres].

1.Onderzoek van de zaak

Het onderzoek ter openbare terechtzitting heeft plaatsgevonden op 8 september 2016. De verdachte is verschenen, bijgestaan door zijn raadvrouw mr. B. Brooks.
De officier van justitie mr. D.M. Noordzij heeft ter terechtzitting gevorderd de verdachte ~ter zake van het primair tenlastegelegde feit te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 (zeven) jaren, met aftrek van voorarrest.*
De raadsvrouw heeft bepleit dat – kort gezegd – verdachte dient te worden vrijgesproken dan wel moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging omdat hij uit noodweer (exces) heeft gehandeld.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd:
Primair
dat hij op of omstreeks 28 september 2014 in Sint Maarten, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, immers heeft verdachte opzettelijk en na al dan niet kalm beraad en rustig overleg die [slachtoffer] met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp meermalen, althans eenmaal in de borst(streek) en/of rug, althans het (boven)lichaam gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair
dat hij op of omstreeks 28 september 2014 in Sint Maarten, aan een persoon genaamd [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht door opzettelijk meermalen, althans eenmaal (telkens) met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, meerdere malen, althans eenmaal in de borst(streek) en/of rug, althans het (boven)lichaam heeft gestoken, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.

3.Voorvragen

Het Gerecht heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat het bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.Bewijsbeslissingen

4A. Vrijspraak
Het Gerecht heeft uit het onderzoek op de terechtzitting door de inhoud van wettige bewijsmiddelen niet de overtuiging bekomen dat de verdachte het
primairtenlastegelegde heeft begaan en zal de verdachte daarvan vrijspreken.
Het Gerecht overweegt in het bijzonder het volgende:
Uit het voorhanden zijnde bewijsmateriaal heeft het Gerecht niet kunnen vaststellen dat verdachte opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer. Verdachte heeft verklaard het slachtoffer eerst in de borst en later in de rug te hebben gestoken maar verdere medische informatie over de ernst van de verwondingen ontbreekt. Zo is niet komen vast te staan dat het slachtoffer daadwerkelijk steekwonden in de borst had. Het slachtoffer heeft toen de politie ter plaatse kwam alleen gezegd dat hij in de rug was gestoken. Ook blijkt niet waar
en hoe precies het slachtoffer in zijn rug is gestoken en evenmin of daarbij vitale delen in het lichaam zijn geraakt. Daardoor kan het Gerecht niet vaststellen of de wijze waarop verdachte heeft gestoken op zichzelf de dood van het slachtoffer kon veroorzaken. De verklaringen van de familie van het slachtoffer over zijn letsel zijn eveneens onvoldoende dragend voor enige conclusie omtrent de kans dat het slachtoffer als gevolg van de steekwond had kunnen overlijden. Overigens heeft verdachte ontkend het opzet te hebben gehad om het slachtoffer te doden.
Daarbij komt dat het Gerecht – anders dan de officier van justitie – de verklaring van de getuige [getuige 2] buiten beschouwing laat. Geen van de andere getuigen heeft verklaard dat getuige [getuige 2], althans een vrouw, van het incident getuige is geweest. Verder luidt haar verklaring op essentiële onderdelen zo anders (over het tijdstip van het incident, over de kleur van de jeep van verdachte, over de broer van verdachte die ook in de jeep zou zitten) dan andere getuigen hebben verklaard, dat het Gerecht ernstig twijfelt aan de betrouwbaarheid van de verklaring van deze getuige. Getuige [getuige 2] kon, ondanks pogingen daartoe van de rechter-commissaris, niet nader worden gehoord omdat zij spoorloos is verdwenen.
Getuige [getuige 1] heeft bij de politie een belastende verklaring afgelegd en is door de rechter-commissaris nader gehoord. Volgens deze getuige had verdachte zelf een mes bij zich en heeft hij als eerste gestoken waarna het slachtoffer heeft geprobeerd verdachte met een mes (terug) te steken. Deze verklaring staat op zichzelf en wordt niet ondersteund door ander bewijsmateriaal. Zowel verdachte als zijn broer spreken tegen dat verdachte zelf een mes bij zich had, bovendien is een tweede mes ook niet aangetroffen. Ook deze verklaring kan derhalve niet bijdragen aan het bewijs van opzet op de dood van het slachtoffer.
4B. Bewijsmiddelen
De overtuiging dat de verdachte het
subsidiairbewezen verklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de wettige bewijsmiddelen zijn vervat. De bewijsmiddelen zullen in geval van hoger beroep in een aan dit vonnis te hechten bijlage worden opgenomen.
4C. Bewijsoverweging
Hoewel – zoals hiervoor reeds overwogen – een medische verklaring ontbreekt is naar het oordeel van het Gerecht buiten redelijke twijfel komen vast te staan dat het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen ten gevolge van het steken door verdachte. Uit het proces-verbaal van bevindingen dat door de officier van justitie werd opgemaakt nadat deze met familie van het slachtoffer contact had gehad, blijkt dat het slachtoffer in een rolstoel is beland en voortaan voortdurend verzorging behoeft. Het Gerecht acht aannemelijk dat dit de gevolgen zijn van de gedraging van verdachte. Die gevolgen dienen juridisch als zwaar lichamelijk letsel te worden gekwalificeerd. Verdachte heeft door in de rug te steken minst genomen voorwaardelijk opzet gehad op dat letsel.
4D. Bewezenverklaring
Het Gerecht heeft uit het onderzoek op de terechtzitting door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat het bewezen acht:
dat hij op
of omstreeks28 september 2014 in Sint Maarten, aan een persoon genaamd [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht door opzettelijk
die [slachtoffer]meermalen, althans eenmaal (telkens)met een mes,
althans met een scherp en/of puntig voorwerp, meerdere malen, althans eenmaalin de
borst(streek) en/ofrug,
althans het (boven)lichaam heeft gestoken, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
te steken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn in de bewezenverklaring
cursief weergegevenverbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, zoals doorgestreept in de tekst, is niet bewezen, zodat de verdachte hiervan zal worden vrijgesproken.

5.Kwalificatie

Het bewezenverklaarde levert op:
Subsidiair: zware mishandeling

6.Strafbaarheid van het feit en strafbaarheid van de verdachte

Verdachtes raadsvrouw heeft aangevoerd dat verdachte – kort gezegd – in noodweer (exces) heeft gehandeld en om die reden zou moeten worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Voor een slagend beroep op noodweer is vereist dat het door verdachte gepleegde feit was geboden door de noodzakelijke verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. Voor aanvaarding van noodweer-exces vereist dat sprake is van een verontschuldigbare overschrijding van de grenzen van de noodzakelijke verdediging. Daarvan kan slechts sprake zijn indien (ECLI:NL:HR:2016:456):
de verdachte de hem verweten gedraging heeft verricht in een situatie waarin en op een tijdstip waarop voor hem de noodzaak bestond tot verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, maar daarbij als onmiddellijk gevolg van een hevige door die aanranding veroorzaakte gemoedsbeweging verder gaat dan geboden is, dan wel indien
op het tijdstip van de hem verweten gedraging de onder a bedoelde situatie weliswaar was beëindigd en de noodzaak tot verdediging er dus wel was geweest (maar niet meer bestond), doch zijn gedraging niettemin het onmiddellijk gevolg was van een hevige gemoedsbeweging die was veroorzaakt door de daaraan voorafgaande wederrechtelijke aanranding.
Het Gerecht is van oordeel dat sprake is geweest van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van verdachte op het moment dat hij door het latere slachtoffer ([slachtoffer]) van achteren in zijn nek werd gestoken. De noodzaak zich tegen deze aanranding te verdedigen was evident en gerechtvaardigd. Er was derhalve sprake van een noodweersituatie.
Gedragingen van de verdachte die aan de wederrechtelijke aanranding door het latere slachtoffer zijn voorafgegaan, kunnen in de weg staan aan het beroep op noodweer of noodweerexces, maar slechts onder bijzondere omstandigheden. Naar het oordeel van het Gerecht is van zulke bijzondere omstandigheden geen sprake geweest. Verdachte is naar het latere slachtoffer toegelopen en heeft hem aangesproken omdat deze eerder verdachtes broer had geroofd en dit de vorige dag kennelijk weer had geprobeerd. Verdachte was boos en er is toen een woordenwisseling ontstaan waarbij verdachte het latere slachtoffer heeft gezegd dat hij hem niet meer in de buurt wilde zien. De woordenwisseling is geëindigd doordat verdachte zich omdraaide en wegliep. Niet is aannemelijk geworden dat verdachte het latere slachtoffer heeft geprovoceerd of een gewelddadige reactie van het latere slachtoffer heeft uitgelokt. Voor zover gesteld kan worden dat verdachte met zijn optreden zich willens en wetens in een situatie heeft begeven waarin een agressieve reactie van het latere slachtoffer te verwachten viel, is die enkele omstandigheid onvoldoende om in de weg te staan aan een slagen van een beroep op noodweer of noodweerexces. De verklaring van getuige [getuige 1], dat verdachte met een eigen mes naar het slachtoffer is toegelopen, zou dat anders kunnen maken. Dit onderdeel van de verklaring van [getuige 1] vindt echter, met inachtneming van wat hiervoor is gezegd over de verklaring van getuige [getuige 2], geen steun in het overige dossier, te meer nu ter plaatse geen tweede mes is aangetroffen.
Nadat verdachte door het latere slachtoffer in zijn nek is gestoken, heeft verdachte zich omgekeerd en is het tot een worsteling gekomen, waarbij het mes – waarmee verdachte kennelijk eerder zelf gestoken was – op de grond gevallen. Verdachte kon toen het mes eerder pakken dan het latere slachtoffer. Vervolgens is de worsteling doorgegaan waarbij verdachte het latere slachtoffer op enig moment in de rug heeft gestoken. Verdachte en het latere slachtoffer stonden toen tegen elkaar aan met de hoofden tegen/naast elkaar waarbij verdachte zijn armen om het latere slachtoffer heeft gedaan en met het mes (in de rug) heeft gestoken.
Naar het oordeel van het Gerecht is verdachte, door het latere slachtoffer met het mes in de rug te steken, verder gegaan dan in het kader van zijn verdediging geboden was. Verdachte had toen hij eenmaal in het bezit was van het mes en nadat ook zijn broer te hulp was geschoten, letterlijk afstand van het latere slachtoffer kunnen nemen en hem kunnen sommeren (desnoods onder bedreiging van het mes) weg te gaan. Het beroep op noodweer faalt om die reden. Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit. Het feit is derhalve strafbaar.
Het Gerecht komt echter niet tot strafoplegging. Verdachte heeft verklaard dat hij wanhopig was en vocht voor zijn leven en het latere slachtoffer hem tijdens de worsteling bleef aanvallen en probeerde nogmaals te steken.
Het Gerecht acht voldoende aannemelijk geworden dat verdachte, die kort daarvoor van achteren onverhoeds in zijn nek was gestoken door het latere slachtoffer, vrijwel direct in een hevige gemoedsbeweging is geraakt en het gevoel heeft gehad voor zijn leven te vechten. In die gemoedstoestand is – zoals hiervoor overwogen – verdachte ter ver gegaan in zijn verdediging maar het Gerecht acht dat in de gegeven omstandigheden verontschuldigbaar. Het beroep op noodweerexces zal om die reden worden aanvaard. Verdachte is derhalve niet strafbaar voor het bewezenverklaarde feit. Dit leidt tot de navolgende beslissingen.

7.Beslissing

Het Gerecht:
verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde zoals in rubriek
4Aomschreven heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde zoals in rubriek
4Domschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd en spreekt verdachte daarvan vrij;
verklaart dat het bewezen verklaarde feit het in rubriek
5genoemde strafbare feit oplevert;
verklaart de verdachte hiervoor
nietstrafbaar en
ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging;
Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit vonnis is gewezen door de rechter mr. D. Gruijters en uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Gerecht op 22 september 2016, in tegenwoordigheid van de griffier mr. A.C. Wormgoor.