ECLI:NL:OGEAM:2016:110

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
23 oktober 2016
Publicatiedatum
2 juli 2019
Zaaknummer
100.00407/15
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitlokking van moord op vader door verdachte met behulp van medeverdachte

In de zaak tegen de verdachte, geboren op [geboorteplaats] op [geboortedatum], die thans gedetineerd is, heeft het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten op 23 oktober 2016 uitspraak gedaan. De verdachte werd beschuldigd van het uitlokken van de moord op haar vader, [slachtoffer], die op 31 december 2014 in Sint Maarten werd doodgeschoten. Het onderzoek ter openbare terechtzitting vond plaats op meerdere data, waarbij de verdachte telkens aanwezig was met haar raadsvrouw, mr. S.R. Bommel. De officier van justitie, mr. M.R. van Nes, eiste een gevangenisstraf van achttien jaren.

De tenlastelegging omvatte het verzoek aan een medeverdachte om tegen betaling haar vader van het leven te beroven, het verstrekken van een vuurwapen en het in het vooruitzicht stellen van een geldbedrag. Het Gerecht heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het openbaar ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. Na het horen van de bewijsvoering heeft het Gerecht geoordeeld dat de verdachte niet het primair tenlastegelegde feit had begaan, maar wel het subsidiair tenlastegelegde feit van uitlokking van moord.

De verdachte heeft ontkend betrokken te zijn bij de moord, maar het Gerecht oordeelde dat de verklaringen van de medeverdachte, die de moord heeft gepleegd, consistent en betrouwbaar waren. De medeverdachte verklaarde dat de verdachte hem had uitgelokt om de moord te plegen, en het Gerecht vond voldoende bewijs dat de verdachte haar neef had aangespoord om haar vader te doden. Het Gerecht sprak de verdachte vrij van het primair tenlastegelegde, maar verklaarde het subsidiair tenlastegelegde bewezen en legde een gevangenisstraf van achttien jaren op.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN

S T R A F V O N N I S
in de zaak tegen de verdachte:
[VERDACHTE],
geboren op [geboorteplaats], [geboortedatum],
wonende te [woonplaats],
thans alhier gedetineerd.

1.Onderzoek van de zaak

Het onderzoek ter openbare terechtzitting heeft plaatsgevonden op 9 december 2015, 17 februari 2016, 25 mei 2016, 7 september 2016 en 2 november 2016. De verdachte is telkens verschenen, bijgestaan door haar raadsvrouw mr. S.R. Bommel.
De officier van justitie, mr. M.R. van Nes, heeft ter terechtzitting van 2 november 2016 gevorderd de verdachte ter zake van het subsidiair tenlastegelegde feit te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van achttien (18) jaren, met aftrek van voorarrest.
De raadsvrouw heeft gemotiveerd verweer gevoerd en vrijspraak bepleit.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
zij op of omstreeks 31 december 2014 in Sint Maarten, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en - al dan niet - met voorbedachten rade [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum] 1942) van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of haar mededader(s) met dat opzet en - al dan niet - na kalm beraad en rustig overleg, met een vuurwapen een of meer kogels op die [slachtoffer] afgevuurd, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
(artikel 2:262/259 Wetboek van Strafrecht)
Subsidiair, voor zover vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
[medeverdachte] en/of een andere persoon, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, op of omstreeks 31 december 2014 in Sint Maarten, opzettelijk en - al dan niet - met voorbedachten rade [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum] 1942) van het leven heeft beroofd,
immers heeft/hebben verdachte en/of haar mededader(s) met dat opzet en - al dan niet - na kalm beraad en rustig overleg, met een vuurwapen een of meer kogels op die [slachtoffer] afgevuurd, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden,
welk misdrijf zij, verdachte, in de periode van 1 december 2014 tot en met 31 december 2014 in Sint Maarten opzettelijk heeft uitgelokt, hebbende verdachte die [medeverdachte]
- gevraagd of hij bereid was om tegen betaling een persoon, zijnde die [slachtoffer] van het leven te beroven en/of
- een vuurwapen gegeven en/of
- een of meer geldbedrag(en) in het vooruitzicht gesteld;
(artikel 2:262/259 jo. 1:123 Wetboek van Strafrecht)
Meer Subsidiair:
[medeverdachte] en/of een andere persoon, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, op of omstreeks 31 december 2014 in Sint Maarten, opzettelijk en - al dan niet - met voorbedachten rade [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum] 1942) van het leven heeft beroofd,
immers heeft/hebben verdachte en/of haar mededader(s) met dat opzet en - al dan niet - na kalm beraad en rustig overleg, met een vuurwapen een of meer kogels op die [slachtoffer] afgevuurd, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden,
tot en/of bij het plegen van welk misdrijf, verdachte in of omstreeks de periode van 1 december 2014 tot en met 31 december 2014 in Sint Maarten tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk gelegenheid, middelen of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest, doordat zij toen en daar tezamen en in vereniging met haar mededader(s), althans alleen, opzettelijk het vuurwapen waarmee op het slachtoffer is geschoten, heeft aangeschaft en/of (vervolgens) een vuurwapen aan die [medeverdachte] en/of een andere persoon, heeft geleverd/afgegeven;
(artikel 2:262/259 jo. 1:124 Wetboek van Strafrecht)

3.Voorvragen

Het Gerecht heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat het bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.Bewijsbeslissingen

4A. Vrijspraak
Het Gerecht heeft uit het onderzoek op de terechtzitting door de inhoud van wettige bewijsmiddelen niet de overtuiging bekomen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan en zal de verdachte daarvan vrijspreken. Het dossier biedt onvoldoende bewijs voor een bewuste en nauwe samenwerking tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte]. Het handelen van verdachte valt, als hierna te overwegen, veel meer dan als medeplegen, bij uitstek aan te merken als het uitlokken van moord.
4B. Bewijsmiddelen
De overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de navolgende wettige bewijsmiddelen zijn vervat.
In het geval van hoger beroep worden de bewijsmiddelen in een aan dit vonnis te hechten bijlage opgenomen.
4C. Bewijsoverweging(en)
Verdachte heeft stellig ontkend betrokken te zijn bij de moord op haar vader. Zij heeft haar neef [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte]) niet benaderd om de moord te plegen, heeft hem geen beloning in het vooruitzicht gesteld en heeft ook geen vuurwapen aan hem verstrekt. Ook zou zij geen motief hebben om haar vader te vermoorden.
[medeverdachte] heeft daarentegen verklaard dat verdachte hem heeft uitgelokt om de moord te plegen. Het Gerecht dient de verklaring van verdachte af te wegen tegen die van [medeverdachte] en komt tot het oordeel dat de verklaring van verdachte als ongeloofwaardig terzijde moet worden gesteld. Daartoe is het volgende redengevend.
De verklaringen van [medeverdachte] zijn consistent. Voor de goede orde merkt het Gerecht op dat de door [medeverdachte] in zijn zaak ter terechtzitting afgelegde verklaringen geen deel uitmaken van het dossier van verdachte. Ook vinden zijn verklaringen op een reeks van onderdelen steun in andere, als objectief aan te merken, onderzoeksbevindingen. Hij heeft zichzelf met zijn bekentenis belast en van enig motief om verdachte ten onrechte te beschuldigen is niet gebleken.
[medeverdachte] heeft bij de politie een bekentenis afgelegd, waarbij hij op gedetailleerde wijze heeft verklaard waarom en op welke wijze hij zijn grootvader [slachtoffer] (tevens de vader van verdachte [verdachte]) heeft doodgeschoten. Daarbij heeft [medeverdachte] informatie verstrekt die naar het oordeel van het Gerecht alleen bij de dader bekend kon zijn (dat het slachtoffer naast het raam sliep, dat zijn vriendin naast hem lag in bed, dat de televisie (hard) aan stond en dat het slachtoffer riep “I’m hit” nadat hij was beschoten) en die overigens ook door technisch bewijs en de verklaring van de vriendin van het slachtoffer, [vriendin slachtoffer], wordt ondersteund. Om die reden is het Gerecht van oordeel dat buiten redelijke twijfel is komen vast te staan dat [medeverdachte] op 31december 2014 zijn grootvader [slachtoffer] heeft doodgeschoten.
[medeverdachte] heeft voorts verklaard dat hij door verdachte, zijn tante [verdachte], was benaderd om haar vader te vermoorden. Zij had hem daartoe 1000 dollar beloning in het vooruitzicht gesteld, een vuurwapen gegeven en aangegeven wanneer en waarom een en ander moest gebeuren. Op de avond van de moord was zij met [medeverdachte] meegelopen in de richting van de woning van het slachtoffer en was zij in de omgeving (bij de carwash in Defiance) blijven wachten. [medeverdachte] was na zijn daad weggerend naar de plek waar zijn tante stond te wachten en had haar het vuurwapen teruggegeven. Daarna waren zij uit elkaar gegaan.
[medeverdachte] heeft naar zijn zeggen – toen zijn tante [verdachte] hem enige tijd vóór de moord het vuurwapen in haar woning toonde – daarvan een foto gemaakt met zijn mobiele telefoon en deze foto later getoond aan een getuige, [getuige 1]. Deze getuige heeft bevestigd dat [medeverdachte] hem een foto van een vuurwapen heeft getoond op zijn mobiele telefoon en daarbij had gezegd dat zijn tante wilde dat hij zijn opa zou vermoorden. De getuige heeft voorts verklaard dat op de foto een chroomkleurig vuurwapen te zien was met een bruin handvat, van het kaliber 38 en dat [medeverdachte] hem had gezegd dat hij degene was die de zilveren revolver vasthield.
Uit technisch onderzoek is komen vast te staan dat de getoonde foto, aangetroffen op de onder [medeverdachte] inbeslaggenomen telefoon, ook met die telefoon is gemaakt en wel in de omgeving van de woning van verdachte.
De verklaring van [medeverdachte] dat hij de foto van het vuurwapen heeft gemaakt in de woning van zijn tante [verdachte] vindt onder meer steun in de verklaring van getuige Gilbert Alie aan wie de bewuste foto werd getoond. Hij heeft verklaard dat hij een soortgelijk grijs tapijt kent als het tapijt dat op de foto te zien is. Dit tapijt had tot in de maand december 2014 gelegen in de woonkamer van de woning waar hij met verdachte [verdachte] samenwoonde op het adres [adres 1]. Deze getuige heeft voorts verklaard dat [medeverdachte] zijn tante wel bij haar thuis bezocht, in ieder geval nog in november 2014.
De verklaring van [medeverdachte] dat verdachte op de avond van de moord met hem is meegelopen en is blijven wachten in de omgeving van de woning van haar vader vindt steun in het proces-verbaal van bevindingen met betrekking tot de analyse van de zendmasten. Verdachte heeft verklaard dat zij die bewuste nacht thuis was in haar woning in [adres 1] maar uit de analyse blijkt dat haar mobiele telefoon toen niet haar ‘thuismast’ aanstraalde maar meerdere malen die van Middle Region, hetgeen meer past bij de verklaring van [medeverdachte] – dat zij met hem was meegelopen – dan die van haarzelf.
De raadsvrouw van verdachte heeft betoogd dat de bekennende verklaring(en) van [medeverdachte] onbetrouwbaar en/of leugenachtig zijn. Het Gerecht deelt die opvatting niet. Los van hetgeen hiervoor reeds is overwogen (dat de verklaring van [medeverdachte] steun vindt in ander bewijsmateriaal) heeft [medeverdachte] op geen enkele wijze getracht zijn eigen rol te minimaliseren of de verantwoordelijkheid voor zijn handelen af te schuiven naar zijn tante. Het is juist zijn tante geweest die zich als enige over hem had ontfermd en hem te eten gaf en onderdak bood. [medeverdachte] heeft verdachte kennelijk juist willen beschermen door in eerste instantie te zwijgen over zijn betrokkenheid maar heeft hij bij zijn derde verhoor uiteindelijk toch zijn verhaal gedaan.
Het Gerecht acht [medeverdachte]’s bekennende verklaringen gelet op het hiervoor overwogene betrouwbaar, nu deze consistent en verifieerbaar zijn gebleken. Het Gerecht zal daarom deze bekennende verklaringen bezigen voor het bewijs.
4D Bewezenverklaring
Het Gerecht heeft uit het onderzoek op de terechtzitting door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat het bewezen acht dat:
[medeverdachte] op 31 december 2014 in Sint Maarten, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum] 1942) van het leven heeft beroofd, immers heeft deze met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met een vuurwapen een kogel op die [slachtoffer] afgevuurd, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden,
welk misdrijf zij, verdachte, in de periode van 1 december 2014 tot en met 31 december 2014 in Sint Maarten opzettelijk heeft uitgelokt, hebbende verdachte die [medeverdachte]
- gevraagd of hij bereid was om tegen betaling een persoon, zijnde die [slachtoffer] van het leven te beroven en
- een vuurwapen gegeven en
- een geldbedrag in het vooruitzicht gesteld.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen, zodat de verdachte hiervan zal worden vrijgesproken.

5.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Hoewel in de bewezenverklaring niet met zoveel woorden te lezen is dat gebruik gemaakt is van uitlokkingsmiddelen, welke een bestanddeel vormen van de deelnemingsvorm uitlokking, staat dit naar het oordeel van het Gerecht niet in de weg aan kwalificatie van het bewezenverklaarde als uitlokking. De daarin opgenomen gedachtestreepjes vormen immers een feitelijke invulling van die uitlokkingsmiddelen, te weten het uitlokken door het verschaffen van een middel en het doen van een belofte.
Het bewezenverklaarde levert op:
Uitlokking van het misdrijf: moord.

6.Strafbaarheid van de verdachte

Over verdachte is een psychologisch rapport opgemaakt door Psychologisch Adviesbureau Linkels & Partners d.d. 25 februari 2016. Daarin stellen de onderzoekers dat verdachte functioneert op een relatief laag intellectueel niveau. De onderzoekers beoordelen verdachte overigens als volledig toerekeningsvatbaar.
Hoewel het Gerecht meerdere keren aan het Openbaar Ministerie opdracht heeft gegeven over verdachte een psychiatrisch rapport te laten opmaken, is dit door omstandigheden niet gebeurd. Gelet op de door de officier van justitie geschetste problemen, die buiten de invloedssfeer van het Openbaar Ministerie liggen, acht het Gerecht het niet in de lijn der verwachting dat binnen een redelijke termijn alsnog een psychiatrisch onderzoek naar verdachte kan of zal worden verricht.
Het Gerecht betreurt dat ondanks meerdere aanzetten daartoe, het niet is gelukt om een psychiatrisch rapport over verdachte op te stellen maar acht zich op basis van voornoemde rapportage en het onderzoek ter terechtzitting voldoende voorgelicht omtrent de persoon van verdachte. Op grond daarvan is naar het oordeel van het Gerecht geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte (geheel) opheft of uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Strafmotivering

Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder de verdachte zich daaraan schuldig heeft gemaakt en op de persoon van de verdachte, zoals van één en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht het Gerecht na te noemen beslissing passend. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft haar neef [medeverdachte] uitgelokt om haar vader te vermoorden. Daartoe heeft zij hem een beloning in het vooruitzicht gesteld en het vuurwapen verstrekt, waarmee haar neef uiteindelijk de moord op haar vader heeft gepleegd.
Het Gerecht rekent het verdachte zwaar aan dat zij haar neef onder druk heeft gezet om de moord te plegen. Hoewel hij in eerste instantie had geweigerd, heeft zij het hem bij herhaling gevraagd en op enig moment gezegd dat het moest gebeuren. Er zijn sterke aanwijzingen dat zakelijke en financiële motieven de reden zijn geweest voor verdachte om tot dit besluit te komen. Het is nauwelijks te bevatten dat dergelijke argumenten reden zijn geweest voor verdachte om de opdracht te geven om haar eigen vader, van wie zij nota bene de lievelingsdochter was, te vermoorden.
Verdachte heeft met deze daad haar neef uitgelokt een van de zwaarste misdrijven te plegen die het Wetboek van Strafrecht kent. Daarmee heeft zij een grote schok en veel verdriet veroorzaakt bij de familie en vrienden van het slachtoffer. Bovendien heeft verdachte geen enkele verantwoordelijkheid genomen voor haar daden. Door haar gedrag is niet alleen haar vader om het leven gekomen maar heeft zij voorts haar jonge neef aanleiding gegeven om zijn leven te verwoesten. Naar het oordeel van het Gerecht past voor dit feit slechts een langdurige gevangenisstraf die, gelet op verdachtes uitermate kwalijke initiërende en sturende rol in het geheel, een hogere dient te zijn dan die van de schutter, [medeverdachte].

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op artikel 1:123 en 2:262 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

Het Gerecht:
verklaart niet bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde zoals in rubriek
4Aomschreven heeft begaan en spreekt haar daarvan vrij.
verklaart bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde zoals in rubriek
4Domschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd en spreekt haar daarvan vrij;
verklaart dat de bewezenverklaarde feiten de in rubriek
5genoemde strafbare feit oplevert;
verklaart de verdachte hiervoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte wegens deze feiten tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
achttien (18) jaren;
bepaalt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht;
Dit vonnis is gewezen door mr. D. Gruijters, rechter, in tegenwoordigheid van de griffier
mr. A.C. Wormgoor, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Gerecht op 23 november 2016.