ECLI:NL:OGEAM:2016:114

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
24 november 2016
Publicatiedatum
23 augustus 2019
Zaaknummer
100.00324/16
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling met een wapen, bezit vuurwapens, drugs en vals geld

In deze strafzaak, behandeld door het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten, is de verdachte op 24 november 2016 veroordeeld voor meerdere strafbare feiten, waaronder mishandeling met een wapen, bezit van vuurwapens, drugs en vals geld. De zaak begon met een openbare terechtzitting op 3 november 2016, waar de verdachte, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. S.D.M. Roseburg, verscheen. De officier van justitie, mr. D.M. Noordzij, eiste een gevangenisstraf van vier jaar. De tenlastelegging omvatte onder andere het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan een slachtoffer door met een vuurwapen op hem te schieten, alsook het bezit van een pistool en munitie, marihuana en valse bankbiljetten. Het Gerecht heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het openbaar ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging.

Tijdens de zitting zijn verschillende getuigen gehoord, waaronder het slachtoffer en andere getuigen die de verdachte hebben herkend. De verdachte ontkende de beschuldigingen, maar het Gerecht oordeelde dat de getuigenverklaringen voldoende bewijs boden voor de betrokkenheid van de verdachte bij de feiten. Het Gerecht sprak de verdachte vrij van het primair tenlastegelegde, maar achtte de subsidiaire tenlastelegging van mishandeling bewezen, evenals de andere feiten. De verdachte werd uiteindelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar, waarbij de tijd in voorlopige hechtenis in mindering werd gebracht. Daarnaast werd onttrekking aan het verkeer uitgesproken voor de in beslag genomen voorwerpen, waaronder het vuurwapen, munitie, marihuana en valse bankbiljetten.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN

S T R A F V O N N I S
in de zaak tegen de verdachte:
[VERDACHTE],
geboren op [geboortedatum] 1989 te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres], thans alhier gedetineerd.

1.Onderzoek van de zaak

Het onderzoek ter openbare terechtzitting heeft plaatsgevonden op 3 november 2016. De verdachte is verschenen, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. S.D.M. Roseburg.
De officier van justitie, mr. D.M. Noordzij, heeft ter terechtzitting gevorderd de verdachte ter zake van de feiten 1 primair, 2, 3 en 4 te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van vier (4) jaren, met aftrek van voorarrest.
De raadsvrouw heeft gemotiveerd verweer gevoerd.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd:
Feit 1.
hij op of omstreeks 29 maart 2016 in Sint Maarten ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon, te weten [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een vuurwapen vijf (5) keer, in elk geval eenmaal of meerdere malen, gericht op het (boven)been, in elk geval op het lichaam, van die [slachtoffer] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(artikel 2:275/276 jo 1:119 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden
hij op of omstreeks 29 maart 2016 in Sint Maarten opzettelijk mishandelend en/of met gebruikmaking van een vuurwapen, als bedoeld in artikel 1, tweede lid, van de Wapenverordening 1931, in het (boven)been, in elk geval in het lichaam, van [slachtoffer] heeft geschoten, ten gevolge waarvan die [slachtoffer] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
(artikel 2:273/274 Wetboek van Strafrecht)
Feit 2.
hij op of omstreeks 22 juli 2016 in Sint Maarten tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, een vuurwapen in de zin van de Vuurwapenverordening (1930), te weten een pistool (merk Glock 30 Austria.45 auto), en/of munitie, in de zin van de Vuurwapenverordening (1930), te weten 33, in elk geval een of meer, patro(o)n(en),
6, in elk geval een of meer, gouden patronen, bodemstempel “Tulammo 45 auto” en/of
3, in elk geval een of meer, gouden patronen, bodemstempel “G.F.L. 45 A.C.P.” en/of
1. goud patroon, bodemstempel “PMC 45 auto” en/of
1. zilver patroon, bodemstempel “Winchester 45 auto” en/of
1. zilver patroon, bodemstempel “Ncci R 45 Auto” en/of
4, in elk geval een of meer, zilveren patronen, bodemstempel “Tulammo 45 Auto” en/of
11, in elk geval een of meer, zilveren patronen, bodemstempel “GNB 45 Auto” en/of
2, in elk geval een of meer, gouden patronen, bodemstempel “R-P 45 Auto” en/of
2, in elk geval een of meer, gouden patronen, bodemstempel “G.F.L. 45 A.C.P.” en/of
1. goud patroon, bodemstempel “PMC 45 Auto” en/of
1. goud patroon, bodemstempel “Tulammo 45 Auto” en/of
1. goud patroon, bodemstempel “Winchester 45 auto” en/of
1. goud patroon, bodemstempel “W-W 45 Auto”),
voorhanden heeft gehad;
artikel 3 jo 11 Vuurwapenverordening (1930)
Feit 3.
hij op of omstreeks 22 juli 2016, in Sint Maarten tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, opzettelijk in zijn bezit heeft gehad en/of aanwezig heeft gehad
(totaal) ongeveer 83 gram marihuana, in elk geval een hoeveelheid, hennep, althans hars die uit hennep wordt getrokken, althans een gebruikelijke bereiding waaraan de hars die uit hennep wordt getrokken ten grondslag ligt (zoals hashish), zijnde hennep een middel als bedoeld in artikel 1 Opiumlandsverordening en/of in de Regeling aanwijzing gecontroleerde middelen;
(Artikel 4 jo 11-2 Opiumlandsverordening)
Feit 4.
hij op of omstreeks 22 juli 2016, in elk geval in of omstreeks de maand juli 2016, in Sint Maarten tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, opzettelijk
heeft uitgegeven 37, in elk geval een of meer, als echt(e) en onvervalst(e) bankbiljet(ten) van US$ 100 dat/die verdachte en/of zijn, medeverdachte(n) (telkens) zelf had/hadden nagemaakt en/of vervalst of waarvan de valsheid of vervalsing verdachte en/of zijn medeverdachte(n), (telkens) toen hij, verdachte, en/of zijn medeverdachte(n) dat/die bankbiljet(ten) ontving(en) bekend was en/of 37, in elk geval een of meer, als echt(e) en onvervalst(e) bankbiljet(ten) van US$ 100 met het oogmerk om ze als echt en onvervalst uit te geven en/of te doen uitgeven, heeft/hebben ontvangen en/of zich heeft/hebben verschaft en/of in voorraad heeft/hebben gehad en/of heeft/hebben vervoerd en/of ingevoerd;
(artikel 2:170 Wetboek van Strafrecht)

3.Voorvragen

Het Gerecht heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat het bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.Bewijsbeslissingen

4A. Vrijspraak
Het Gerecht heeft uit het onderzoek op de terechtzitting door de inhoud van wettige bewijsmiddelen niet de overtuiging bekomen dat de verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde heeft begaan en zal de verdachte daarvan vrijspreken.
Niet is gebleken dat verdachte, door gericht te schieten op het been van [slachtoffer], opzet, al dan niet in voorwaardelijke zin, heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Dat er een aanmerkelijke kans op dergelijk letsel zou hebben bestaan kan niet worden afgeleid uit een min of meer subjectieve ervaringsregel, als zou die kans inherent zijn aan het schieten met een vuurwapen. Naar het oordeel van het Gerecht kan niet zonder meer gezegd worden dat het schieten op een been een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel met zich meebrengt, terwijl dit in algemene zin wel het geval zal zijn bij het schieten op het bovenlichaam of het hoofd.
4B. Bewijs(middel)verweer
Ten aanzien van feit 1:
De raadsvrouw heeft betoogd dat – kort gezegd – niet is gebleken dat aangever [slachtoffer] en de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] bij de eerste fotoconfrontatie op 1 en 2 april 2016, verdachte hebben herkend als de dader van de schietpartij. Overigens is de raadsvrouw van oordeel dat de fotoconfrontatie op onjuiste wijze is afgenomen. Om die reden zouden de resultaten van de fotoconfrontatie niet kunnen worden gebezigd voor het bewijs.
Het Gerecht overweegt met betrekking tot aangever [slachtoffer] dat uit het proces-verbaal van politie van de fotoconfrontatie van 1 april 2016 inderdaad niet expliciet blijkt dat hij verdachte (op foto 3) aanwijst of herkent als de dader van de schietpartij. Weliswaar beschrijft hij de dader en lijkt hij te reageren op een van de getoonde foto’s maar niet is gerelateerd om welke foto dat gaat. Datzelfde geldt voor de getuige [getuige 1]. Uit het proces-verbaal van politie van de fotoconfrontatie van 2 april 2016 blijkt niet op welke foto zij reageert. Om die reden hebben deze processen-verbaal naar het oordeel van het Gerecht geen bewijskracht. Dat geldt niet voor de verklaring van getuige [getuige 2]; hij heeft bij de eerste fotoconfrontatie direct gezegd dat hij de dader herkent op foto 3 (zijnde een foto van verdachte). Die verklaring is derhalve bruikbaar voor het bewijs.
Het Gerecht laat de resultaten van de tweede fotoconfrontatie van aangever en de getuigen op 13 juli 2016 buiten beschouwing. Nu aangever en de getuigen al eerder (op respectievelijk 1 en 2 april 2016) de gelegenheid hebben gehad om naar de foto’s te kijken, kan aan hun verklaringen van 13 juli 2016 (dat zij verdachte op foto 3 herkennen als de dader) geen, althans onvoldoende bewijswaarde meer worden toegekend. Die herkenning is immers mogelijk beïnvloed of versterkt door de eerdere fotoconfrontatie. Ook het proces-verbaal van bevindingen dat op 13 juli 2016 door verbalisant [verbalisant] werd opgesteld waarin zij verbaliseert hoe de fotoconfrontatie is verlopen laat het Gerecht om die reden buiten beschouwing.
Niettemin is het Gerecht van oordeel dat uit de getuigenverklaringen buiten redelijke twijfel is komen vast te staan dat het verdachte is geweest die op 29 maart 2016 op aangever [slachtoffer] heeft geschoten zoals tenlastegelegd.
Aangever [slachtoffer] heeft in zijn aangifte verklaard dat zijn zus [persoon] een relatie heeft en samenwoont met [verdachte], dat deze [verdachte] onlangs een fietsongeluk heeft gehad en (daardoor) hinkt en zijn linkerarm in het gips zit, dat aangever deze [verdachte] bij zijn huis zag met een vuurwapen in zijn hand en dat [verdachte] daarmee op hem heeft geschoten. Het Gerecht maakt hieruit op dat aangever al vóór het schietincident wist wie [verdachte] was en hem ook kende.
Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat de zus van haar vriend, [persoon], bij haar thuis kwam en dat zij van haar vriend (aangever [slachtoffer]) hoorde dat [verdachte], de vriend van [persoon], haar wilde doden en dat zij bang was. Kort daarop zag getuige [getuige 1] iemand hinkend aan komen lopen en toen zij goed keek zag zij dat het [verdachte] was (When I looked good I saw it was [verdachte]). Zij zag dat [verdachte] een wapen trok en even later daarmee op de benen van haar vriend [slachtoffer] schoot. Verder heeft deze getuige verdachte beschreven qua huid, lengte en lichaamsbouw. Over zijn haardracht heeft zij verklaard dat zij weet dat hij eerder ‘locks’ droeg. Ook heeft zij verklaard dat [verdachte] een ongeluk heeft gehad waardoor hij hinkt en gips draagt om zijn linkerhand en dat zijn linkerarm in een mitella zit. Ook ten aanzien van deze getuige maakt het Gerecht uit het vorenstaande op dat de getuige vóór het schietincident al wist wie [verdachte] was en hem ook kende.
Deze verklaringen sluiten aan bij de verklaring van verdachte zelf, dat hij in de periode voorafgaand aan het schietincident een ongeluk heeft gehad ten gevolge waarvan hij zijn hand/arm in een mitella droeg en waardoor hij nauwelijks kon lopen. Het Gerecht acht deze fysieke omstandigheden van verdachte dermate specifiek dat het – nu alle getuigen die ook hebben genoemd in hun verklaring - niet anders kan zijn dat het verdachte is geweest die op 29 maart 2016 bij de woning van [slachtoffer] en [getuige 1] is geweest en met een vuurwapen op [slachtoffer] heeft geschoten.
Verdachte heeft het feit ontkend en ter zitting verklaard dat hij rechtshandig is en dat zijn rechterhand gewond was en dat hij deze in een mitella droeg. Uit de door de verdediging zelf overgelegde foto’s van de verwondingen van verdachte blijkt evenwel dat niet zijn rechterarm/hand maar zijn linkerarm/hand ingezwachteld was en hij deze in een mitella droeg, zoals ook door de getuigen werd waargenomen. Het Gerecht schuift om die reden de verklaring van verdachte als ongeloofwaardig terzijde.
Ten aanzien van feit 4:
Verdachte heeft verklaard dat hij het onder hem inbeslaggenomen geld (de in de tenlastelegging genoemde US dollars) van verschillende opdrachtgevers heeft ontvangen ter zake van door hem verrichte werkzaamheden. Hij wist niet dat het vals geld betrof.
De officier van justitie heeft het inbeslaggenomen papiergeld ter zitting meegebracht en getoond aan de rechter. De rechter heeft uit eigen waarneming geconstateerd dat deze dollar-bankbiljetten anders van kleur zijn dan originele bankbiljetten en dat de biljetten aanvoelen als briefpapier en niet als papiergeld. Bovendien blijken alle inbeslaggenomen bankbiljetten hetzelfde serienummer te hebben. Op grond van deze waarneming en constatering is het Gerecht van oordeel dat het inbeslaggenomen geld zichtbaar en voelbaar overduidelijk vals of vervalst geld betreft.
Het verweer van verdachte dat hij niet wist dat het vals geld betrof acht het Gerecht niet aannemelijk gelet op de hiervoor omschreven waarneming en constatering. De stelling van verdachte dat hij het geld van verschillende opdrachtgevers heeft ontvangen, versterkt een en ander. Het Gerecht acht het onaannemelijk en ongeloofwaardig dat verdachte van diverse personen op diverse tijdstippen exact dezelfde valse bankbiljetten (en ook telkens 100 dollar biljetten voorzien van hetzelfde serienummer) zou hebben ontvangen en telkens niet heeft gezien en/of gevoeld, althans opgemerkt dat het vals geld betrof. Het kan derhalve niet anders zijn dan dat verdachte ten tijde van het ontvangen van de biljetten heeft geweten dat het valse biljetten betreft. Het verweer wordt verworpen.

5.Bewezenverklaring

Het Gerecht heeft uit het onderzoek op de terechtzitting door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat de verdachte het tenlastegelegde onder 1 subsidiair, 2, 3 en 4 heeft begaan, met dien verstande dat het bewezen acht:
Feit 1 subsidiair:
hij op 29 maart 2016 in Sint Maarten opzettelijk mishandelend en met gebruikmaking van een vuurwapen, als bedoeld in artikel 1, tweede lid, van de Wapenverordening 1931, in het (boven)been, van [slachtoffer] heeft geschoten, ten gevolge waarvan die [slachtoffer] letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
Feit 2.
hij op 22 juli 2016 in Sint Maarten een vuurwapen in de zin van de Vuurwapenverordening (1930), te weten een pistool (merk Glock 30 Austria.45 auto), en munitie, in de zin van de Vuurwapenverordening (1930), te weten ,
6 gouden patronen, bodemstempel “Tulammo 45 auto” en
3 gouden patronen, bodemstempel “G.F.L. 45 A.C.P.” en
1. goud patroon, bodemstempel “PMC 45 auto” en
1. zilver patroon, bodemstempel “Winchester 45 auto” en
1. zilver patroon, bodemstempel “Ncci R 45 Auto” en
4 zilveren patronen, bodemstempel “Tulammo 45 Auto” en
11 zilveren patronen, bodemstempel “GNB 45 Auto” en
2 gouden patronen, bodemstempel “R-P 45 Auto” en
2 gouden patronen, bodemstempel “G.F.L. 45 A.C.P.” en
1. goud patroon, bodemstempel “PMC 45 Auto” en
1. goud patroon, bodemstempel “Tulammo 45 Auto” en
1. goud patroon, bodemstempel “Winchester 45 auto” en
1. goud patroon, bodemstempel “W-W 45 Auto,
voorhanden heeft gehad.
Feit 3.
hij op 22 juli 2016, in Sint Maarten opzettelijk in zijn bezit heeft gehad ongeveer 83 gram marihuana (hennep).
Feit 4.
hij op 22 juli 2016 in Sint Maarten opzettelijk 37 bankbiljetten van US $100, waarvan de valsheid of vervalsing verdachte telkens toen hij die bankbiljetten ontving bekend was, met het oogmerk om ze als echt en onvervalst uit te geven, in voorraad heeft gehad.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, zoals doorgestreept in de tekst, is niet bewezen, zodat de verdachte hiervan zal worden vrijgesproken.
De bewijsmiddelen zullen in geval van hoger beroep in een aan dit vonnis te hechten bijlage worden opgenomen.

6.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1 subsidiair: Mishandeling, terwijl het feit wordt gepleegd met een wapen als bedoel in artikel 1, tweede lid van de Wapenverordening 1931.
Feit 2: Handelen in strijd met het bij artikel 3, eerste lid van de Vuurwapenverordening 1930 gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Feit 3: Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 4, eerste lid, onder B van de Opiumlandsverordening 1960 gegeven verbod.
Feit 4: Opzettelijk bankbiljetten, waarvan de valsheid of vervalsing hem, toen hij ze ontving, bekend was, met het oogmerk om ze als echt en onvervalst uit te geven, in voorraad hebben.

7.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte opheft of uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

8.Strafmotivering

Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder de verdachte zich daaraan schuldig heeft gemaakt en op de persoon van de verdachte, zoals van één en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht het Gerecht na te noemen beslissing passend. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een aantal misdrijven, waaronder een geval waarbij hij met een vuurwapen de broer van zijn vriendin meerdere keren in het been heeft geschoten. Verdachte had kennelijk ruzie met zijn vriendin, de zus van het slachtoffer, die uit angst voor verdachte naar haar broer was gevlucht. Verdachte is op zoek gegaan naar zijn vriendin en heeft daarbij het slachtoffer na een woordenwisseling zonder pardon in zijn been geschoten. De gewelddadige wijze waarop en het gemak waarmee verdachte kennelijk conflicten oplost, is volstrekt onaanvaardbaar en rechtvaardigt op zich een aanzienlijke onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Het Gerecht betrekt daarbij het strafblad van verdachte, waaruit blijkt dat hij eerder voor een geweldsdelict en vuurwapenbezit is veroordeeld.
Daarnaast heeft verdachte (nog) een vuurwapen en een aanzienlijke hoeveelheid munitie voorhanden gehad, alsmede een hoeveelheid marihuana en een aanzienlijk aantal valse dollarbiljetten, feiten die ieder voor zich ernstig zijn en waarvoor een onvoorwaardelijke gevangenisstraf een passende sanctie is.
Het Gerecht komt ten aanzien van feit 1 tot een andere bewezenverklaring dan de officier van justitie. Mede gelet daarop ziet het Gerecht aanleiding een lagere straf op te leggen dan door de officier van justitie is gevorderd.

9.Beslag

Onttrekking aan het verkeer
Ten aanzien van de beslaggenomen voorwerpen, te weten het vuurwapen met toebehoren, de munitie, de marihuana en de valse bankbiljetten, zal onttrekking aan het verkeer worden uitgesproken, omdat de bewezenverklaarde feiten met betrekking tot die voorwerpen zijn begaan en die voorwerpen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.
Van de onder verdachte inbeslaggenomen mobiele telefoons zal de teruggave worden gelast, nu het belang van strafvordering zich daartegen niet langer verzet.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de navolgende artikelen:
Artikel 1:74, 1:75, 1:136, 2:170 en 2:273 van het Wetboek van Strafrecht.
Artikel 3 en 11 van de Vuurwapenverordening.
Artikel 4 en 11 van de Opiumlandsverordening 1960.

11.Beslissing

Het Gerecht:
verklaart niet bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde zoals in rubriek
4Aomschreven heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde zoals in rubriek
5omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd en spreekt verdachte daarvan vrij;
verklaart dat de bewezenverklaarde feiten de in rubriek
6genoemde strafbare feiten opleveren;
verklaart de verdachte hiervoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte wegens deze feiten tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
drie (3) jaren;
bepaalt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht;
onttrekt aan het verkeerde navolgende onder verdachte inbeslaggenomen voorwerpen:
  • 1 grote en 20 kleine doorzichtige plastic zakjes inhoudende marihuana;
  • 37 valse bankbiljetten van $ 100,--.
  • Een zwart vuurwapen Glock 30 Austria 45 auto.
  • Een patroonhouder, inhoudende 10 patronen.
  • 6 gouden patronen, bodemstempel Tulammo 45 auto
  • 3 gouden patronen, bodemstempel G.F.L. 45 A.C.P.
  • 1 goud patroon, bodemstempel PMC 45 auto
  • Een patroonhouder;
  • Een sluitplaat patroonhouder.
  • Een zilver patroon, bodemstempel Winchester 45 auto
  • Een zilver patroon, bodemstempel Ncci R 45 auto
  • 4 zilveren patronen, bodemstempel Tulammo 45 auto
  • 2 gouden patronen, bodemstempel R-P 45 auto
  • 2 gouden patronen, bodemstempel G.F.L. 45 A.C.P.
  • 1 goud patroon, bodemstempel Tulammo 45 auto
  • 1 goud patroon, bodemstempel PMC 45 auto
  • 1 goud patroon, bodemstempel Winchester 45 auto
  • 1 goud patroon, bodemstempel W-W 45 auto.
gelast de teruggavevan de navolgende onder verdachte inbeslaggenomen voorwerpen:
  • Een zwarte Samsung mobiele telefoon.
  • Een goudkleurige Samsung mobiele telefoon.
Dit vonnis is gewezen door mr. D. Gruijters, rechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Gerecht op 24 november 2016, in tegenwoordigheid van de griffier.