ECLI:NL:OGEAM:2016:26

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
16 juni 2016
Publicatiedatum
28 juni 2016
Zaaknummer
2016/20
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om vervroegde vrijlating onder elektronisch toezicht op grond van ingetrokken regeling

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten op 16 juni 2016 uitspraak gedaan op een verzoek van een gedetineerde om vervroegd in vrijheid te worden gesteld onder elektronisch toezicht. Het verzoek was gebaseerd op de thans ingetrokken ministeriële Regeling elektronisch toezicht. De rechtbank heeft geoordeeld dat de intrekking van deze regeling op 24 oktober 2015 onmiddellijke werking had, waardoor verzoeker geen aanspraak meer kan maken op de regeling. De rechtbank benadrukte dat niet het moment van veroordeling, maar het moment waarop elektronisch toezicht had kunnen worden verleend, bepalend is voor de beoordeling van het verzoek. De verdediging voerde aan dat de intrekking van de regeling in strijd was met het rechtszekerheidsbeginsel en artikel 7 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De officier van justitie daarentegen concludeerde tot afwijzing van het verzoek, stellende dat de regeling obsoleet was geworden door de inwerkingtreding van het nieuwe Wetboek van Strafrecht. De rechtbank heeft uiteindelijk het verzoek afgewezen, waarbij zij oordeelde dat de aanpassingen in de executiemodaliteit niet in strijd zijn met het EVRM en dat er geen recht op elektronisch toezicht bestaat onder de huidige regeling. De beslissing werd genomen door rechter P.A.H. Lemaire, in tegenwoordigheid van griffier A.C. Wormgoor.

Uitspraak

Zaaknummer: 2016/20
Datum uitspraak: 16 juni 2016

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN

BESCHIKKING
gegeven op het verzoek ex artikel 43 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) van:

[verzoeker],

hierna te noemen: verzoeker.

1.Het verloop van de procedure

Op 23 mei 2016 heeft de gemachtigde van verzoeker, mr. S.R. Bommel, advocaat te Sint Maarten, een verzoek ingediend ex artikel 43 Sv. Het verzoek strekt ertoe dat - kort gezegd - het gerecht aan verzoeker verlof zal verlenen om bij wijze van voorwaardelijke invrijheidstelling het huis van bewaring onder elektronisch toezicht te verlaten.
1.2.
De behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden in raadkamer op 2 juni 2016. In raadkamer zijn verschenen de officier van justitie en verzoeker voornoemd, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. S.R. Bommel. Bij die gelegenheid heeft de raadsvrouw haar verzoek toegelicht en heeft de officier van justitie het standpunt van het openbaar ministerie uiteengezet. Beiden hebben een schriftelijke notitie aan het gerecht overgelegd.
1.3.
De beschikking is aangezegd, waarvan de uitspraak is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
Verzoeker werd op 18 december 2013 aangehouden en in verzekering gesteld op verdenking van betrokkenheid bij een gewapende overval. Sindsdien is verzoeker gedetineerd gebleven.
2.2.
Verzoeker is door dit gerecht bij vonnis 6 augustus 2014 ter zake van meerdere overvallen veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 jaar, waarvan 5 jaar voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaar en met aftrek van voorarrest.

3.De standpunten

3.1.
De raadsvrouw heeft betoogd dat — kort samengevat — verzoeker op grond van de thans ingetrokken ministeriele Regeling elektronisch toezicht' (hierna: ET-regeling) is meegedeeld dat hij per 21 mei 2016 met verlof onder elektronisch toezicht de gevangenis zou mogen verlaten. Intrekking van de regeling zou in strijd zijn met het rechtszekerheidsbeginsel, het legaliteitsbeginsel en artikel 7 van het Europese
verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: Evrm). Om die reden zou — in weerwil van de huidige strafrechtelijke bepalingen — verzoeker op grond van de gedane mededeling alsnog verlof onder elektronisch toezicht vergund moeten worden.
3.2.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek. Naar het oordeel van het openbaar ministerie kan geen aanspraak meer worden gemaakt op genoemde regeling. Met inwerkingtreding van het nieuwe Wetboek van Strafrecht, meer specifiek de artikelen 1:30 tot en met 1:40, is genoemde regeling obsoleet geworden. Bovendien bestaat er voor verzoeker geen recht op elektronisch toezicht. Onder de huidige regeling is de VI-datum op zijn vroegst 8 april 2017.

4.De beoordelinq

4.1.
Ingevolge artikel 43 lid 1 van het Wetboek van Strafvordering kan in alle gevallen, waarin het belang van een goede strafrechtsbedeling een voorziening dringend noodzakelijk maakt en het wetboek zelf daaromtrent geen regeling bevat, een verzoek om zodanige voorziening worden gedaan door de verdachte of degene die daarbij een rechtstreeks hem bepaaldelijk aangaand belang heeft.
4.2.
De ET-regeling waar verzoeker zich op beroept, is op 24 oktober 2015 ingetrokken. Deze intrekking heeft onmiddellijke werking. Dit brengt mee dat vanaf dat moment op de ET-regeling geen beroep meer kan worden gedaan. Anders dan verzoeker lijkt te betogen, brengt de omstandigheid dat de ET-regeling gold op het moment dat verzoeker is veroordeeld niet mee dat verzoeker alsnog een beroep op die regeling kan doen. Niet het moment van veroordeling is daarvoor maatgevend, maar het moment waarop eventueel elektronisch toezicht had kunnen worden verleend.1
4.3.
Voor zover artikel 7 van het Evrm al op de VI-regeling van toepassing moet worden geacht, geldt dat er op Sint Maarten een ministeriele regeling gold die voorzag in de (geclausuleerde) mogelijkheid van elektronisch toezicht waarvoor de veroordeelde in aanmerking had kúnnen komen zodra hij de daarin bepaalde tijd in detentie had doorgebracht. Deze regeling is voor dat moment en ook voor het moment waarop werd beslist of veroordeelde in aanmerking zou komen voor VI conform de oude regeling, vervangen door een andere VI-regeling, vastgelegd in het Wetboek van Strafrecht. Derhalve kan in dit geval niet met recht worden gezegd dat veroordeelde in strijd met artikel 7 van het Evrm thans een sanctie ondergaat die ten tijde van de veroordeling niet voorzienbaar was, waarvoor op dat moment nog geen wettelijke basis bestond, of die, zoals in de casus waarnaar de raadsvrouw verwees (EHRM 21 oktober 2013, Del Rio Prada v. Spanje, no 42750/09), leidt tot een significant hogere straf (in die casus moest veroordeelde negen jaar extra uitzitten). Noch de vroegere, noch de huidige VI-regeling op Sint Maarten betrof een onvoorwaardelijk recht. Aanpassingen in de executiemodaliteit horen er bovendien tot op zekere hoogte bij, en leveren niet licht strijd op met artikel 7 Evrm. De casus waarnaar de raadsvrouw verwijst, is bovendien te nauw verweven met het specifieke Spaanse straftoemetingssysteem om voor dit geval betekenis te hebben.
4.4.
Dat de maatschappelijk werker in de gevangenis of de Reclassering toewerkte naar een mogelijke datum waarop elektronisch toezicht zou kunnen worden toegepast, is bovendien geen gegronde reden aan te nemen dat veroordeelde erop mocht vertrouwen dat de minister ook overeenkomstig zou beslissen.
4.5.
Het voorgaande Ieidt tot de volgende beslissing.

5.De beslissing:

Het Hof:
Wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven te Sint Maarten op 16 juni 2016 door mr. P.A.H. Lemaire, rechter in het gerecht in eerste aanleg, in tegenwoordigheid van mr. A.C. Wormgoor als griffier.
1 Gemeenschappelijk Hof van Justitie Uitspraak 15 maart 2016 HAR 17/2016.