ECLI:NL:OGEAM:2017:63

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
2 augustus 2017
Publicatiedatum
2 augustus 2018
Zaaknummer
100.0010/17
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mensensmokkel door immigratieambtenaren en ambtelijke omkoping

In de zaak tegen de verdachte, geboren in 1983 te [geboorteplaats], heeft het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten op 2 augustus 2017 uitspraak gedaan. De verdachte, bijgestaan door haar raadsman mr. C.H.J. Merx, werd beschuldigd van mensensmokkel en ambtelijke omkoping. De officier van justitie, mr. D.M. Noordzij, eiste een gevangenisstraf van twaalf maanden, waarvan drie voorwaardelijk, en ontzetting uit het recht om een ambt te bekleden voor vijf jaar. De tenlastelegging omvatte drie feiten, waarbij de verdachte betrokken zou zijn geweest bij het helpen van anderen om Sint Maarten te verlaten zonder geldige verblijfsdocumenten, en het misbruik maken van haar functie als immigratiemedewerker.

Tijdens de zitting op 19 juli 2017 werd de geldigheid van de dagvaarding bevestigd en de bevoegdheid van het Gerecht vastgesteld. De verdachte werd vrijgesproken van feit 1 primair en feit 2, omdat niet bewezen kon worden dat de betrokken personen wederrechtelijk in Sint Maarten verbleven. Echter, de verdachte werd wel schuldig bevonden aan het subsidiaire feit van feit 1 en feit 3, waarbij zij samen met anderen deel uitmaakte van een organisatie die zich bezighield met mensensmokkel en het aannemen van steekpenningen.

Het Gerecht oordeelde dat de verdachte, door haar ambt als immigratiemedewerker te misbruiken, het vertrouwen in de overheid ondermijnde. De strafmotivering hield rekening met de ernst van de feiten, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, en de noodzaak om een langdurige ontzetting uit het ambt op te leggen. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 184 dagen en ontzetting uit het recht om een ambt te bekleden voor vijf jaar. Het vonnis werd uitgesproken door rechter mr. D. Gruijters.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN

S T R A F V O N N I S
in de zaak tegen de verdachte:
[VERDACHTE],
geboren op [geboortedatum] 1983 te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres].

1.Onderzoek van de zaak

Het onderzoek ter openbare terechtzitting heeft plaatsgevonden op 19 juli 2017. De verdachte is verschenen, bijgestaan door haar raadsman mr. C.H.J. Merx.
De officier van justitie, mr. D.M. Noordzij, heeft ter terechtzitting gevorderd de verdachte ter zake van de feiten 1 primair en 3 te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf (12) maanden, waarvan drie (3) voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met aftrek van voorarrest. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat verdachte ontzet zal worden uit het recht om enig ambt te bekleden voor de duur van vijf jaren.
De raadsman heeft het woord ter verdediging gevoerd, strekkende tot vrijspraak van alle tenlastegelegde feiten.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, tenlastegelegd dat:
Feit 1. (zaaksdossier 7)
zij op of omstreeks 17 februari 2016, in Sint Maarten tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, een ander, te weten [betrokkene 1] (‘[betrokkene 1]’), behulpzaam is geweest bij het vertrek uit Sint Maarten en/of die [betrokkene 1] daartoe gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft terwijl zij, verdachte, en/of haar mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den) te vermoeden dat de aanwezigheid van die [betrokkene 1] daar wederrechtelijk was, immers heeft/hebben zij, verdachte en/of haar mededader(s)
==met/voor die [betrokkene 1], in elk geval die ander, (Whatsapp)contact(en) onderhouden en/of overleg gevoerd; en/of
==haar, verdachtes, dienst geruild; en/of
==bij het uitreizen en/of vertrek uit Sint Maarten het paspoort van die [betrokkene 1] niet gestempeld en/of doen en/of laten stempelen; en/of
==(als immigratiemedewerkster) nagelaten toezicht te houden op de naleving van het bij of krachtens de Landsverordening toelating en uitzetting bepaalde en/of deze Landsverordening toelating en uitzetting toe te passen;
terwijl dit/die feit(en) werd(en) begaan in de uitoefening van haar en/of haar mededader(s) ambt of beroep als immigratiemedewerk(st)er(s) en/of terwijl zij, verdachte, van dit/die feit(en) een beroep en/of gewoonte heeft gemaakt en/of terwijl dit/die feit(en) in vereniging werd(en) begaan;
(artikel 2:154 lid 1 onder a en lid 2/3 van het Wetboek van Strafrecht);
Subsidiair, indien het vorenstaande onder feit 1 niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden
zij op of omstreeks 17 februari 2016 in Sint Maarten, meermalen, althans eenmaal, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), als ambtenaar, immers werkzaam als immigratiemedewerkster, opzettelijk met misbruik van haar functie of positie [betrokkene 1] (‘[betrokkene 1]’) Sint Maarten heeft/hebben laten uitreizen en/of behulpzaam is/zijn geweest bij de uitreis/het uitreizen uit Sint Maarten door het nalaten
==bij het uitreizen en/of vertrek uit Sint Maarten het paspoort van die [betrokkene 1] te stempelen en/of doen en/of laten stempelen en/of
==toezicht te houden op de naleving van het bij of krachten Landsverordening toelating en uitzetting bepaalde bij het uitreizen in Sint Maarten van die [betrokkene 1] en/of
==deze Landsverordening toelating en uitzetting toe te passen
in elk geval (telkens) iets heeft gedaan en/of heeft nagelaten iets te doen ten einde enig voordeel voor zichzelf en/of die [betrokkene 1] en/of (een) ander(en) te verkrijgen
(artikel 2:354 van het Wetboek van Strafrecht)
Feit 2. (zaaksdossier 8)
zij op of omstreeks 5 november 2016 in Sint Maarten tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, een ander, te weten [betrokkene 2], behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van toegang tot Sint Maarten en/of die [betrokkene 2] daartoe gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft terwijl zij, verdachte, en/of haar mededader(s) wist(en) en/of ernstige redenen had(den) te vermoeden dat de aanwezigheid van die ander(en) daar wederrechtelijk was,
immers heeft/hebben zij, verdachte en/of haar mededader(s)
==met/voor/over die [betrokkene 2] , in elk geval die ander, (telefonische) contact(en)
onderhouden en/of overleg gevoerd (al dan niet met ene [persoon 1]); en/of
==aan/van die [betrokkene 2], in elk geval die ander, (een) foto(‘s) verstrekt en/of
getoond en/of gemaakt; en/of
==haar, verdachtes, dienst en/of de dienst van haar mededader gewijzigd en/of haar
dienst en/of de dienst van haar mededader zodanig laten wijzigen en/of
overuren gemaakt opdat verdachte en/of haar mededader aanwezig kon(den) zijn
bij de aankomst van die [betrokkene 2] op de luchthaven Princess Juliana Airport; en/of
==(als immigratiemedewerkster)
nagelaten toezicht te houden op de naleving van het bij of krachtens de
Landsverordening toelating en uitzetting bepaalde en/of deze Landsverordening
toelating en uitzetting toe te passen; en/of
==die [betrokkene 2] (ten onrechte en/of onrechtmatig) ingeklaard; en/of
==(vervolgens) die [betrokkene 2] doorgelaten
terwijl dit/die feit(en) werd(en) begaan in de uitoefening van haar en/of haar mededader(s) ambt of beroep als immigratiemedewerk(st)er(s) en/of terwijl zij, verdachte, van dit/die feit(en) een beroep en/of gewoonte heeft gemaakt en/of terwijl dit/die feit(en) in vereniging werd(en) begaan;
(artikel 2:154 lid 1 onder a en lid 2/3 van het Wetboek van Strafrecht);
Feit 3. (dossier)
zij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 maart 2015 tot en met 14 november 2016 in Sint Maarten en/of Haiti, heeft deelgenomen aan een organisatie bestaande uit (de immigratiemedewerk(st)er(s)) haar, verdachte, en/of [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4]
en/of een of meer andere perso(o)n(en), welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk
==het plegen van mensensmokkel als bedoeld in artikel 2:154 van het Wetboek
van Strafrecht; en/of
==het aannemen van steekpenningen als bedoeld in artikel 2:350 en/of
artikel 2:351 van het Wetboek van Strafrecht; en/of
==het als ambtenaar misbruik maken van haar functie en/of positie als bedoeld
artikel 2:354 van het Wetboek van Strafrecht; en/of
==het plegen van valsheid in geschrift als bedoeld in artikel 2:184 en/of 2:185 van het
Wetboek van Strafrecht; en/of
==het medeplegen en/of medeplichtig zijn aan overtreding van artikel 23 van de
Landsverordening toelating en uitzetting;
(artikel 2:79 Wetboek van Strafrecht)

3.Voorvragen

3A. Geldigheid van de dagvaarding
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke vereisten voldoet en dus geldig is. Daarbij zij opgemerkt dat het gebruik van ‘en/of’ niet afdoet aan de begrijpelijkheid of innerlijke consistentie van de dagvaarding. Evenmin levert het een beroep of gewoonte maken van het plegen van een misdrijf in een ambtelijke hoedanigheid een innerlijke tegenstrijdigheid op.
3B. Bevoegdheid van het Gerecht
Krachtens de wettelijke bepalingen is het Gerecht bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen.
3C. Ontvankelijkheid van de officier van justitie
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan.
3D. Redenen voor schorsing van de vervolging
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging gebleken.

4.Bewijsbeslissingen

4A. Vrijspraak

Feit 1 primair
Het Gerecht heeft uit het onderzoek op de terechtzitting door de inhoud van wettige bewijsmiddelen niet de overtuiging bekomen dat de verdachte het onder feit 1 primair tenlastegelegde heeft begaan en zal de verdachte daarvan vrijspreken. Daartoe is het volgende redengevend.
Verdachte wordt in de kern verweten dat zij [betrokkene 1] behulpzaam is geweest bij zijn vertrek uit Sint Maarten, terwijl zij moest vermoeden dat hij geen geldige verblijfstitel had. In artikel 2:154 lid 1 Sr is (onder meer) strafbaar gesteld het een ander behulpzaam zijn bij het zich verschaffen van
vertrekuit Sint Maarten, terwijl de dader weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat de aanwezigheid van die ander wederrechtelijk is. In zoverre wijkt de strafbaarstelling af van de Nederlandse, die slechts betrekking heeft op toegang tot en doorreis door Nederland (etc.), niet op vertrek. Blijkens de toelichting op het artikel sluit de Sint Maartense bewoording aan op die van artikel 203a NASr (oud).
Het beschermd belang is in deze context is dat van het openbaar gezag. Het doel van de strafbaarstelling is daarin gelegen dat op het grondgebied van Sint Maarten alleen mensen verblijven die daartoe gerechtigd zijn [1] . Onderdeel van de verwezenlijking daarvan is het bevorderen, dat mensen die daartoe niet gerechtigd zijn het land verlaten. Het restrictief toelatingsbeleid is gericht op vrijwillig vertrek: “
Om dit toelatingsbeleid restrictief te hanteren is het van groot belang dat vreemdelingen zonder verblijfsrecht vrijwillig of - indien noodzakelijk – gedwongen het land verlaten [2] ”.
In dat licht is, behoudens bijzondere omstandigheden zoals die genoemd in artikel 21 LTU, niet in te zien waarom (behulpzaamheid bij) het vertrek van een persoon zonder geldige verblijftitel wederrechtelijk zou zijn. Een redelijke uitleg van ‘vertrek’ in artikel 2:154 lid 1 Sr brengt daarom met zich mee dat slechts van strafbaar handelen sprake zal zijn bij
wederrechtelijkvertrek. Dit is immers niet anders bij de bestanddelen ‘toegang’ en ‘doorreis’. Een voorbeeld van wederrechtelijk vertrek zou kunnen zijn een vertrek dat samenvalt met de wederrechtelijke toegang tot het land waarnaartoe wordt uitgereisd.
Naar het oordeel van het Gerecht voldoet het handelen van verdachte niet aan de vereisten voor een bewezenverklaring van mensensmokkel. Het is niet vast komen te staan dat [betrokkene 1] geen rechtmatige toegang tot zijn bestemming Jamaica had, zodat zijn vertrek uit Sint Maarten niet wederrechtelijk was. Ook overigens deden zich geen gronden voor om [betrokkene 1] het vertrek te beletten. [medeverdachte 1] handelde daarom niet onrechtmatig door [betrokkene 1], die ‘overstay’ was, te laten uitreizen en niet een verwijderingsbeschikking op te laten maken. Aangezien het [betrokkene 1] vrijstond om uit te reizen, kan behulpzaamheid daarbij als zodanig geen strafbaar feit opleveren. Nu geen sprake is van ‘vertrek’ in de zin van artikel 2:154 lid 1 Sr, dient vrijspraak te volgen van het primair ten laste gelegde.
Feit 2
Het Gerecht heeft uit het onderzoek op de terechtzitting door de inhoud van wettige bewijsmiddelen niet de overtuiging bekomen dat de verdachte het onder feit 2 primair en subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en zal de verdachte daarvan, conform de eis van de officier van justitie, vrijspreken. Niet is vast komen te staan dat de toegang van [betrokkene 2] tot Sint Maarten wederrechtelijk was. Zij had als Colombiaanse geen visum nodig en het Gerecht kan niet vaststellen hoeveel dagen zij reeds in Sint Maarten was geweest in 2016. Dit leidt tot vrijspraak van feit 2, primair en subsidiair.
4B. Bewijsmiddelen
De overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de wettige bewijsmiddelen zijn vervat.
De bewijsmiddelen zullen in geval van hoger beroep in een aan dit vonnis te hechten bijlage worden opgenomen.
4C. Bewezenverklaring
Feit 1 (zaaksdossier 7) subsidiair
zij op 17 februari 2016 in Sint Maarten, tezamen en in vereniging met anderen, als ambtenaar, immers werkzaam als immigratiemedewerkster, opzettelijk met misbruik van haar functie [betrokkene 1] (‘[betrokkene 1]’) Sint Maarten heeft laten uitreizen en behulpzaam is geweest bij de uitreis uit Sint Maarten door het nalaten
==bij het uitreizen uit Sint Maarten het paspoort van die [betrokkene 1] te stempelen en
==toezicht te houden op de naleving van het bij of krachten Landsverordening toelating en uitzetting bepaalde bij het uitreizen in Sint Maarten van die [betrokkene 1] en
==deze Landsverordening toelating en uitzetting toe te passen
ten einde enig voordeel voor die [betrokkene 1] en een ander te verkrijgen
Feit 3.
zij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 maart 2015 tot en met 14 november 2016 in Sint Maarten, heeft deelgenomen aan een organisatie bestaande uit de immigratiemedewerksters haar, verdachte, en [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] en andere personen, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk
==het plegen van mensensmokkel als bedoeld in artikel 2:154 van het Wetboek van Strafrecht; en
==het aannemen van steekpenningen als bedoeld in artikel 2:350 en artikel 2:351 van het Wetboek van Strafrecht; en
==het als ambtenaar misbruik maken van haar functie als bedoeld in artikel 2:354 van het Wetboek van Strafrecht.
4D. Bewijsoverweging
Feit 1 subsidiair
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde. Het verweer vindt zijn weerlegging in de gebezigde bewijsmiddelen. Ter nadere motivering geldt het volgende.
De raadsman heeft vrijspraak bepleit. Hij stelt dat geen bewijs voorhanden is dat verdachte immigratiemedewerker is. Het verweer wordt verworpen, reeds nu uit de verklaring van verdachte zelf volgt dat zij dat ambt vervult en dat zij belast is met grensbewaking. Datzelfde geldt voor medeverdachte [medeverdachte 1].
Verdachte heeft, op verzoek van [betrokkene 1], aan [medeverdachte 1] gevraagd om [betrokkene 1]’s paspoort bij zijn uitreis niet te stempelen. [medeverdachte 1] heeft aan dat verzoek voldaan. De bedoeling van een en ander was om het voor [betrokkene 1] eenvoudiger te maken om te zijner tijd opnieuw in Sint Maarten in te reizen. [medeverdachte 1] heeft aldus opzettelijk haar plicht om die stempel wel te zetten verzuimd en zodoende misbruik gemaakt van haar positie als ambtenaar belast met grensbewaking. Verdachte heeft bewust en nauw met [medeverdachte 1] samengewerkt en tevens misbruik gemaakt van haar eigen ambt als collega van [medeverdachte 1] door het verzoek te doen. Dat zij op het bewuste moment niet aan het werk was, doet aan dat misbruik niet af.
Feit 3
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van het onder 3 ten laste gelegde. Het verweer vindt zijn weerlegging in de gebezigde bewijsmiddelen. Ter nadere motivering geldt het volgende.
Uit de bewijsmiddelen komt naar voren dat verdachte, met medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] en met enkele anderen, die niet bij de Immigratiedienst werken, zich structureel bezig heeft gehouden met het plegen van aan mensensmokkel gerelateerde misdrijven. In het bijzonder uit de verklaringen van [medeverdachte 1] volgt, dat met regelmaat ‘jobs’ werden uitgevoerd. Tegen betaling, of als gunst, deden de dames het omgekeerde van wat van ze verlangd werd als grensbewaker. Van tevoren werd gecommuniceerd over een persoon die zonder geldige verblijfstitel Sint Maarten binnen wilde komen. De betrokken verdachte zat dan op de juiste plaats om die persoon binnen te laten, waar zij die persoon had moeten tegenhouden.
Verdachte heeft gedurende geruime tijd op de genoemde wijze met haar medeverdachten gecommuniceerd. Bewezenverklaard is dat zij ten minste eenmaal daadwerkelijk misbruik heeft gemaakt van haar positie. [medeverdachte 1] heeft verklaard dat verdachte haar heeft geïntroduceerd in de wereld van de ‘jobs’. [persoon 2] heeft deze verklaring bevestigd. Dit leidt tot de conclusie dat verdachte deel heeft genomen aan een criminele organisatie.
Van het plegen van valsheid in geschrift is niet gebleken. Overtreding van artikel 23 LTU is gezien het vierde lid geen misdrijf. Deze onderdelen zijn om die reden weggestreept.

5.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1 subsidiair
het medeplegen van het als ambtenaar opzettelijk met misbruik van zijn functie iets doen of nalaten ten einde enig voordeel voor hem of een ander te verkrijgen.
Feit 3:
deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit. De feiten zijn derhalve strafbaar.

6.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte opheft of uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Strafmotivering

Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder de verdachte zich daaraan schuldig heeft gemaakt en op de persoon van de verdachte, zoals van één en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht het Gerecht na te noemen beslissing passend. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich in haar ambt van immigratiemedewerker schuldig gemaakt aan misbruik van haar functie. Gedurende langere tijd is zij samen met collega’s en anderen betrokken geweest bij aan mensensmokkel gerelateerde misdrijven en nam aldus deel aan een criminele organisatie. Waar zij er op had moeten toezien dat mensen zonder geldige verblijfstitel Sint Maarten niet zouden inreizen, deed zij welbewust het omgekeerde.
Mensensmokkel ondermijnt het overheidsbeleid inzake bestrijding van illegaal verblijf in en illegale toegang. Door deze feiten juist als ambtenaar belast met grensbewaking te plegen, ondermijnt verdachte bovendien het vertrouwen dat burgers in de overheid stellen. Het Gerecht rekent verdachte haar handelen dan ook ernstig aan. Slechts een langdurige vrijheidsbenemende straf doet recht aan de ernst van de feiten.
Het Gerecht heeft acht geslagen op de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Zij is first offender, heeft de zorg voor een minderjarig kind en lijdt onder gezondheidsklachten. Deze omstandigheden, alsmede de vrijspraak voor enkele feiten als voornoemd, leiden ertoe dat van de eis van de officier van justitie zal worden afgeweken.
Het feit dat verdachte haar ambt heeft misbruikt bij het plegen van misdrijven rechtvaardigt een langdurige ontzetting uit haar recht een ambt te bekleden. Het door verdachte vertoonde gebrek aan integriteit is niet te verenigen met het bekleden van een ambt.

8.Beslag

Aan dit vonnis is gehecht een lijst met onder verdachte in beslag genomen voorwerpen. Het onder A genoemde voorwerp (Samsung Galaxy S7) zal worden verbeurd verklaard, nu het onder feit 3 bewezenverklaarde met behulp van dit voorwerp, dat aan verdachte toebehoort, is gepleegd. Van de overige op de lijst genoemde voorwerpen zal de teruggave aan verdachte worden bevolen, nu zich geen grond voor een andere beslissing voordoet.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 1:64, 1:65, 1:66, 1:67, 1:68 1:119, 1:136, 2:79 en 2:354 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

Het Gerecht:
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder feit 1 primair en feit 2 ten laste is gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde zoals in rubriek
4Comschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd en spreekt verdachte daarvan vrij;
verklaart dat de bewezen verklaarde feiten de in rubriek
5genoemde strafbare feiten opleveren;
verklaart de verdachte hiervoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
184 (honderdvierentachtig) dagen;
bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
ontzetde verdachte van het recht ambten bekleden voor de duur van
5 (vijf) jaren;
verklaart verbeurd het onder A op de aangehechte beslaglijst aangeduide voorwerp;
gelast de teruggave aan verdachte van de onder B, C, D en E op de aangehechte beslaglijst aangeduide voorwerpen.
Dit vonnis is gewezen door de rechter mr. D. Gruijters en uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Gerecht op 2 augustus 2017, in tegenwoordigheid van de griffier.

Voetnoten

1.Vgl. T&C artikel 197a NSr, aantekening 1.
2.Richtlijnen van de Minister van Justitie van Sint Maarten met betrekking tot de toepassing van de LTU en het Toelatingsbesluit (mei 2012), pagina 18.