ECLI:NL:OGEAM:2017:65

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
21 juni 2017
Publicatiedatum
2 augustus 2018
Zaaknummer
100.00402/16
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dodelijke steekpartij in Sint Maarten met vrijspraak voor voorbedachte rade

In de zaak tegen de verdachte, geboren in 1992 en thans gedetineerd, heeft het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten op 21 juni 2017 uitspraak gedaan. De verdachte werd beschuldigd van doodslag op [slachtoffer 1], die op 1 september 2016 in Sint Maarten werd overleden na meerdere messteken. Tijdens de openbare terechtzitting op 7 juni 2017 heeft de officier van justitie, mr. M.N. van Nes, een gevangenisstraf van 12 jaren geëist, terwijl de verdediging, vertegenwoordigd door mr. S. Ibrahim, vrijspraak bepleitte.

Het Gerecht heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het bevoegd was om de zaak te behandelen. Na het horen van getuigen en het bestuderen van bewijsmiddelen, kwam het Gerecht tot de conclusie dat niet wettig en overtuigend bewezen was dat de verdachte met voorbedachte rade had gehandeld, wat leidde tot een partiële vrijspraak. De overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde feit had begaan, was gebaseerd op getuigenverklaringen van [getuige 1] en [getuige 2], die de verdachte na een fotobewijsconfrontatie als dader identificeerden.

De verdachte werd uiteindelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 jaren voor doodslag, waarbij het Gerecht de ernst van het feit en de impact op de nabestaanden in overweging nam. De verdachte had eerder geweldsdelicten gepleegd en vormde een gevaar voor de samenleving. De op te leggen straf was gebaseerd op artikel 2:259 van het Wetboek van Strafrecht. Het vonnis werd uitgesproken door mr. D. Gruijters, in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN
S T R A F V O N N I S
in de zaak tegen de verdachte:
[VERDACHTE],
geboren op [geboortedatum] 1992 te [geboorteplaats],
wonende te [adres],
thans alhier gedetineerd.

1.Onderzoek van de zaak

Het onderzoek ter openbare terechtzitting heeft plaatsgevonden op 7 juni 2017. De verdachte is verschenen, bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. S. Ibrahim.
De officier van justitie, mr. M.N. van Nes heeft ter terechtzitting gevorderd de verdachte ter zake van het tenlastegelegde te veroordelen tot een gevangenisstraf van 12 jaren, met aftrek van voorarrest.
De raadsvrouw heeft verweer gevoerd strekkende tot vrijspraak.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 1 september 2016 in Sint Maarten [slachtoffer 1] opzettelijk en – al dan niet – met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd, door die [slachtoffer 1] meermalen, althans eenmaal, met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de hartstreek, althans het lichaam te steken, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] is overleden.

3.Voorvragen

Het Gerecht heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat het bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.Bewijsbeslissingen

4A. Partiële vrijspraak
Naar het oordeel van het Gerecht is niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld, zodat hij in zoverre moet worden vrijgesproken. Uit het dossier volgt niet dat verdachte met kalm beraad en rustig overleg heeft gehandeld, of dat hij zich rekenschap heeft gegeven van de gevolgen van zijn voorgenomen handelen.
4B. Bewijsmiddelen
Het Gerecht komt tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde. De overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in wettige bewijsmiddelen zijn vervat. De bewijsmiddelen zullen in geval van hoger beroep aan dit vonnis worden gehecht.
4C. Bewijsoverweging
Door de verdediging is vrijspraak bepleit. Het verweer vindt zijn weerlegging in de gebezigde bewijsmiddelen. Ter nadere motivering daarvan geldt het volgende.
Het Gerecht grondt zijn overtuiging dat het verdachte is geweest, die [slachtoffer 1] heeft gedood, in hoofdzaak op de getuigenverklaringen van [getuige 1] en [getuige 2]. Deze ooggetuigen wijzen verdachte na een fotobewijsconfrontatie aan als de dader. Het Gerecht heeft geen reden om aan de geloofwaardigheid en betrouwbaarheid van hun verklaringen te twijfelen. Daaraan doet niet af dat [getuige 1] de kleur van de kleding van verdachte mogelijk verkeerd heeft ingeschat. Uit de verklaring van [getuige 1] blijkt dat hij verdachte kent van voor het incident, hetgeen bijdraagt aan de bewijskracht van zijn herkenning. [getuige 2] heeft het steken zelf weliswaar niet gezien, maar wijst verdachte aan als de man die wegloopt na het incident en ‘kennelijk’ degene is die ruzie had met het slachtoffer. De verklaring van [getuige 2] weerspreekt aldus de stelling van verdachte, dat hij in het geheel niet op de plaats van het incident was.
De herkenning door [getuige 1] en [getuige 2] vindt steun in andere bewijsmiddelen. De ooggetuigen vader en zoon Marlin spreken over een hun onbekende man, maar zij bevestigen de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] met betrekking tot verloop van het incident en het postuur van de dader. Getuige [getuige 3] verklaart gedetailleerd over hetgeen een andere vermeende ooggetuige, [persoon 1], haar heeft verteld en bevestigt daarmee op haar beurt de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2]. De verklaring van [getuige 3] is van horen zeggen en heeft daarom als zodanig een beperkte bewijskracht, maar er is geen reden om de verklaring niet als steunbewijs te gebruiken. Dat deze getuigen reden zouden hebben om verdachte valselijk te beschuldigen, is gesteld noch aannemelijk geworden.
De verdediging heeft erop gewezen dat onduidelijkheid bestaat over het precieze tijdstip van het misdrijf. Gezien de verklaringen van getuigen [getuige 4], [getuige 5] en [getuige 6] kan niet worden uitgesloten dat de verklaring van verdachte, dat hij op genoemd tijdstip elders in een tuin aan het werk was, juist is.
Het Gerecht volgt de raadsvrouw niet. Blijkens de verklaring van [persoon 2] is de melding van het misdrijf omstreeks 13.30 uur binnengekomen bij de meldkamer. De steekpartij moet dan ook kort daarvoor hebben plaatsgevonden. De verklaringen van [getuige 4], [getuige 5] en [getuige 6] houden weliswaar in dat zij verdachte op enig moment tussen 13.00 en 14.00 uur in de tuin aan het werk hebben gezien, maar zij kunnen dat moment niet met precisie aanduiden en zij verklaren onderling verschillend. Voorts kan bepaald niet worden uitgesloten dat zij zich het tijdspad van die middag verkeerd herinneren. Het is duidelijk dat verdachte aldaar in de tuin heeft gewerkt, maar niet op welk tijdstip dit is gebeurd. Een sluitend alibi levert de verklaring van [getuige 4], [getuige 5] en [getuige 6] derhalve niet op voor verdachte. De afstand tussen de plaats van het delict en de plaats waar de getuigen verdachte hebben gezien bedraagt minder dan 1 kilometer. Gezien de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] moet het derhalve zo zijn, dat verdachte zich nadat hij [slachtoffer 1] had doodgestoken naar de tuin heeft gespoed. Daar is hij later op de dag aangehouden.
4D. Bewezenverklaring
Het Gerecht heeft uit het onderzoek op de terechtzitting door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat het bewezen acht dat:
hij op 1 september 2016 in Sint Maarten [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door die [slachtoffer 1] met een scherp en/of puntig voorwerp in de hartstreek te steken, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] is overleden.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen, zodat de verdachte hiervan zal worden vrijgesproken.

5.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
doodslag
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit. De feiten zijn derhalve strafbaar.

6.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte opheft of uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Strafmotivering

Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder de verdachte zich daaraan schuldig heeft gemaakt en op de persoon van de verdachte, zoals van één en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht het Gerecht na te noemen beslissing passend. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan doodslag op [slachtoffer 1]. Door hem in een vechtpartij meermalen te steken heeft hij deze jonge man uit het leven gerukt. Daarmee heeft hij groot leed en verdriet toegebracht aan de nabestaanden van het slachtoffer. De ernst van het feit rechtvaardigt slechts een langdurige vrijheidsstraf.
Mede als gevolg van de ontkennende opstelling van verdachte is de aanleiding van het misdrijf niet geheel duidelijk geworden. Gezien de verklaring van getuige [getuige 3] lijkt verdachte zich gekrenkt te hebben gevoeld door een opmerking van het slachtoffer. Indien dit juist is, geeft de gewelddadige reactie van verdachte daarop blijk van een minachting voor de lichamelijke integriteit en het leven van anderen. Verdachte is eerder voor geweldsdelicten tot een langdurige gevangenisstraf is veroordeeld en in dat kader voorwaardelijk in vrijheid was gesteld. Dat heeft hem niet weerhouden van het plegen van dit feit. Verdachte vormt aldus een groot gevaar voor zijn omgeving. Ook om die reden is enkel een langdurige vrijheidsstraf passend als reactie op het bewezenverklaarde.
Het Gerecht heeft acht geslagen op de psychologische en psychiatrische rapportages die omtrent verdachte zijn opgemaakt. Deze geven, in samenhang gelezen, naar het oordeel van het Gerecht geen aanleiding om aan de volledige toerekeningsvatbaarheid van verdachte te twijfelen. Het Gerecht rekent verdachte zijn misdrijf dan ook ten volle aan.
Alles bijeengenomen acht het Gerecht het passend en geboden om, conform de eis van de officier van justitie, een gevangenisstraf van na te noemen duur op te leggen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gebaseerd op artikel 2:259 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

Het Gerecht:
verklaart bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde zoals in rubriek
4Domschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd en spreekt verdachte daarvan vrij;
verklaart dat het bewezen verklaarde feit het in rubriek
5genoemde strafbare feit oplevert;
verklaart de verdachte hiervoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte wegens dit feit tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
TWAALF (12) JAREN
bepaalt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht.
Dit vonnis is gewezen door de rechter, mr. D. Gruijters, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 juni 2017, in tegenwoordigheid van de griffier.