ECLI:NL:OGEAM:2017:74

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
11 januari 2017
Publicatiedatum
2 juli 2019
Zaaknummer
100.00125/16
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in zaak van poging doodslag door gebrek aan bewijs en betrouwbaarheid van getuigenverklaringen

In de zaak tegen de verdachte, geboren in 1993, heeft het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten op 11 januari 2017 uitspraak gedaan. De verdachte werd beschuldigd van poging tot doodslag, maar het bewijs tegen hem was onvoldoende. Het onderzoek ter openbare terechtzitting vond plaats op 12 oktober 2016 en 11 januari 2017, waarbij de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. S.H.M. Ibrahim, aanwezig waren. De officier van justitie, mr. D. Hazejager, eiste een gevangenisstraf van vier jaar, maar de verdediging pleitte voor vrijspraak.

De tenlastelegging was opgenomen in de dagvaarding, die aan alle wettelijke vereisten voldeed. Het Gerecht oordeelde dat het bewijs, dat voornamelijk bestond uit herkenningen door getuigen, niet wettig en overtuigend was. De getuigenverklaringen waren problematisch, vooral omdat de buurman van het slachtoffer, die de verdachte als dader had geïdentificeerd, tijdens de fotoconfrontatie verklaarde het gezicht van de dader niet te hebben gezien. Dit deed afbreuk aan de betrouwbaarheid van de getuigenverklaringen.

Het Gerecht concludeerde dat zonder de herkenningen er geen bewijs overbleef dat de verdachte betrokken was bij de feiten. De beslissing werd genomen om de verdachte vrij te spreken van de tenlastegelegde feiten en het bevel tot voorlopige hechtenis op te heffen. Deze uitspraak benadrukt het belang van betrouwbaar bewijs in strafzaken en de noodzaak om getuigenverklaringen kritisch te beoordelen.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN

S T R A F V O N N I S
in de zaak tegen de verdachte:
[VERDACHTE],
geboren op [geboortedatum] 1993 te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres].

1.Onderzoek van de zaak

Het onderzoek ter openbare terechtzitting heeft plaatsgevonden op 12 oktober 2016 en 11 januari 2017. De verdachte is verschenen. Ook is verschenen zijn raadsvrouw, mr. S.H.M. Ibrahim.
De officier van justitie, mr. D.Hazejager, heeft ter terechtzitting gevorderd de verdachte ter zake van de feiten 1 primair en 2 te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht.
De raadsvrouw heeft het woord tot verdediging gevoerd. Zij heeft vrijspraak bepleit.

2.Tenlastelegging

Het aan verdachte ten laste gelegde is opgenomen in de als bijlage 1 aan dit vonnis gehechte dagvaarding.

3.Voorvragen

3A. Geldigheid van de dagvaarding
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke vereisten voldoet en dus geldig is.
3B. Bevoegdheid van het Gerecht
Krachtens de wettelijke bepalingen is het gerecht bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen.
3C. Ontvankelijkheid van de officier van justitie
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan.
3D. Redenen voor schorsing van de vervolging
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging gebleken.

4.Bewijsbeslissingen

Vrijspraak
Naar het oordeel van het Gerecht is niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte bij de tenlastegelegde feiten betrokken is geweest, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken. Daartoe is het volgende redengevend.
Op 28 december 2015 is [slachtoffer 1] in haar woning aangevallen en daarbij ernstig gewond geraakt. De buurman van [slachtoffer 1] heeft tegen de zoon van [slachtoffer 1] gezegd dat de dader vermoedelijk ‘[bijnaam verdachte]’ was. De zoon heeft op Facebook gezocht naar ‘ [bijnaam verdachte]’ en heeft verdachte gevonden onder de naam ‘[bijnaam verdachte]’. Hij herkent verdachte als de dader. Met de foto’s van Facebook is de zoon naar de politie gegaan. Ook de buurman herkende de dader op de Facebookfoto van verdachte. Daarop is verdachte aangehouden. Vervolgens heeft de politie de overige getuigen van het feit, te weten [slachtoffer 1], haar zoon, haar dochter en de buurman, aan een meervoudige fotoconfrontatie onderworpen. Ieder van de vier getuigen wees de foto van verdachte aan als een afbeelding van de dader.
Deze herkenningen vormen het centrale en enige bewijs tegen verdachte. Het verrichte DNA-onderzoek naar een kledingstuk van de dader leverde op dat daar geen DNA van verdachte op is aangetroffen.
Het Gerecht acht genoemde herkenningen onvoldoende betrouwbaar om daarop een bewezenverklaring te kunnen gronden. Daarbij is van belang dat het spoor naar verdachte begint bij de buurman, die aan de zoon zegt dat [bijnaam verdachte] de dader is. Ter gelegenheid van de fotoconfrontatie verklaart de buurman echter dat hij het gezicht van de dader niet heeft gezien. Zijn verklaring is daarmee van geen waarde en bovendien doet dit ernstig afbreuk aan de betrouwbaarheid van de overige herkenningen. Zonder goede grond is immers de zoon zelf op internet gaan zoeken naar [bijnaam verdachte]. De foto van verdachte die hij vond is daarop een eigen leven gaan leiden. Het is geen wonder dat de zoon in de fotoconfrontatie de foto van verdachte aanwees, nu hij verdachte al eerder door zijn zoekactie op Facebook had gezien. Het Gerecht acht het voorts buitengewoon onwaarschijnlijk dat de zoon niet ook zijn zus en moeder de foto die hij op Facebook heeft gevonden heeft getoond, met de opmerking dat dit de dader moet zijn. Dat maakt ook hun herkenning in de fotoconfrontatie vrijwel waardeloos.
Als de herkenningen buiten beschouwing blijven, resteert geen enkel bewijs tegen verdachte. Dat niet voor 100% kan worden vastgesteld dat het alibi van verdachte juist is, maakt niet dat het daarom onjuist is.

5.Beslissing

Het Gerecht:
verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder feit 1 en feit 2 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
heft op het reeds geschorste bevel voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door de rechter mr. D. Gruijters en uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Gerecht op 11 januari 2017, in tegenwoordigheid van de griffier. De griffier is buiten staat mede te ondertekenen.