ECLI:NL:OGEAM:2017:79

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
6 september 2017
Publicatiedatum
2 juli 2019
Zaaknummer
100.00046/17
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling en schieten met vuurwapen op zoon

In de zaak tegen de verdachte, geboren in 1953 en thans gedetineerd, heeft het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten op 6 september 2017 uitspraak gedaan. De verdachte werd beschuldigd van poging tot zware mishandeling en het voorhanden hebben van een vuurwapen. Tijdens de openbare terechtzitting op 16 augustus 2017 heeft de officier van justitie, mr. N. Lemmers, een gevangenisstraf van twee jaren geëist, terwijl de verdediging, vertegenwoordigd door mr. Z.J. Bary, pleitte voor vrijspraak of strafvermindering. De tenlastelegging omvatte onder andere het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan zijn zoon door met een geladen vuurwapen op hem te schieten, alsook het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie.

Het Gerecht heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het Gerecht bevoegd was om van de zaak kennis te nemen. Na het horen van de getuigen en de verdachte, kwam het Gerecht tot de conclusie dat er onvoldoende bewijs was voor de opzet op de dood van de zoon, en sprak de verdachte vrij van het primair ten laste gelegde feit. Wel werd de verdachte schuldig bevonden aan het meer subsidiair ten laste gelegde feit van poging tot zware mishandeling en het voorhanden hebben van een vuurwapen. Het Gerecht oordeelde dat de verdachte met een geladen vuurwapen bij zijn zoon aan de deur was gekomen, wat leidde tot een gewelddadige confrontatie.

De strafmotivering hield rekening met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd, en de persoonlijke situatie van de verdachte. Het Gerecht legde een gevangenisstraf van 24 maanden op, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met inachtneming van de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis had doorgebracht. De uitspraak benadrukte de ernst van het gebruik van een vuurwapen in een conflictsituatie binnen de familie.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN

S T R A F V O N N I S
in de zaak tegen de verdachte:
[VERDACHTE],
geboren op [geboortedatum] 1953 te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
thans alhier gedetineerd.

1.Onderzoek van de zaak

Het onderzoek ter openbare terechtzitting heeft plaatsgevonden op 16 augustus 2017. De verdachte is verschenen, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. Z.J. Bary.
De officier van justitie, mr. N. Lemmers, heeft ter terechtzitting gevorderd de verdachte ter zake van feit 1 subsidiair en feit 2 te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van twee (2) jaren, met aftrek van voorarrest.
De raadsvrouw heeft het woord ter verdediging gevoerd, strekkende tot vrijspraak, althans ontslag van rechtsvervolging, althans strafvermindering.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd:
Feit 1
Primair
dat hij op of omstreeks 24 februari 2017 in Sint Maarten, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf, om (al dan niet met voorbedachten rade) opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet een (geladen) (vuur)wapen meegenomen naar de woning van die [slachtoffer], waar hij, verdachte, (met zijn vinger op/om de trekker) dat (vuur)wapen op die [slachtoffer] heeft gericht en/of gericht heeft gehouden en/of een of meerdere keren op en/of in de richting van die [slachtoffer] heeft geschoten zijnde de verdere uitvoering van dat door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(artikel 2:259 jo 1:119 Wetboek van Strafrecht)
Subsidiair
dat hij op of omstreeks 24 februari 2017, in Sint Maarten, aan een persoon, te weten [slachtoffer], (al dan niet met voorbedachten rade) opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten: een schotwond in het bovenlichaam, heeft toegebracht, door opzettelijk een (geladen) (vuur)wapen mee te nemen naar de woning van die [slachtoffer], waar hij, verdachte, (met zijn vinger op/om de trekker) dat (vuur)wapen op die [slachtoffer] heeft gericht en/of gericht heeft gehouden en/of een of meerdere keren op en/of in de richting van die [slachtoffer] heeft geschoten;
(artikel 2:275/276 Wetboek van Strafrecht)
Meer Subsidiair
dat hij op of omstreeks 24 februari 2017, in Sint Maarten, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf, aan een persoon, te weten [slachtoffer] (al dan niet met voorbedachten rade)
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet een (geladen) (vuur)wapen meegenomen naar de woning van die [slachtoffer], waar hij, verdachte, (met zijn vinger op/om de trekker) dat (vuur)wapen op die [slachtoffer] heeft gericht en/of gericht heeft gehouden en/of een of meerdere keren op en/of in de richting van die [slachtoffer] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(artikel 2:275/276 jo 1:119 Wetboek van Strafrecht)
Feit 2
hij op of omstreeks 24 februari 2017, in Sint Maarten, een vuurwapen, in de zin van de Vuurwapenverordening, te weten: een (geladen) zwart vuurwapen, en/of een hoeveelheid munitie, in de zin van de Vuurwapenverordening, voorhanden heeft gehad;
(artikel 3 jo 11 van de Vuurwapenverordening).

3.Voorvragen

3A. Geldigheid van de dagvaarding
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke vereisten voldoet en dus geldig is.
3B. Bevoegdheid van het Gerecht
Krachtens de wettelijke bepalingen is het Gerecht bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen.
3C. Ontvankelijkheid van de officier van justitie
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan.
3D. Redenen voor schorsing van de vervolging
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging gebleken.

4.Bewijsbeslissingen

4A. Vrijspraak
Het Gerecht heeft, gelijk de officier van justitie en de raadsvrouw, niet de overtuiging bekomen dat verdachte het onder feit 1 primair ten laste gelegde heeft begaan, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken. De verklaring van [slachtoffer], dat verdachte gericht op hem geschoten zou hebben, vindt geen steun in de rest van het dossier. Daarmee ontbreekt bewijs voor de opzet van verdachte op de dood van zijn zoon.
Voorts acht het Gerecht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 1 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, nu het letsel van [slachtoffer], een schotwond in de arm, niet zonder meer als zwaar lichamelijk letsel kan worden aangemerkt. De medische informatie in het dossier wijst niet in die richting. Ook in zoverre volgt vrijspraak.
Ten slotte ziet het Gerecht onvoldoende aanwijzingen om vast te kunnen stellen dat verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld, zodat ook daarvan zal worden vrijgesproken.
4B. Bewijsmiddelen
De overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de wettige bewijsmiddelen zijn vervat.
De bewijsmiddelen zullen in geval van hoger beroep in een aan dit vonnis te hechten bijlage worden opgenomen.
4C. Bewezenverklaring
Het Gerecht heeft uit het onderzoek op de terechtzitting door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat de verdachte het onder 1 meer subsidiair en het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat het bewezen acht dat:
Feit 1
Meer subsidiair
dat hij op 24 februari 2017, in Sint Maarten, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf, aan een persoon, te weten [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet een geladen vuurwapen meegenomen naar de woning van die [slachtoffer], waar hij, verdachte, met zijn vinger op de trekker dat vuurwapen op die [slachtoffer] heeft gericht en gericht heeft gehouden in de richting van die [slachtoffer] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Feit 2
hij op 24 februari 2017, in Sint Maarten, een vuurwapen, in de zin van de Vuurwapenverordening, te weten: een geladen zwart vuurwapen, en een hoeveelheid munitie, in de zin van de Vuurwapenverordening, voorhanden heeft gehad.
4.D Bewijsoverweging
De raadsvrouw heeft voor vrijspraak van feit 1 gepleit, bij gebrek aan enig opzet op letsel. Het verweer vindt zijn weerlegging in de gebezigde bewijsmiddelen. Ter nadere motivering geldt het volgende.
Vast staat dat verdachte met een geladen vuurwapen bij zijn zoon aan de deur is gekomen. Volgens verdachte toonde hij dat wapen met vreedzame bedoelingen, waarop zijn zoon hem te lijf ging. Bij die worsteling is het wapen per abuis afgegaan, waardoor de zoon gewond raakte en dat hij niet opzettelijk, en niet meer dan eens, heeft geschoten.
Het Gerecht hecht geen geloof aan de verklaring van verdachte. Uit de getuigenverklaringen van zijn zoon, diens vriendin en de getuige [getuige 1] volgt steeds dat verdachte vrijwel direct nadat hij de deur had geopend heeft geschoten, overigens zonder iemand te raken. Dat er aldus, naast het schot waardoor de zoon is geraakt, meermalen is geschoten, blijkt uit het feit dat er drie hulzen zijn aangetroffen, die door het wapen van verdachte zijn afgevuurd. Uit deze entree blijkt naar het oordeel van het Gerecht dat verdachte agressieve bedoelingen had. Vervolgens is de worsteling met de zoon ontstaan. Door het wapen niet te laten vallen, maar vast te houden tijdens de worsteling, heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat het wapen af zou gaan en zijn zoon ernstig zou verwonden. Dit levert (voorwaardelijk) opzet op zware mishandeling op.

5.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1 meer subsidiair: poging tot zware mishandeling;
Feit 2: opzettelijk handelen in strijd met een in met een in artikel 3, eerste lid, van de Vuurwapenverordening 1930 gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit. De feiten zijn derhalve strafbaar.
Voor zover de raadsvrouw een beroep op noodweer heeft gedaan, faalt dat beroep reeds omdat verdachte zich met agressieve bedoelingen, gewapend met een vuurwapen, willens en wetens in een conflictsituatie heeft begeven. Daarmee heeft hij schuld aan de oorzaak (culpa in causa) van het conflict, zodat hem geen beroep op noodweer toekomt.

6.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte opheft of uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Voor zover de raadsvrouw een beroep op afwezigheid van alle schuld heeft gedaan, verwerpt het Gerecht dat verweer onder verwijzing naar hetgeen hiervoor omtrent noodweer is overwogen.

7.Strafmotivering

Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder de verdachte zich daaraan schuldig heeft gemaakt en op de persoon van de verdachte, zoals van één en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht het Gerecht na te noemen beslissing passend. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling van zijn zoon. Hij heeft hem in een worsteling in de arm geschoten met een vuurwapen, dat hij voorhanden had. Dit zijn ernstige feiten. Verdachte heeft een volstrekt verkeerde keuze gemaakt door gewapend met een vuurwapen de confrontatie met zijn zoon aan te gaan. Zeer wel denkbaar is dat het incident met de dood van de zoon had kunnen eindigen. Het Gerecht rekent het verdachte ook ernstig aan dat hij een vuurwapen voorhanden heeft gehad. Dit is, gezien het vele vuurwapengeweld in Sint Maarten, op zich al ernstig genoeg, maar verdachte heeft het wapen bovendien gebruikt om een familielid mee te verwonden. Slechts een langdurige vrijheidsbenemende straf doet recht aan de ernst van de feiten.
Het Gerecht heeft tevens acht geslagen op de persoon van verdachte. Het Gerecht plaatst de bewezenverklaarde feiten in de context van een langlopend en tragisch conflict tussen vader en zoon. De gevorderde leeftijd van verdachte, het ontbreken van relevante eerdere contacten met justitie, de in detentie verslechterende gezondheidstoestand van verdachte en de bijzondere omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd, vormen, in combinatie met de enigszins geringere bewezenverklaring dan de officier heeft gevorderd, aanleiding om een aanmerkelijk gedeelte van de straf in voorwaardelijke vorm op te leggen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 1:19, 1:20, 1:21, 1:119, 1:136 en 2:275 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3 en 11 van de Vuurwapenverordening 1930.

9.Beslissing

Het Gerecht:
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte als feit 1 primair en subsidiair tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde zoals in rubriek
4Comschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd en spreekt verdachte daarvan vrij;
verklaart dat het bewezen verklaarde feit het in rubriek
5genoemde strafbare feit oplevert;
verklaart de verdachte hiervoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
24 (vierentwintig) maandenmet bevel dat van deze straf een gedeelte, groot 12 (twaalf) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat verdachte voor het einde van de op twee (2) jaren bepaalde proeftijd zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door de rechter mr. D. Gruijters en uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Gerecht op 6 september 2017, in tegenwoordigheid van de griffier.