ECLI:NL:OGEAM:2017:82

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
5 juni 2017
Publicatiedatum
30 januari 2020
Zaaknummer
Lar 92/2016
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot schadevergoeding ex-patriates regeling en de beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep

In deze zaak heeft eiser, wonende te Sint Maarten, een verzoek ingediend tot schadevergoeding op grond van de Regeling ex-patriates. Eiser was tijdelijk in dienst bij de overheid van Sint Maarten en verzocht om als ex-patriate te worden aangemerkt, wat hem bepaalde fiscale voordelen zou opleveren. De Minister van Justitie van Sint Maarten, verweerder in deze zaak, heeft het verzoek afgewezen, wat heeft geleid tot het indienen van een beroepschrift door eiser. De procedure begon met een beschikking van 29 juli 2016, waarin het verzoek om schadevergoeding ter hoogte van NAf 27.251,36 werd afgewezen. Eiser stelde dat hij niet tijdig was geïnformeerd over de ex-patriates regeling en dat dit een schending van goed werkgeverschap inhield.

De mondelinge behandeling vond plaats op 14 november 2016, waarbij zowel eiser als de gemachtigde van verweerder aanwezig waren. Eiser voerde aan dat de nalatigheid van verweerder had geleid tot een schending van zijn rechten en dat hij recht had op schadevergoeding. Verweerder betwistte de aansprakelijkheid en stelde dat eiser niet ontvankelijk was, omdat het beroep zich richtte op het niet betalen van inkomstenbelasting.

Het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten heeft uiteindelijk geoordeeld dat het beroep ongegrond is. Het Gerecht oordeelde dat verweerder niet verplicht was om eiser voorafgaand aan zijn indiensttreding te informeren over de ex-patriates regeling. De beslissing van verweerder om het verzoek af te wijzen werd als rechtmatig beschouwd, en het beroep werd verworpen. De uitspraak werd gedaan door rechter K. Mans op 5 juni 2017.

Uitspraak

Landsverordening administratieve rechtspraak Uitspraak : 5 juni 2017 Zaaknummer : Lar 92/2016 Uitspraaknr. :

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN

UITSPRAAK

In het geding van:
(eiser), wonende te Sint Maarten, eiser, procederende in persoon,
en:
DE MINISTER VAN JUSTITIE VAN HET LAND SINT MAARTEN verweerder, gemachtigde: mr. A.A. Kraaijeveld

1.Aanduiding bestreden beschikking

De beschikking van 29 juli 2016 waarbij het ingediende verzoek om een schadevergoeding ter hoogte van NAf 27.251,36 wegens het niet tijdig informeren van het bestaan van de ex-patriates regeling en/of het tardief indienen van het verzoek aan de Inspecteur der Belastingdienst tot het aanwijzen van eiser als ex- partriate is afgewezen.

2.Het verloop van de procedure

Bij beroepschrift van 10 augustus 2016, ontvangen op dezelfde dag ter griffie van het Gerecht in eerste aanleg, heeft eiser tegen de onder 1 aangeduide beschikking beroep ingesteld ingevolge de Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar).
Op 13 oktober 2016 heeft verweerder een verweerschrift met producties ingediend.
Bij brief van 3 november 2016 heeft eiser een aanvullend stuk in het geding gebracht.
Mondelinge behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 14 november 2016. Eiser is in persoon verschenen en heeft op schrift gestelde pleitaantekeningen voorgedragen en overgelegd. Verweerder is bij zijn gemachtigde genoemd verschenen die op schrift gestelde pleitaantekeningen voorgedragen en overgelegd.
Uitspraak is (nader) bepaald op heden.

3.De beoordeling

3.1
De volgende feiten staan vast.
- Eiser, geboren op (…) te Amsterdam, is bij Landsbesluit van 25 maart 2013 met ingang van 1 april 2013 bij de (…) in Sint Maarten in tijdelijk dienst getreden in de functie van beleidsmedewerker tegen een bruto maandsalaris van NAf. 7086,--,
- Bij brief van 26 november 2014 heeft eiser de Inspecteur der Belastingen (hierna: Inspecteur) d.t.k.v. de Minister van Justitie, verzocht om hem in aanmerking te komen voor toepassing van de Beschikking ex-patriates Sint Maarten 2009.
- Bij verzoek van 22 december 2014 heeft verweerder aan de Inspecteur verzocht om eiser als ex-patriate aan te merken.
- Eind 2014 hebben eiser en het Land Sint Maarten overeengekomen dat eiser vanaf 1 april 2013 tot en met 1 april 2016 een netto maandloon zal ontvangen.
- Bij beslissing van 15 april 2015 is eiser met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2015 voor een periode van vijf jaar, tot en met 31 december 2019, als ex-patriate aangemerkt.
- Bij brief van 11 mei 2015 heeft verweerder het volgende aan eiser medegedeeld:
“(…) De Inspectie der Belastingen heeft op grond van artikel 1, onderdeel b, besloten om u aan te merken als ex-patriates voor een periode van vijf jaar. Conform artikel 6 lid 3 loopt de periode van 1 januari 2015 tot en met 31 december 2019.
Volledigheidshalve dient het volgende opgemerkt te worden. Onder de vrijgestelde beloningen van art. 3 onderdeel a van de Beschikking ex-patriates Sint Maarten worden mede begrepen verstrekkingen in de vorm van goederen en diensten, zoals het privé gebruik van een dienstwoning of auto van de zaak en het verstrekken van een telefoonaansluiting of een abonnement op een krant door de werkgever. Vergoedingen en verstrekkingen die bedoeld zijn als tegemoetkomingen voor te derven inkomsten vallen hier niet onder. (…)”
-Bij Landsbesluit van 31 maart 2016 is de tijdelijke aanstelling van eiser met één jaar verlengd.
- Op 13 juni 2016 zijn eiser en het Land Sint Maarten voorts schriftelijk overeengekomen dat eiser van 1 januari 2015 tot en met 31 maart 2017 een netto maandloon zal ontvangen.
- Bij brief van 5 juli 2016 heeft eiser aan verweerder om schadevergoeding verzocht ter hoogte van NAf. 27.251,36 wegens het niet tijdig informeren van eiser door verweerder van het bestaan van de Beschikking ex-patriates regeling en/of het tardief indienen van verzoek aan de Inspecteur der Belastingdienst tot het aanwijzen als ex-patriate.
3.2
Bij de bestreden beschikking heeft verweerder het verzoek afgewezen. Daartoe is onder meer overwogen - samengevat en zakelijk weergegeven - dat de regering met twee verschillende regelingen uitvoering heeft gegeven aan het beleid dat is gericht op het gemakkelijker maken om deskundig personeel aan te trekken: de Expatregeling, die ziet op het onbelast laten van bepaalde salarisonderdelen, en het instroombeleid, waarin bepaalde incentives worden aangeboden. Op eiser is dat laatste beleid van toepassing verklaard bij aanvang van zijn werkzaamheden, waarvan hij bepaalde voordelen geniet. Goed werkgeverschap gaat niet zo ver dat verweerder verplicht was om eiser op de hoogte te stellen van het bestaan van de Expatregeling. Er is geen sprake geweest van niet meewerken, nu eiser eerst ruim na indiensttreding een verzoek bij verweerder heeft ingediend, en pas eind december 2014 de eerste nettoloonovereenkomst is gesloten, terugwerkend tot de indiensttreding. Tegen de beslissing van de het Hoofd van de Inspectie, waarin eiser niet met ingang van indiensttreding als expatriate is aangemerkt, heeft eiser geen bezwaar of beroep ingesteld. Eiser is ermee akkoord gegaan om de nettoloonovereenkomst op te schorten tot en met 31 december 2015. Van kwade trouw aan de zijde van verweerder is geen sprake, noch van schending van opgewekt vertrouwen. Er is niet geanticipeerd op het afschaffen van de Expatregeling, die per 10 juni 2015 is gewijzigd. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel slaagt niet, reeds omdat er medewerkers afkomstig uit Nederland zijn waarop het beleid geheel niet is toegepast. De gestelde schade en de aansprakelijkheid daarvoor wordt betwist, aldus – steeds – verweerder in het bestreden besluit.
3.3
In zijn beroepschrift heeft eiser, kort samengevat, aangevoerd dat hij niet de voordelen gedurende de eerste 21 maanden van zijn dienstverband heeft genoten wegens de (opzettelijke) nalatigheid van verweerder die de beginselen van goed werkgeverschap en het materieel ambtenarenrecht heeft geschonden. Verweerder heeft hiermee onzorgvuldig, onrechtvaardig en onevenredig gehandeld alsmede het gelijkheidsbeginsel geschonden en dient verweerder als gevolg hiervan de schade die eiser heeft geleden te vergoeden, aldus eiser.
3.4
Verweerder stelt zich eerst op het standpunt dat dit Gerecht onbevoegd is om kennis te nemen van het onderhavige omdat eiser niet in zijn beroep kan worden ontvangen. In casu gaat het feitelijk om het niet betalen van inkomstenbelasting, althans het inhouden van loonbelasting door de werkgever. Zowel tegen een aanslag inkomstenbelasting alsmede de inhouding loonbelasting dient eiser beroep in te stellen bij de belastingrechter. Vervolgens benadrukt verweerder dat hij zich als een goed werkgever heeft gedragen door direct gevolg te geven aan het verzoek van eiser. Eiser heeft voorts geen recht op de door hem gevraagde schadevergoeding, nu de beleidsmedewerkers van het eerste aanlegparket niet als expatriate worden aangemerkt en het instroombeleid mandatoir zijn, aldus verweerder.
3.5
Aan de orde is allereerst de vraag of het onderhavige beroep ontvankelijk is. Het Gerecht overweegt daarover als volgt.
Verweerder heeft aangevoerd dat eiser niet- ontvankelijk is omdat het beroep zich richt tot het niet betalen van inkomstenbelasting c.q. inhouden van loonbelasting. Dit verweerder wordt verworpen. Ingevolge artikel 7, eerste lid van de Lar kunnen natuurlijke personen of rechtspersonen, die door een beschikking rechtstreeks in hun belang zijn getroffen, daartegen beroep instellen bij het Gerecht. Middels dit beroep komt eiser op tegen de handelwijze van verweerder, waarvan eiser rechtstreeks in zijn belang is getroffen namelijk het niet in aanmerking komen voor de expat-regeling. Onderhavige beroep richt zich niet op een aanslag inkomstenbelasting of ingehouden loonbelasting.
3.6
Het Gerecht overweegt nader als volgt.
Het onderhavige beroep is geheel gebaseerd op het kennelijke uitgangspunt, dat verweerder eiser bij of voorafgaand aan de indiensttreding op de hoogte had dienen te stellen van alle mogelijke gunstige regelingen, waaronder de Expatregeling. Het Gerecht volgt deze stelling niet, gelet op de aard en het doel van deze regeling. De regeling is, zoals onweersproken door verweerder is gesteld, een fiscaal instrument in het beleid om het gemakkelijker te maken deskundig personeel aan te trekken van buiten Sint Maarten. Kort gezegd komt het er op neer dat de overheid bereid is om bepaalde fiscale inkomsten op te geven om ervoor te zorgen dat er voldoende deskundig personeel kan worden aangetrokken. Dat betekent dat de overheid, in dit geval verweerder, dit instrument ten dienste staat om in te zetten als dat aangewezen of noodzakelijk is om het nodige deskundig personeel aan te trekken. Daarbij moet overigens worden bedacht dat de uiteindelijke beslissing ten aanzien van het toekennen van de fiscale status van expatriate niet door verweerder wordt genomen, maar dat verweerder slechts de bevoegdheid heeft een dergelijk verzoek in te dienen. De vraag of het al dan niet gebruikmaking van die bevoegdheid de toets in rechte kan doorstaan kan, zoals verweerder terecht aanvoert, niet worden losgekoppeld van het doel van de Expatregeling. Verweerder heeft dus terecht erop gewezen dat eiser in 2013 akkoord is gegaan met het hem aangeboden pakket van rechtspositionele voorwaarden en dat het dus niet nodig was om hem meer of andere voordelen aan te bieden om hem aan te trekken als deskundig personeel. Van een informatieplicht die zover strekt als eiser die veronderstelt is dan ook geen sprake. Dat er achteraf zo welwillend mogelijk door verweerder is omgegaan met een alsnog door eiser ingediend verzoek, doet aan vorenstaande niet af. Ook het beroep op het gelijkheidsbeginsel gaat niet op, reeds omdat vast staat dat de persoon in kwestie (veel) minder lang heeft gewacht met het indienen van een verzoek. Conclusie is dan ook dat de bestreden beschikking de toets in rechte kan doorstaan.
3.7
Uit bovenstaande volgt dat het beroep ongegrond zal worden verklaard.

4.De beslissing

Het Gerecht:
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K. Mans, rechter in het Gerecht in eerste aanleg te Sint Maarten, en uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier op 5 juni 2017.
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open binnen zes weken na de dag van kennisgeving van deze uitspraak. Zie hoofdstuk 5 van de Landsverordening Administratieve Rechtspraak.