ECLI:NL:OGEAM:2018:10

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
16 maart 2018
Publicatiedatum
20 maart 2018
Zaaknummer
KG 2018-33 – SXM20180021
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Informatievoorziening bij hypothecaire lening en legaat in kort geding

In deze zaak heeft eiseres, die een woning heeft gelegateerd gekregen van haar overleden levensgezel, een kort geding aangespannen tegen de Windward Islands Bank N.V. en een tweede gedaagde. Eiseres vreest dat de bank de woning zal executeren vanwege achterstallige hypotheekbetalingen door de tweede gedaagde. Eiseres beroept zich op artikel 6:30 van het Burgerlijk Wetboek, dat haar het recht geeft om een schuld van een ander te voldoen. De bank en de tweede gedaagde weigeren echter om informatie te verstrekken over de hypotheekverplichtingen, waarbij de bank zich beroept op privacywetgeving en de tweede gedaagde zich verzet tegen het verstrekken van informatie vanwege een lopende rechtszaak over het legaat.

De voorzieningenrechter oordeelt dat zowel de bank als de tweede gedaagde verplicht zijn om eiseres te informeren over de hypotheekverplichtingen, aangezien eiseres een evident belang heeft bij het voorkomen van executie van de woning. De rechter benadrukt dat de bank niet kan weigeren om informatie te verstrekken op basis van privacywetgeving, omdat eiseres een rechtmatig belang heeft. De vordering van eiseres wordt toegewezen, en de gedaagden worden veroordeeld om binnen een bepaalde termijn informatie te verstrekken over de hypothecaire verplichtingen en de status van de lening.

De uitspraak benadrukt het belang van redelijkheid en billijkheid in de verhouding tussen de partijen en bevestigt dat eiseres recht heeft op informatie die relevant is voor haar belangen, zelfs in het licht van de lopende rechtszaken over het legaat. De kosten van het geding worden toegewezen aan de gedaagden, die als in het ongelijk gestelde partij worden aangemerkt.

Uitspraak

Vonnis van 16 maart 2018
Zaaknummer: KG 2018-33 – SXM20180021
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN
Vonnis in kort geding
in de zaak van
[eiseres],
domicilie kiezende te Sint Maarten bij na te noemen gemachtigde,
eiseres,
gemachtigde: mr. J.G. Snow,
tegen
de naamloze vennootschap
WINDWARD ISLANDS BANK N.V.,
gevestigd te Sint Maarten,
gedaagde sub 1,
procederend bij haar schriftelijk gemachtigden Safa Ahmad en Bianca Bergsma,
en
[gedaagde sub 2],
wonende te Sint Maarten,
gedaagde sub 2,
gemachtigde: mr B.B. Brooks.

1.De procedure

Het Gerecht heeft kennis genomen van het verzoekschrift met producties d.d. 17 januari 2018.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 2 maart 2018 in aanwezigheid van de gemachtigden van partijen. De partijen hebben hun standpunten mondeling toegelicht en pleitaantekeningen overgelegd.
De griffier heeft van het verhandelde aantekening gehouden. De datum van vonnis is bepaald op heden.

2.De standpunten van partijen

Eiseres

2.1
Eiseres stelt te wonen in het woonhuis [adres] nr. 36 te Sint Maarten. Dit huis is aan haar gelegateerd door wijlen haar levensgezel, de op 26 mei 2014 overleden heer [erflater]. Op dit woonhuis is een recht van hypotheek gevestigd tot zekerheid van een door gedaagde sub 2 bij gedaagde sub 1 aangegane lening. Eiseres heeft vernomen dat gedaagde sub 2 achterstallig is met de betaling van de leningsverplichtingen. Zij legt daartoe over een kopie van een mailbericht d.d. 20 oktober 2016, afkomstig van een functionaris van de MCB Groep, waartoe gedaagde sub 1 behoort, gericht aan gedaagde sub 2, waaruit blijkt van een achterstand van US$ 4.078 plus een boete voor te late betaling van US$ 99,--.
2.2
Het gerucht gaat nu dat de bank van plan zou zijn de woning in het openbaar te veilen. Eiseres stelt groot persoonlijk belang te hebben dat de lening goed wordt afgelost en beroept zich op het door artikel 6:30 Burgerlijk Wetboek toegekende recht om een schuld van een derde te kunnen betalen. De bank weigert echter haar te vertellen wat het saldo van de lening is, zich daarbij ten onrechte op het standpunt stellende dat zij uit hoofde van de privacy wetgeving en de tussen haar en haar cliënt geldende voorwaarden niet gerechtigd is die informatie aan eiseres te verstrekken. Gedaagde sub 2 weigert de bank toestemming te verlenen die informatie te verschaffen.
2.3
Anders dan de bank stelt, maakt artikel 8, onderdeel f, van de Landsverordening Persoonsgegevens het mogelijk gegevens te verstrekken als daarvoor een gerechtvaardigd belang bestaat.
2.4
Eiseres vordert gedaagden te bevelen om binnen twee dagen na betekening van dit vonnis aan eiseres opgave te doen van het actuele uitstaande saldo van de hypothecaire geldlening alsmede alle informatie te geven die eiseres nodig heeft om de lening correct af te lossen, op straffe van een dwangsom van US$ 1.000,-- voor iedere dag dat zij daarmee in gebreke blijven.
Gedaagde sub 1
2.5
Gedaagde sub 1, de bank, voert gemotiveerd verweer en concludeert tot afwijzing van de vordering. Zij stelt daartoe dat eiseres geen partij is in de leningsovereenkomst. De gegevens waarom eiseres vraagt, moet zij krijgen van gedaagde sub 2 dan wel moet die gedaagde aan de bank toestemming geven die informatie te verstrekken. Daar komt bij dat de rechtspositie van eiseres niet middels een vonnis is vastgelegd. Er lopen rechtszaken tussen de erven. Het is niet aan de bank te bepalen wat precies de rechtspositie van eiseres is. Eiseres is slechts een derde en heeft volgens de bank op dit moment geen rechtens te respecteren belang. Mocht de rechtspositie van eiseres veranderen door middel van een rechterlijke uitspraak dan zou de bank rechtmatig gegevens kunnen verstrekken. Zonder dat kan de bank zulks niet doen. Zij heeft een geheimhoudingsplicht uit hoofde van artikel 40, tweede lid, van de Landsverordening Toezicht op het Bank- en Kredietwezen. Tevens bevat artikel 6 van de algemene voorwaarden van de bank een bepaling dat zij, behoudens in de gevallen in de wet voorzien, geen mededelingen zal doen aan een ander dan te wiens naam de rekening is geopend. Tenslotte acht de bank geen noodzaak aanwezig om gegevens uit hoofde van artikel 8, onderdeel f, van de Landsverordening Persoonsgegevens te verstrekken. Niet bewezen is namelijk dat de gegevensverstrekking noodzakelijk is voor de behartiging van het belang van eiseres.
Gedaagde sub 2
2.6
Gedaagde sub 2 voert eveneens verweer strekkende tot afwijzing van de vordering. Zij erkent dat de woning door erflater aan eiseres is gelegateerd. Bij vonnis in kort geding d.d. 17 juni 2016 KG 2016/56, is bovendien bepaald dat gedaagde en haar zussen de woning ten gunste van eiseres moesten ontruimen. Tegen deze uitspraak loopt nog hoger beroep. Tevens wordt het legaat, dat naar Frans recht dient te worden beoordeeld, in rechte bestreden. Daarover loopt aan de Franse kant een procedure. Eiseres heeft twee opties, of zij betaalt € 1,1 miljoen voor de woning en krijgt deze dan of zij deelt voor 8,6046% mee in de erfenis.
2.7
Gedaagde sub 2 stelt dat eiseres geen spoedeisend belang heeft. Zowel de zaak aan de Franse kant als aan de Nederlandse kant naderen een einde. Tevens kan zij niet begrijpen waar eiseres de informatie vandaan haalt dat er sprake is van een achterstand op de lening. Als er sprake was van een veiling had eiseres dat uit de krant kunnen vernemen. Mocht zij door de Franse rechter in het gelijk worden gesteld en zij de woning krijgen, dan kan ze na verkrijging van een exequatur de woning op haar naam krijgen.

3.De beoordeling

3.1
Het gerecht acht het spoedeisend belang van eiseres gegeven. Uit de stellingen van gedaagde sub 2 blijkt dat tussen deze gedaagde en eiseres een geschil bestaat waarbij partijen elkaar de woning betwisten en waarbij eiseres blijkens bovenvermeld kort geding vonnis
vooralsnoghet gelijk aan haar zijde heeft gekregen. Voorts heeft eiseres voormeld mailbericht in het geding gebracht waaruit blijkt dat er sprake is van een betalingsachterstand. Tevens heeft eiseres gewezen op een processtuk uit de hoger beroepsprocedure tegen het kort gedingvonnis, thans overlegd als productie 5 bij het inleidend verzoekschrift, waarin zijdens gedaagde sub 2 en haar zussen wordt gesteld dat dezen de hypotheekbetalingen “tot na de KG zaak [hebben] betaald”. Nu eiseres een evident belang heeft bij de woning en dat deze niet zonder dat zij dat weet, bij opbod of ondershands wordt verkocht, ook al wordt er over die woning in rechte nog gestreden, en gedaagden weigeren informatie over een eventuele achterstand te geven, is de kort gedingrechter van oordeel dat zij een voldoende spoedeisend belang bij haar vordering heeft.
3.2
Gedaagde sub 1, de bank, stelt: “Mocht de rechtspositie veranderen van mevrouw [eiseres] d.m.v. een rechterlijke uitspraak, dan zou de Bank daar op gebaseerd rechtmatige handelingen kunnen doen m.b.t. het verstrekken van persoonlijke gegevens een de derde.” Daarmee erkent de bank op goede grond dat haar toepasselijke contractvoorwaarden, haar geheimhoudingsplicht en de Landsverordening persoonsgegevens informatievoorziening aan een derde toestaan die daarbij een rechtmatig belang heeft. De bank heeft evenwel, blijkens haar stellingen, het belang van eiseres gezocht in de juridische strijd tussen de erven van heer [erflater], die nog onbeslist is. De bank miskent daarmee dat gedaagde sub 2 het bestaan van een legaat aan eiseres erkent. Dit belang staat daarmee vast. Het in artikel 3.1 genoemde belang, heeft de bank evenmin meegewogen. De bank heeft ook geen aandacht geschonken aan artikel 6:30 van het Burgerlijk Wetboek dat eiseres in beginsel het recht geeft een schuld van een ander te betalen. De bank mag ingevolge artikel 6:73 van het Burgerlijk Wetboek een zodanig aanbod in beginsel niet weigeren zonder zelf in schuldeisersverzuim te komen. Tenslotte merkt de rechter op dat de bank gezien haar betekenis voor het economisch verkeer, niet al te eenzijdig gewicht kan toekennen aan de bescherming van persoonsgegevens van haar klanten, of daarbij al te hoge eisen stellen aan het belang van derden. Andere argumenten waarom de bank benadeeld zou worden bij het verstrekken van informatie of er een betalingsachterstand is en zo ja hoe hoog die is, zijn gesteld noch gebleken.
3.3
Uit het voorgaande vloeit voort dat de vordering zal worden toegewezen jegens gedaagde sub 1.
3.4
Gedaagde sub 2 weigert eiseres te informeren of er (nog) sprake is van een betalingsachterstand op de hypothecaire verplichtingen en – indien dat het geval is – hoe hoog deze is. Tevens verzet zij zich ertegen dat de bank deze informatie verstrekt. Deze weigering, die blijkbaar wordt ingegeven door de rechtsstrijd tussen partijen over de nalatenschap, miskent evenwel dat ook eiseres en gedaagde sub 2 zich als deelgenoten jegens elkaar dienen te gedragen overeenkomstig de eisen van redelijkheid en billijkheid. Nu die eisen zich eveneens uitstrekken tot de verschaffing van informatie relevant voor de andere deelgenoten, zal de rechter de vordering jegens deze gedaagde aldus toewijzen – ook ter voorkoming van verdere procedures tegen de bank - dat zij eiseres maandelijks over de mail op een door eiseres aangegeven mailadres bewijs stuurt over de betaling van de hypothecaire verplichtingen en over een eventueel opeisbaar saldo en wel tot het moment waarop in rechte of bij vaststellingsovereenkomst onherroepelijk zal zijn beslist of beschikt over de toedeling van de woning.
3.5
Gedaagden zullen als de in het ongelijk gestelde partij hoofdelijk worden veroordeeld in de kosten van het geding aan de zijde van eiseres.

4.De beslissing

Het Gerecht in Eerste Aanleg, rechtdoende in kort geding:
Inzake gedaagde sub 1:
Veroordeelt gedaagde sub 1 om eiseres binnen 10 werkdagen na de betekening van dit vonnis eiseres te informeren of er sprake is van een openstaande (opeisbare) vordering en de hoogte daarvan op de schuldenaar(s) van de hypothecaire lening gebonden aan de woning [adres] 36, vermoedelijk bekend onder leningnummer [nr.], op straffe van een dwangsom van NAf. 1.000,-- per dag dat gedaagde sub 1 daarmee in gebreke blijft, met een maximum van NAf. 100.000,--;
Inzake gedaagde sub 2:
Veroordeelt gedaagde sub 2 om eiseres uiterlijk op de 21e dag van elke maand, te beginnen op de eerstkomende 21e dag na de betekening van dit vonnis, bewijs te zenden, op een door eiseres aangegeven mailadres, van de betaling van de hypothecaire verplichtingen voor de hypothecaire lening gebonden aan de woning [adres] 36 in de maand daarvoor, en over een eventueel opeisbaar saldo, tot het moment waarop in rechte of bij vaststellingsovereenkomst onherroepelijk zal zijn beslist onderscheidenlijk beschikt over de toedeling van de woning, op straffe van een dwangsom van NAf. 1.000,-- per dag dat gedaagde sub 2 daarmee in gebreke blijft, met een maximum van NAf. 1.000.000,--;
Inzake beide gedaagden:
Veroordeelt gedaagden hoofdelijk, indien en voor zover de een betaalt, zal de ander zijn bevrijd, in de kosten van het geding, tot op heden begroot op Naf. 450,-- aan griffierechten, Naf. 296,50 aan verschotten en Naf. 1.500 aan salaris gemachtigde;
Verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
Wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.A.H. Lemaire, rechter in dit gerecht, en in het openbaar uitgesproken op 16 maart 2018 in aanwezigheid van de griffier.