Parketnummer: 100.00034/17 en 100.00416/16
056/17 en 061/17
Uitspraak: 28 november 2018 Tegenspraak
in de strafzaak tegen de verdachte:
East Caribbean Destination Management Company N.V.,
East Caribbean DMC,
gevestigd te Sint Maarten, Buncamper Road 4 Plaza Building 13.
Het onderzoek ter openbare terechtzitting heeft plaatsgevonden op 7 en 8 november 2018. De verdachte is telkens verschenen, vertegenwoordigd door haar directeuren [verdachten 2 en 3], bijgestaan door haar raadsvrouw, mr. S.R. Bommel, advocaat in Sint Maarten.
De officier van justitie, mr. R.C.P. Rammeloo, heeft ter terechtzitting gevorderd dat het Gerecht het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde bewezen zal verklaren en de verdachte daarvoor zal veroordelen tot een geldboete van NAf 100.000.
De raadsvrouw heeft bepleit dat de verdachte zal worden vrijgesproken.
Aan de verdachte zijn de feiten ten laste gelegd die zijn vermeld op de dagvaarding. Een afschrift van de dagvaarding is aan dit vonnis gehecht.
Het Gerecht stelt vast dat de dagvaarding geldig is, dat het bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie, behoudens na te melden verjaarde feiten, ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
Verjaring
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat een deel van de ten laste gelegde delicten is verjaard en dat het openbaar ministerie in zoverre niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
De officier van justitie heeft dit standpunt beaamd.
Het Gerecht is met de verdediging van oordeel dat de feiten voor zover gebaseerd op artikel 334 (verduistering) en de fiscale delicten voor zover die als overtreding ten laste zijn gelegd, zijn verjaard. Ingevolge artikel 72 Wetboek van Strafrecht van de Nederlandse Antillen (SrNA) verjaart het recht tot strafvordering 1° in twee jaren voor overtredingen en 2° in zes jaren voor de misdrijven waarop geldboete, hechtenis of gevangenisstraf van niet meer dan drie jaren is gesteld. Het openbaar ministerie zal in zoverre niet-ontvankelijk in de vervolging worden verklaard.
Overschrijding redelijke termijn
De verdediging heeft een beroep gedaan op overschrijding van de redelijke termijn waarbinnen de strafzaak had behoren te worden afgehandeld. Zij acht de overschrijding zodanig ernstig dat zij vindt dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
Ook het openbaar ministerie heeft de overschrijding erkend, doch wijst er op dat de overschrijding van de redelijke termijn in beginsel niet kan leiden tot niet-ontvankelijkverklaring.
Het Gerecht overweegt als volgt. De verplichting om binnen een redelijke termijn recht te spreken is onder meer gegrond op het ook te Sint Maarten geldende artikel 6, eerste lid, van het EVRM. De termijn vangt aan vanaf het moment dat zijdens de overheid een daad van vervolging jegens verdachte is verricht, zodanig dat verdachte moest begrijpen dat er strafvervolging tegen hem zou volgen. In het algemeen geldt dat de strafzaak vanaf dat moment binnen twee jaar dient te worden afgerond.
In dit geval merkt het Gerecht als eerste daad van vervolging aan de huiszoekingen die hebben plaatsgevonden op 13 oktober 2015. Sedertdien zijn ruim drie jaren verstreken. Er is derhalve sprake van een overschrijding van de redelijke termijn. Het Gerecht zal daarmee in de straftoemeting rekening houden, nu een overschrijding van de redelijke termijn niet kan leiden tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie. In deze zaak zijn geen zodanig bijzondere omstandigheden gebleken die tot een uitzondering op dit uitgangspunt zouden moeten leiden.
Het Gerecht acht - op grond van de hierna weergegeven bewijsmiddelen en de nadere bewijsoverwegingen, in onderling verband en samenhang beschouwd - wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Feit 3
Zij op
een of meertijdstip
(pen
)in of omstreeks de periode vanaf 1 mei 2009 tot en met 15 januari 2011, in/op het Nederlands Antilliaanse gedeelte van het eiland Sint Maarten, in elk geval binnen de Nederlandse Antillen, en/of in Sint Maarten, tezamen en in vereniging met (een) ander(en),
althans alleen, meermalen,
althans eenmaal, (telkens) terwijl zij, verdachte, (de rechtspersoon East Caribbean Destination Management Company N.V. (East Caribbean DMC)) ingevolge de Algemene landsverordening landsbelastingen, verplicht is/was tot het binnen een gestelde termijn (als bedoeld in artikel 8 van de Algemene landsverordening landsbelastingen) doen van (een) aangifte(n) Loonbelasting en Premies AOV/AWW en AVBZ en/of aangiften voor de Belasting op Bedrijfsomzetten (telkens) opzettelijk,
althans niet opzettelijk, de aangifte(n) Loonbelasting en Premies AOV/AWW en AVBZ en/of de aangiften voor de Belasting op Bedrijfsomzetten over het/de maand(en) januari 2009 en/of februari 2009 en/of maart 2009 en/of april 2009 en/of mei 2009 en/of juni 2009 en/of juli 2009 en/of augustus 2009 en/of oktober 2009 en/of november 2009 en/of december 2009 en/of januari 2010 en/of februari 2010 en/of maart 2010 en/of april 2010 en/of mei 2010 en/of juni 2010 en/of juli 2010 en/of augustus 2010 en/of september 2010 en/of oktober 2010 en/of november 2010 en/of december 2010 niet, in elk geval niet binnen de gestelde termijn, immers nog niet op 19 juni 2016, heeft gedaan, terwijl daaraan (telkens) het gevolg zou kunnen zijn, dat nadeel voor de Nederlandse Antillen of voor het/een (van de) eilandgebied(en) (Sint Maarten) en/ of (het land) Sint Maarten kon ontstaan;
Feit 4
Zij op
een of meertijdstip
(pen
)in of omstreeks de periode vanaf 1 januari 2010 tot en met 31 maart 2011, en/althans in of omstreeks de periode van 1 januari 2010 tot en met 30 juni 2011, in/op het Nederlands Antilliaanse gedeelte van het eiland Sint Maarten, in elk geval binnen de Nederlandse Antillen, en/of in Sint Maarten, tezamen en in vereniging met (een) ander(en),
althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) terwijl zij, verdachte, (de rechtspersoon East Caribbean Destination Management Company N.V. (East Caribbean DMC)) ingevolge de Algemene landsverordening landsbelastingen, verplicht is/was tot het binnen een gestelde termijn (als bedoeld in artike115 van de Algemene landsverordening landsbelastingen) doen van (een) (voorlopige en/of (een) definitieve) aangifte(n) Winstbelasting (over het/de jaar/jaren 2009 en/of 2010), (telkens) opzettelijk,
althans niet opzettelijk,de (voorlopige en/of de definitieve) aangifte(n) Winstbelasting over het/de jaar/jaren 2009 en/of 2010 met, in elk geval met binnen de gestelde termijn, immers nog niet op 19 juni 2016, heeft gedaan, terwijl daarvan (telkens) het gevolg zou kunnen zijn, dat nadeel voor de Nederlandse Antillen of voor het/ een (van de) eilandgebied(en) (Sint Maarten) en/of (het land) Sint Maarten kon ontstaan;
Het Gerecht acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat zij daarvan zal worden vrijgesproken.
Het Gerecht grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de hierna volgende bewijsmiddelen zijn vervat en redengevend zijn voor de bewezenverklaring.
Feit 1.
Aan verdachte is onder 1. ten laste gelegd het witwassen van uit misdrijf verkregen gelden. De verdediging heeft geconcludeerd tot vrijspraak, omdat er geen sprake is van uit misdrijf afkomstige gelden. De officier van justitie heeft geconcludeerd tot bewezenverklaring.
Het Gerecht merkt op dat verdachte (verder: DMC) werd opgericht door haar aandeelhouder [verdachte 1]. Door als directeur zaken te doen met haar eigen bedrijf heeft [verdachte 1] artikel 375 SrNA overtreden, dat onderdeel is van TITEL XXVIII (Ambtsmisdrijven). Dit artikel maakt derhalve geen deel uit van de elders in het wetboek opgenomen vermogensmisdrijven. De nadruk ligt hierbij op het handelen in strijd met ambtsverplichtingen. Het voor vermogensdelicten kenmerkende ‘oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening’ vormt geen onderdeel van de delictsomschrijving. Het bestanddeel ‘verduistering’ zoals in de delictsomschrijving van artikel 375 is opgenomen, is dus niet synoniem aan de term zoals die wordt gebruikt in artikel 334. Al kan overtreding van artikel 375 wederrechtelijke toe-eigening mede omvatten, noodzakelijk is dit niet. Daardoor kan niet zonder meer worden geoordeeld dat de gelden die SMTB aan DMC betaalde, ‘uit misdrijf’ afkomstig waren. Medeverdachte [verdachte 1] heeft immers vooral haar ambtsplicht geschonden door DMC op te richten en via dat bedrijf zaken met zichzelf te doen. De aan DMC betaalde gelden waren bovendien gebaseerd op opdrachten waarvoor werd gedeclareerd en waarvoor ook werkzaamheden werden uitgevoerd. Dat de verhoudingen onzakelijk waren, is inherent aan de schending van de ambtsplicht, maar duidt daarmee nog niet vanzelf erop dat het daarmee verdiende geld uit misdrijf afkomstig was. Dit zou mogelijk anders kunnen zijn ten aanzien van de ‘dubbele betalingen’ maar over de vraag hoe dat heeft kunnen gebeuren, blijkt feitelijk vrijwel niets uit de bewijsmiddelen. Bijkomende feiten en omstandigheden die dit anders maakt, zijn niet gesteld of gebleken. Verdachte zal van dit feit worden vrijgesproken.
Feit 2
Aan verdachte is onder 2. ten laste gelegd deelname aan een criminele organisatie die tot doel had opzettelijke overtreding van artikel 375 SrNA, verduistering, het niet of onjuist doen van belastingaangiften, het plegen van valsheid in geschrift, witwassen en oplichting, alles gerelateerd aan het hiervoor ter zake van overtreding van artikel 375 SrNA beschreven feitencomplex.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot bewezenverklaring van dit feit. De verdediging heeft geconcludeerd tot vrijspraak.
Het Gerecht acht deelname aan een criminele organisatie niet bewezen. Zoals overwogen bij de bespreking van feit 1, acht het Gerecht niet alle betalingen vanaf de rekening bij Chase die geen betrekking hebben op activiteiten in de Verenigde Staten strafbaar in de zin van artikel 375 SrNA. Tevens is gebleken dat DMC wel werkzaamheden ter bevordering van het toerisme uitvoerde. Daarmee is ook verduistering, dat het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening veronderstelt, al dan niet in dienstbetrekking, niet bewezen. Voor de bewezenverklaring van overtreding van artikel 375 SrNA is het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening geen bestanddeel. Dat DMC alleen maar schijn was, of als zodanig als oplichting aangemerkt kan worden, is derhalve evenmin gebleken. Van witwassen wordt verdachte vrijgesproken. De valsheid in geschrifte ten aanzien van de werkgeversverklaring ten aanzien van medeverdachte [verdachte 1] acht het Gerecht niet bewezen. Dat verdachten van meet af aan of gaandeweg met elkaar het plan hadden opgevat systematisch en in georganiseerd verband geen (volledige) aangiften bij de belastingdienst te doen, blijkt evenmin uit de bewijsmiddelen. Afspraken ter zake, blijken niet uit de bewijsmiddelen. Zij hebben voorts de heer Dosoe in de arm genomen om de aangiften te doen. Dat deze dat uiteindelijk niet heeft gedaan, kan ook door versloffing zijdens verdachten zijn gekomen. Het Gerecht acht, kortom, de bewijsmiddelen onvoldoende aanleiding geven om de conclusie te trekken dat er tussen verdachten een zodanig eenduidige samenspanning is geweest dat deelname aan een criminele organisatie wettig en overtuigend bewezen is te achten. Verdachte zal van dit feit worden vrijgesproken.