In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten op 20 december 2018 uitspraak gedaan in een ontnemingsprocedure. De officier van justitie had op 21 november 2018 een vordering ingediend tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, gebaseerd op feiten die ook in een strafzaak tegen de veroordeelde aan de orde waren. De vordering betrof een bedrag van USD$ 46.567,00 en NAf. 3.300,00, dat door de veroordeelde zou zijn verkregen uit strafbare feiten, waaronder afpersing en diefstal met geweld. De behandeling van de vordering vond plaats op 29 november 2018, gelijktijdig met de strafzaak. De veroordeelde en zijn raadsvrouw, mr. S.H.M. Ibrahim, waren aanwezig, evenals de officier van justitie, mr. M.R. van Nes.
Tijdens de zitting heeft de officier van justitie de vordering bijgesteld tot USD$ 34.552,00 en NAf. 1.650,00. De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van het Gerecht. Het Gerecht heeft vastgesteld dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft verkregen en dat dit voordeel ontnomen dient te worden. De ontnemingsrapportage, opgesteld door een verbalisant van het Korps Politie Sint Maarten, heeft de basis gevormd voor de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Het Gerecht heeft de vordering toegewezen en het bedrag vastgesteld op USD$ 19.438,50 en NAf. 1.675,00, met de verplichting voor de veroordeelde om dit bedrag aan het Land te betalen. Indien de veroordeelde niet in staat is om te betalen, zal vervangende hechtenis worden toegepast voor de duur van 140 dagen.
De beslissing is gegrond op artikelen 1:59 en 1:77 van het Wetboek van Strafrecht, en het vonnis is uitgesproken door rechter mr. D. Gruijters in tegenwoordigheid van de griffier.