ECLI:NL:OGEAM:2018:4

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
22 februari 2018
Publicatiedatum
26 februari 2018
Zaaknummer
820.00006/17
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingfraude door eenmansbedrijf in Sint Maarten met betrekking tot onjuiste aangiften inkomstenbelasting en belasting op bedrijfsomzetten

In deze zaak, die bekendstaat als het onderzoek Emerald, is de verdachte [F], geboren in 1964 op Curaçao en wonende in Sint Maarten, beschuldigd van belastingfraude. De verdachte heeft opzettelijk onjuiste en onvolledige aangiften gedaan van de inkomstenbelasting en de belasting op de bedrijfsomzetten voor de jaren 2013 tot en met 2016. De verdachte, die een eenmansbedrijf heeft dat zich richt op commerciële bouwactiviteiten, heeft in zijn aangiften een te laag persoonlijk inkomen en een te lage bedrijfsomzet opgegeven. De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte veroordeeld zou worden tot een gevangenisstraf van 15 maanden en een voorwaardelijke geldboete van NAf 250.000,--. Het gerecht heeft echter besloten om geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, gezien de traditie van niet-vervolging in de Caribische delen van het Koninkrijk. De verdachte is uiteindelijk veroordeeld tot een werkstraf van 120 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden met een proeftijd van 3 jaar. De uitspraak vond plaats op 22 februari 2018, na een eerdere zitting op 8 februari 2018 waar de verdachte vrijwillig verscheen na een misverstand over zijn aanwezigheid. Het gerecht heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het openbaar ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. De zaak is behandeld in het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten.

Uitspraak

Parketnummer: 820.00006/17

Uitspraak: 22 februari 2018 Tegenspraak

Vonnis van dit gerecht

in de strafzaak tegen de verdachte:

[F],

geboren op [een datum in het jaar] 1964 te Curaçao,
wonende in Sint Maarten, [adres].
Onderzoek van de zaak
De verdachte is aanvankelijk in persoon gedagvaard voor de terechtzitting van
6 februari 2018 en is toen na het uitroepen van de zaak niet ter terechtzitting verschenen. Het gerecht heeft op vordering van de officier van justitie jegens verdachte verstek verleend en na behandeling van de zaak vonnis bepaald op
22 februari 2018. Na afloop van de zitting is het gerecht echter gebleken dat de verdachte tijdig in het gerechtsgebouw te Sint Maarten aanwezig was, maar abusievelijk naar de verkeerde wachtruimte is verwezen waardoor hij de behandeling van zijn strafzaak heeft gemist. Na overleg met de officier van justitie en de verdachte heeft het gerecht de behandeling ter terechtzitting heropend en is de verdachte vrijwillig verschenen ter terechtzitting van 8 februari 2018. Het onderzoek heeft op die openbare terechtzitting plaatsgevonden. De verdachte heeft zich daarbij niet laten bijstaan door een advocaat.
De officier van justitie, mr. J. Beliën, heeft ter terechtzitting gevorderd dat het gerecht het onder 1 en 2 ten laste gelegde bewezen zal verklaren en de verdachte daarvoor zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden met aftrek van de tijd die hij in verzekering heeft doorgebracht, alsmede tot een geheel voorwaardelijke geldboete van NAf 250.000,-- met een proeftijd van 2 jaren.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2017 in Sint Maarten meermalen telkens al dan niet opzettelijk,
als degene, die ingevolge de Algemene Landsverordening Landsbelastingen, verplicht was tot het binnen een gestelde termijn doen van aangifte Inkomstenbelasting, dat niet binnen de gestelde termijn en/of onjuist en/of onvolledig heeft gedaan,
immers heeft hij telkens, al dan niet opzettelijk, in de aangiften Inkomstenbelasting (betreffende de belastingjaren 2013, 2014, 2015 en/of 2016) een te laag persoonlijk inkomen opgegeven en/of vermeld,
terwijl daarvan het gevolg zou kunnen zijn dat nadeel kan ontstaan voor Sint Maarten;
2.
hij in of omstreeks de periode van 1 oktober 2013 tot en met 15 juli 2016 in Sint Maarten, meermalen telkens al dan niet opzettelijk,
als degene die ingevolge de Algemene Landsverordening Landsbelastingen, verplicht was tot het binnen een gestelde termijn doen van aangifte Belasting op Bedrijfsomzetten (Turnover Tax), dat niet binnen de gestelde termijn en/of onjuist en/of onvolledig heeft gedaan,
immers heeft hij telkens, al dan niet opzettelijk, in de maandelijkse aangiften Belasting op de Bedrijfsomzetten van het bedrijf [eenmansbedrijf van F] (betreffende de tijdvakken in 2013, 2014, 2015 en/of 2016) een te lage bedrijfsomzet vermeld,
terwijl daarvan het gevolg zou kunnen zijn dat nadeel kan ontstaan voor Sint Maarten.
Aan de beoordeling voorafgaande opmerkingen over samenhangende zaken
De verdachte is een van de zeven personen die voor de zittingen van het gerecht op 6, 7 en 8 februari 2018 is gedagvaard in het onderzoek dat bekend staat onder de naam Emerald. Naast de verdachte gaat het om de verdachten [A],
[B], [C], [D], [E] en [G]. De zaken hebben met elkaar gemeen dat de verdachten allemaal een eenmansbedrijf hebben dat zich bezighoudt met bouwactiviteiten en dat de beschuldiging steeds bestaat uit het al dan niet opzettelijk niet binnen de gestelde termijn, onjuist en/of onvolledig doen van aangiften Inkomstenbelasting en Belasting op de Bedrijfsomzetten. Het rechercheteam dat opereert onder de naam Team Bestrijding Ondermijning en het onderzoek naar deze zaken heeft uitgevoerd, heeft de samenhang als volgt in het algemeen proces-verbaal beschreven:
“Uit onderzoek komt naar voren dat de (het gerecht: thans nog niet gedagvaarde) verdachte
[H] vermoedelijk valse facturen laat opmaken op naam van diverse constructiebedrijven. De facturen zijn allemaal gericht aan de [bedrijvengroep in de haven] (hierna de Haven) en hebben vaak een summiere omschrijving van de werkzaamheden. De omschrijvingen verwijzen meestal naar bouwprojecten van de Haven en opruimwerkzaamheden. De gemiddelde factuurbedragen variëren tussen de USD 20.000 en 25.000. (…)
Nagenoeg alle (…) facturen worden door de (het gerecht: thans nog niet gedagvaarde) verdachte [I], de Chief Executive Officer (CEO) van de Haven die de facturen vervolgens per cheque betaalbaar maakt. Verdachte [H] haalt de cheques op bij de haven waarna hij deze, volgens zijn verklaring, afgeeft aan de eigenaar van desbetreffende constructiebedrijf dat vervolgens de cheque op de bankrekening van het constructiebedrijf laat bijschrijven.
Uit onderzoek bij de constructiebedrijven is naar voren gekomen dat deze niet beschikken over enige vorm van administratie en dat (het gerecht: nagenoeg) alle ontvangen bedragen van de Haven, na bijschrijving, contant worden opgenomen. (…).” [1]
Het gerecht hecht eraan op te merken dat de zaken ter terechtzitting niet gelijktijdig, laat staan gevoegd, zijn behandeld en dat bestudering van de verschillende dossiers leert dat iedere zaak daadwerkelijk op zichzelf staat. Het is met andere woorden niet zo dat een beslissing in de ene zaak met zich brengt dat eenzelfde beslissing zal volgen in de andere zaak. Per verdachte zal het gerecht moeten vaststellen of de verdachte al dan niet opzettelijk de ten laste gelegde feiten heeft gepleegd, in hoeverre het feit en de verdachte strafbaar zijn. Daarna zal het gerecht in het kader van de straftoemeting in elke individuele zaak zich buigen over de vraag in hoeverre het door de verdachte veroorzaakte nadeel vastgesteld kan worden.
Het gerecht zal nu overgaan tot de beoordeling van dit specifieke geval.
Voorvragen
Het gerecht stelt vast dat de dagvaarding geldig is, dat het bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
Uitleg van de tenlastelegging en daaraan gekoppelde partiële vrijspraken
Een redelijke uitleg van de tenlastelegging brengt gezien de verfeitelijking van zowel het onder 1 als het onder 2 ten laste gelegde met zich dat het louter niet binnen gestelde termijn doen van aangiften geen deel uitmaakt van de tenlastelegging. De steller van de tenlastelegging heeft de verdachte, zo begrijpt het gerecht althans, met name willen verwijten dat de verdachte opzettelijk of in elk geval culpoos al dan niet te laat ingediende aangiften van de Inkomstenbelasting en van de Belasting op de Bedrijfsomzetten onjuist en/of onvolledig heeft gedaan.
Het gerecht stelt vast dat de aangifte van de Inkomstenbelasting over het jaar 2016 nog niet door de verdachte is ingediend. Ten aanzien daarvan kan dan ook niet worden vastgesteld dat deze onjuist of onvolledig is gedaan. Het gerecht zal hem daarvan dan ook partieel vrijspreken.
Het gerecht stelt verder vast dat een aantal van de door de verdachte ingediende nihilaangiften van de Belasting op Bedrijfsomzetten als juist moet worden beschouwd. Er is namelijk geen bewijs dat het eenmansbedrijf van de verdachte in de maanden april en november van het jaar 2014, de maanden januari, mei, juli en oktober van het jaar 2015, de maanden februari en april van het jaar 2016 omzet heeft behaald.
De tijdvakken zijn niet expliciet genoemd in de tenlastelegging. Daarom levert dat een subtiele partiële vrijspraak op: niet “de tijdvakken”, maar “tijdvakken” zal worden bewezen.
Bewezenverklaring
Op grond van de hierna vermelde redengevende feiten en omstandigheden, de daaraan ten grondslag liggende bewijsmiddelen en de bewijsoverwegingen, in onderling verband en samenhang beschouwd, acht het gerecht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij in
of omstreeksde periode van 1 januari 2014 tot en met 31 december
20162017in Sint Maarten meermalen
telkens al dan nietopzettelijk,
als degene
,die ingevolge de Algemene
landsverordening Landsbelastingen, verplicht was tot het binnen een gestelde termijn doen van aangifte Inkomstenbelasting, dat
niet binnen de gestelde termijn en/ofonjuist en
/ofonvolledig heeft gedaan,
immers heeft hij telkens
, al dan nietopzettelijk
,in de aangiften Inkomstenbelasting
(betreffende de belastingjaren 2013, 2014
,en2015
en/of 2016)een te laag persoonlijk inkomen opgegeven en
/ofvermeld,
terwijl daarvan het gevolg zou kunnen zijn dat nadeel kan ontstaan voor Sint Maarten;
2.
hij in
of omstreeksde periode van 1 oktober 2013 tot en met 15 juli 2016 in Sint Maarten
,meermalen
telkens al dan nietopzettelijk,
als degene die ingevolge de Algemene
landsverordening Landsbelastingen
,verplicht was tot het binnen een gestelde termijn doen van aangifte Belasting op Bedrijfsomzetten (Turnover Tax), dat
niet binnen de gestelde termijn en/ofonjuist en
/ofonvolledig heeft gedaan,
immers heeft hij telkens
, al dan nietopzettelijk
,in de maandelijkse aangiften Belasting op de Bedrijfsomzetten van het bedrijf [eenmansbedrijf van F]
(betreffende
detijdvakken in 2013, 2014, 2015 en
/of2016
)een te lage bedrijfsomzet vermeld,
terwijl daarvan het gevolg zou kunnen zijn dat nadeel kan ontstaan voor Sint Maarten.
Het gerecht acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
In de tenlastelegging zijn enkele marginale aanpassingen gedaan
(cursief). De verdachte is daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Bewijsmiddelen [2]
Het gerecht stelt op grond van de inhoud van de wettige bewijsmiddelen, waarnaar in de voetnoten bij dit arrest wordt verwezen, de volgende feiten en omstandigheden vast.
1. De verdachte heeft een eenmansbedrijf opgericht onder de naam [eenmansbedrijf van F]. Dit eenmansbedrijf is op 13 juli 2007 geregistreerd in het register van de Kamer van Koophandel en Nijverheid van Sint Maarten en houdt zich volgens de daarin opgenomen gegevens bezig met commerciële bouwactiviteiten. Dit een en ander volgt uit het uittreksel uit het register van de Kamer van Koophandel en Nijverheid d.d. 7 december 2011, zoals hierna weergegeven:
“Date: December 07, 2011
Appearing in the Commercial Register of the Chamber of Commerce and Industry St. Maarten since July 13, 2007 is the company with the tradename:[eenmansbedrijf van F]
.
Business address: [adres]
Legal form: Sole ownership
Date of establishment: July 13, 2007
Owner: [F]
Residing in: [adres]
Objective(s) of the business: Construction Company (mason carpentry, steel work,
electrical, painting and welding).” [3]
2. In de administratie van [bedrijf in de haven] zijn facturen aangetroffen van [eenmansbedrijf van F] over de periode september 2013 tot en met april 2017. [4] Deze facturen zijn, voor zover het gerecht heeft kunnen nagaan, door middel van cheques van [onderdeel van bedrijf in de haven] uitbetaald aan [eenmansbedrijf van F]. De cheques zijn geïncasseerd en op de bankrekeningnummer [nummer] van [eenmansbedrijf van F] gestort, waarna de verdachte steeds een aanzienlijk deel daarvan contant heeft opgenomen. [5]
3. In het dossier is het volgende overzicht gegeven van de bedragen die op de facturen betrekking hebben en door middel van de geïncasseerde cheques zijn bijgeschreven op de bankrekening van [eenmansbedrijf van F]:
Jaar
Maand
Datum bijschrijving
Bedrag
2013
Oktober
16 oktober 2013
$ 26.472,--
November
28 november 2013
$ 26.100,--
December
17 december 2013
$ 25.800,--
Totaal 2013
$ 78.372,--
2014
Januari
10 januari 2014
22 januari 2014
$ 19.446,--
$ 27.000,--
Februari
5 februari 2014
25 februari 2014
$ 26.500,--
$ 25.850,--
Maart
6 maart 2014
27 maart 2014
$ 19.040,--
$ 19.872,75
Mei
30 mei 2014
$ 26.420,--
Juni
3 juni 2014
$ 26.469,--
Juli
3 juli 2014
28 juli 2014
$ 26.550,--
$ 25.487,--
Augustus
18 augustus 2014
$ 21.000,--
September
5 september 2014
$ 26.400,--
Oktober
3 oktober 2014
$ 26.490,--
December
31 december 2014
$ 26.500,--
Totaal 2014
$ 343.024,75
2015
Februari
18 februari 2015
$ 27.000,--
Maart
16 maart 2015
$ 17.800,--
April
23 april 2015
$ 25.600,--
Juni
2 juni 2015
15 juni 2015
$ 25.950,--
$ 23.500,--
Augustus
11 augustus 2015
$ 24.500,--
September
3 september 2015
$ 17.850,--
November
9 november 2015
$ 26.700,--
December
4 december 2015
17 december 2015
$ 24.800,--
$ 26.300,--
Totaal 2015
$ 240.000,--
2016
Januari
8 januari 2016
19 januari 2016
27 januari 2016
$ 24.900,--
$ 26.500,--
$ 25.800,--
Maart
2 maart 2016
14 maart 2016
31 maart 2016
$ 27.000,--
$ 25.800,--
$ 24.700,--
Mei
18 mei 2016
$ 26.400,--
Juni
28 juni 2016
$ 25.000,--
Totaal 2016
$ 206.100,-- [6]
In totaal is er in de ten laste gelegde jaren 2013 tot en met 2016 dus $ 867.496,75 bijgeschreven.
4. De verdachte heeft in de periode van oktober 2013 tot en met juni 2016 bij alle maandelijkse aangiften van de belasting op de bedrijfsomzetten vermeld dat de bedrijfsomzet nihil was. [7]
5. Bij de aangiften van de inkomstenbelasting over de jaren 2013, 2014 en 2015 heeft hij steeds alleen het inkomen dat hij van overheidswege heeft verdiend (de verdachte is brandweerman), ingevuld. [8]
6. De verdachte heeft ter terechtzitting onder meer het volgende verklaard:
“Het klopt dat ik in de jaren 2013 tot en met 2016 cheques van de haven heb geïnd. De cheques stonden op naam van mijn eenmansbedrijf [eenmansbedrijf van F]. Het begon allemaal nadat ik een brief had gericht aan Mark Mingo om te kijken of ik werkzaamheden voor de haven kon verrichten. Een paar maanden daarna werd ik benaderd door iemand die bij de haven werkt. Hij vroeg mij of ik arbeidskrachten kon leveren voor de haven. Ik heb gezegd dat ik dat kon. Hij vertelde mij dat de betaling per cheque aan mijn bedrijf zou plaatsvinden. De cheque zou ik bij de bank incasseren, $ 1.000,-- zou ik voor mijn zaak – de transactie – houden en de rest zou ik weer aan hem geven; daarmee zou hij de arbeidskrachten betalen. Het enige werk dat ik verrichte, was het leveren van mensen en de cheque incasseren. Daar kreeg ik $ 1.000,-- voor.
De facturen heb ik in die periode niet zelf gemaakt. Het logo op de facturen is ook niet van mij. De facturen heb ik ook nooit in handen gekregen. De cheques kreeg ik van de man in de haven. De cheques die in het dossier zitten, heb ik allemaal gezien bij de recherche. Dat klopt allemaal.
Ik heb het inderdaad niet opgegeven bij de aangiften van de inkomstenbelasting en ook niet bij de aangiften van de belasting op de bedrijfsomzetten. Ik weet dat dat verkeerd is.” [9]
Bewijsoverwegingen
De verdachte heeft met zijn ter terechtzitting afgelegde verklaring in feite volledig bekend wat hem onder 1 en 2 ten laste is gelegd. Die verklaring vormt een bevestiging van de verklaringen die hij eerder tegenover de politie heeft afgelegd. De verklaringen zijn niet alleen eenduidig, maar komen op het gerecht ook authentiek en geloofwaardig over. Daarbij betrekt het gerecht dat de verklaringen steun vinden in de bij- en afschrijvingen die zich in het dossier bevinden en dat deze niet worden tegengesproken door bijvoorbeeld een op de verdachte gericht financieel onderzoek. Slechts op een onderdeel hecht het gerecht géén geloof aan zijn verklaringen; dat is waar hij zegt dat de man die in de haven werkte en hem heeft benaderd, ene [naam] of [naam] heet.
De verdachte heeft van deze man geen verifieerbare gegevens willen of kunnen verstrekken en de recherche heeft hem evenmin kunnen opsporen. Het gerecht houdt het ervoor dat de verdachte iemand uit de wind heeft willen houden. Daarom heeft het gerecht in de zakelijke weergave van zijn verklaring die voor het bewijs is gebruikt, de door hem genoemde “[naam]” vervangen door “iemand die bij de haven werkt”.
Het gerecht is van oordeel dat gelet op de vastgestelde feiten en omstandigheden wettig en overtuigend kan worden bewezen dat het aan het opzet van de verdachte te wijten is dat de volgende aangiften onjuist en onvolledig zijn gedaan: de aangiften van de Inkomstenbelasting voor de jaren 2013, 2014 en 2015 en de aangiften van de Belasting op de Bedrijfsomzetten voor de maanden oktober, november en december van het jaar 2013, de maanden januari, februari, maart, mei, juni, juli, augustus, september, oktober en december van het jaar 2014, de maanden februari, maart, april, juni, augustus, september, november en december van het jaar 2015 en de maanden januari, maart, mei en juni van het jaar 2016.
Kwalificatie en strafbaarheid van de bewezen verklaarde feiten
Het onder 1 bewezen verklaarde is telkens voorzien bij en strafbaar gesteld in artikel 49, eerste lid, aanhef, onder a, en tweede lid, juncto artikel 7, eerste lid, van de Algemene landsverordening Landsbelastingen en de artikelen 27 en 28 van de Landsverordening op de inkomstenbelasting.
Het onder 1 bewezen verklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
Ingevolge de Algemene landsverordening Landsbelastingen verplicht zijnde tot het binnen een gestelde termijn doen van aangifte, dat opzettelijk onjuist of onvolledig doen, terwijl van de handeling het gevolg zou kunnen zijn dat nadeel voor Sint Maarten kan ontstaan, meermalen gepleegd.
Het onder 2 bewezen verklaarde is telkens voorzien bij en strafbaar gesteld in artikel 49, eerste lid, aanhef, onder a, en tweede lid, juncto artikel 8, tweede lid, van de Algemene landsverordening Landsbelastingen en de artikelen 10, eerste lid, en 11, eerste lid, van de Landsverordening belasting op de bedrijfsomzetten.
Het onder 2 bewezen verklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
Ingevolge de Algemene landsverordening Landsbelastingen verplicht zijnde tot het binnen een gestelde termijn doen van aangifte, dat opzettelijk onjuist of onvolledig doen, terwijl van de handeling het gevolg zou kunnen zijn dat nadeel voor Sint Maarten kan ontstaan, meermalen gepleegd.
Het onder 1 en 2 bewezen verklaarde is strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid ervan opheffen of uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straffen
Het gerecht heeft bewezen verklaard dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het meerdere keren opzettelijk onjuist en onvolledig doen van aangiften van de inkomstenbelasting en de belasting op de bedrijfsomzetten.
De officier van justitie heeft, uitgaande van een soortgelijke bewezenverklaring gevorderd dat het gerecht de verdachte daarvoor zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden met aftrek van de tijd die hij in verzekering heeft doorgebracht, alsmede tot een geheel voorwaardelijke geldboete van NAf 250.000,-- met een proeftijd van 2 jaren.
Het gerecht overweegt als volgt.
Bij de bepaling van de op te leggen straf wordt gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarbij wordt rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals die onder meer tot uitdrukking komt in de daarop gestelde wettelijke strafmaxima en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Bij de heffing van belastingen zijn in het algemeen gewichtige gemeenschapsbelangen betrokken. Met belastingheffing wordt immers beoogd dat het desbetreffende land, in dit geval Sint Maarten, geldmiddelen verschaft die voor zijn instandhouding en taakvervulling noodzakelijk zijn. De verdachte heeft door zijn handelen deze gemeenschapsbelangen geschonden. Zulk gedrag leidt er uiteindelijk toe dat andere, bonafide belastingplichtigen meer belasting moeten betalen. Dit klemt temeer in een kleine gemeenschap, zoals die van Sint Maarten. Het spreekt immers voor zich dat naarmate de gemeenschap kleiner is, de begroting kleiner is en daarmee de impact van belastingontduiking groter is. In een tijd zoals deze, waarin Sint Maarten de verwoestende werking van orkaan Irma te boven probeert te komen, is het extra wrang dat de verdachte met zijn constructiebedrijf op deze schaal belasting heeft ontdoken. In zoverre is de forse strafeis van de officier van justitie niet onbegrijpelijk te noemen.
Tegelijkertijd kan het gerecht de ogen niet sluiten voor het feit dat het in de Caribische delen van ons Koninkrijk zelden is voorgekomen dat een verdachte voor enkel en alleen belastingfraude voor de strafrechter is gebracht. Dat hierin verandering is gekomen, houdt evident verband met de start van het Team Bestrijding Ondermijning. Er is simpelweg financiële onderzoekscapaciteit vrijgemaakt om deze als ondermijning getypeerde zaken te kunnen aanpakken. De traditie van niet-vervolging is daarmee doorbroken. Op het moment van de bewezen verklaarde belastingontduiking bestond die traditie echter nog en daarom is – anders dan in het Nederlandse deel van het Koninkrijk waar ernstige belastingdelicten al sinds jaar en dag voor de strafrechter worden gebracht en een onvoorwaardelijke gevangenisstraf daarvoor bepaald niet uitzonderlijk is – oplegging daarvan hier te lande minder voor de hand liggend. Dat blijkt ook uit de eerste zaak die het Team Bestrijding Ondermijning voor de rechter heeft gebracht. In de zaak Saffier tegen de (voormalig) president Centrale Bank van Curaçao en Sint Maarten, die ook van belastingfraude werd verdacht, vorderde het openbaar ministerie geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf (vgl. Gerecht in eerste aanleg van Curaçao 17 november 2017, ECLI:NL:OGEAC:2017:167). Waar in de toekomst mogelijk een onvoorwaardelijke gevangenisstraf als uitgangspunt zal gaan te gelden voor belastingfraudeurs, zal het gerecht dat, behoudens uitzonderlijke gevallen, op dit moment een ander uitgangspunt nemen.
Dit is duidelijk niet als zo’n uitzonderlijk geval te beschouwen. De verdachte heeft vrijwel over de gehele toedracht opening van zaken gegeven. De enkele omstandigheid dat hij dat op een – voor het openbaar ministerie relevant onderdeel – niet heeft willen doen, rechtvaardigt op zichzelf naar het oordeel van het gerecht geen oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Indien hij dat wel zou hebben gedaan, was daarvan veeleer een verder strafverlagende werking uitgegaan. Het is de verdachte immers aan te rekenen dat niet het volledige bedrag dat aan belasting is ontdoken, kan worden getraceerd. Het is echter aannemelijk dat de verdachte slechts een fractie van het geld voor zichzelf heeft behouden. In hoeverre ook sprake is geweest van frauduleus handelen – volgens het openbaar ministerie lijkt het erop dat de facturen valselijk zijn opgemaakt en zijn werkzaamheden niet of slechts ten dele verricht –, laat het gerecht buiten beschouwing. Het gerecht kan dat op grond van dit onderzoek niet vaststellen en zal dat daarom ook niet ten nadele van de verdachte laten meewegen. Daarentegen weegt het gerecht wel mee dat de belastingdienst naar alle waarschijnlijkheid de nodige maatregelen zal treffen om de door de verdachte verschuldigde belasting op de bedrijfsomzetten en inkomstenbelasting alsnog te incasseren. Voorts betrekt het gerecht bij de straftoemeting dat verdachte een blanco strafblad heeft en als teamleider in vast dienstverband werkzaam is bij de brandweer. Daarbij komt dat verdachte getrouwd is en zeven kinderen heeft waarvan de jongste vier kinderen bij hem en zijn vrouw wonen. Het gerecht acht het aannemelijk dat verdachte niet alleen financiële verplichtingen heeft jegens zijn minderjarige kinderen maar ook naar zijn meerderjarige kinderen die thans doende zijn huisvesting en werk te vinden in Nederland. Ook acht het gerecht het aannemelijk dat het gezin van verdachte financieel zwaar getroffen is door orkaan Irma.
Het voorgaande laat onverlet dat de bewezen verklaarde belastingfraude bijzonder ernstig is en dat de strafrechtelijke reactie naar het oordeel van het gerecht niet alleen deze ernst moet onderstrepen, maar ook dienstbaar moet zijn aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Het gerecht is gelet daarop tot de slotsom gekomen dat in het geval van de verdachte allereerst een werkstraf van 120 uren (subsidiair 60 dagen vervangende hechtenis) en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden met een proeftijd van 3 jaren passend en geboden is.
Ten aanzien van de aard van voormelde werkstraf overweegt het gerecht nog als volgt. In aanmerking genomen dat de bewezen verklaarde belastingontduiking ziet op met een constructiebedrijf behaalde omzetten en opbrengsten, verdient het aanbeveling dat de te verrichten werkzaamheden plaatsvinden in het kader van de wederopbouw van Sint Maarten na de orkaan Irma.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen en maatregel zijn, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 1:11, 1:19, 1:20, 1:21, 1:45, 1:46, 1:62 en 1:136 van het Wetboek van Strafrecht , zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het gerecht:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
kwalificeert het bewezen verklaarde als hiervoor omschreven;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit een werkstrafvoor de duur van
120 (honderdtwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
60 (zestig) dagen hechtenis;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, naar de maatstaf van 2 (twee) uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden;
bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een
proeftijd van 3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit vonnis is gewezen door de rechter, mr. T.E. van der Spoel, bijgestaan door
mr. A.P. Verhaegh, zittingsgriffier, en op 22 februari 2018 in tegenwoordigheid van voornoemde griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van het gerecht in Curaçao met een directe beeld- en geluidsverbinding met het gerechtsgebouw in Sint Maarten.

Voetnoten

1.Algemeen proces-verbaal d.d. 31 oktober 2017, opgenomen in het algemeen dossier dat in de zaak van de verdachte door het Team Bestrijding Ondermijning in het onderzoek Emerald is opgemaakt, pagina 4.
2.Hierna wordt, tenzij anders vermeld, telkens verwezen naar ambtsedige – en door de desbetreffende verbalisant(en) in de wettelijke vorm opgemaakte – processen-verbaal en overige geschriften, die als bijlagen zijn opgenomen in het zaaksdossier van de verdachte [F], dat deel uitmaakt van het einddossier dat in zijn zaak door het Team Bestrijding Ondermijning in het onderzoek Emerald is opgemaakt. Ieder bewijsmiddel is, ook in zijn onderdelen, slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
3.Geschrift, te weten een uittreksel uit het register van de Kamer van Koophandel en Nijverheid (Commercial Register of the Chamber of Commerce and Industry St. Maarten, d.d. 7 december 2011, pagina 417 (documentcode D-2138).
4.Overzichtsproces-verbaal van bevindingen d.d. 31 augustus 2017, pagina 2.
5.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 10 februari 2017, pagina 80, 86 tot en met 88.
6.Overzichtsproces-verbaal van bevindingen d.d. 31 augustus 2017, pagina 11; proces-verbaal van bevindingen d.d. 10 februari 2017, pagina 89 tot en met 91.
7.Geschrift, te weten een overzicht aangifte- en betalingsgegevens, d.d. 18 november 2016, pagina 122 tot en met 126 (documentcode D-202).
8.Geschriften, te weten de aangiften Inkomstenbelasting (Income Tax), respectievelijk pagina 344 tot en met 364 (documentcode D-964), pagina 365 tot en met 387 (documentcode D-965) en pagina 388 tot en met 407 (documentcode D-966).
9.Verklaring van de verdachte ter terechtzitting d.d. 8 februari 2018, zoals deze eventueel later