ECLI:NL:OGEAM:2019:110

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
23 augustus 2019
Publicatiedatum
14 oktober 2019
Zaaknummer
SXM201900666
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van vordering tot nakoming en medewerking bij verdeling van nalatenschap in kort geding

In deze zaak heeft eiser op 2 juli 2019 een verzoekschrift ingediend, gevolgd door een eisvermeerdering op 15 juli 2019. De mondelinge behandeling vond plaats op 16 augustus 2019, waarbij eiser bezwaar maakte tegen producties die door gedaagden sub 2 en sub 3 waren ingediend, omdat hij deze niet tijdig had kunnen inzien. Het Gerecht heeft vastgesteld dat eiser niet tijdig kennis heeft kunnen nemen van deze producties en heeft deze buiten beschouwing gelaten.

Het geschil betreft de verdeling van de nalatenschap van de erflater, waarbij eiser vorderingen heeft ingesteld tegen de gedaagden om medewerking te verlenen aan de juridische levering van verdelingsakten. Het Gerecht oordeelt dat de vordering van eiser niet voldoet aan de eisen voor behandeling in kort geding, omdat hij niet aan zijn stelplicht heeft voldaan en de vordering niet begrijpelijk is. Bovendien is de vordering niet tegen alle deelgenoten ingesteld, wat een belangrijke tekortkoming is.

Het Gerecht wijst de vordering van eiser af en veroordeelt hem in de proceskosten. Het Gerecht adviseert partijen om zich in toekomstige procedures te laten bijstaan door een advocaat en om te overwegen een mediator in te schakelen om tot een minnelijke regeling te komen. Het vonnis is uitgesproken door mr. C.T.M. Luijks op 23 augustus 2019.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN

Zaaknummer: SXM201900666
Vonnis in kort geding van 23 augustus 2019
inzake
(eiser),
wonende in Sint Maarten,
eiser,
procederende in persoon,
tegen

1.(gedaagde 1),

wonende in Sint Maarten,
gedaagde sub 1,
gemachtigde: de heer Roland E. Duncan,
2. (
(gedaagde 2),
wonende in Curaçao,
gedaagde sub 2,
procederende in persoon,
3. (
(gedaagde 3 en gedaagde 4),
beiden wonende in Sint Maarten
gedaagden sub 3,
procederende in persoon,
Eiser zal hierna ‘(eiser)’, en de gedaagden sub 1- sub 3 gezamenlijk ‘(gedaagden)’ worden genoemd.

1.Verloop van de procedure

1.1. (
Eiser) heeft op 2 juli 2019 een verzoekschrift ingediend. Bij verzoekschrift van 15 juli 2019 heeft (eiser) zijn eis vermeerderd. Bij brief van 12 augustus 2019 heeft (eiser) producties in het geding gebracht. Bij brieven van 15 augustus 2019 en 16 augustus 2019 hebben gedaagden sub 2 en sub 3 producties in het geding gebracht. (eiser) maakt bezwaar dat gedaagden sub 2 en sub 3 deze producties in het geding brengen, omdat hij voorafgaande aan de zitting hiervan geen kennis heeft kunnen nemen. Vervolgens heeft op 16 augustus 2019 de mondelinge behandeling plaatsgevonden. (gedaagde 3 heeft volmachten van (gedaagde 4) en (gedaagde 2) in het geding gebracht teneinde hen tijdens de zitting te kunnen vertegenwoordigen. Partijen hebben het woord gevoerd en gedaagden hebben pleitaantekeningen overgelegd.
1.2.
Vonnis is bepaald op heden.

2.De feiten

Partijen hebben een jarenlang bestaand geschil over de verdeling van de nalatenschap van (erflater) (hierna ook: de ‘Erflater’). Partijen hebben al vele procedures tegen elkaar gevoerd waarover het Gerecht in verschillende samenstelling heeft geoordeeld. Deze procedures hebben tot dusverre niet geleid tot een voor alle betrokken partijen aanvaardbare verdeling van de nalatenschap van de Erflater. Partijen verkeren nog steeds in een niet geheel verdeelde gemeenschap.

3.Het geschil

3.1.
Na vermeerdering van de eis vordert (eiser) van (gedaagden) de nakoming van een verdeling en de medewerking aan een ‘
juridische levering van verdelingsakten’ alsmede gedaagden sub 3 ‘
te bevelen hun medewerking te verlenen bij Notariskantoor Tjon Ajong om de overdracht van het perceel (lot 3) van meetbrief 6/1996 van wijlen (erflater) aan (eiser)’onder veroordeling van (gedaagden) in de proceskosten.
3.2. (
eiser) legt aan zijn vordering ten grondslag verscheidene vonnissen van het Gerecht en de stelling dat de meerderheid van de deelgenoten menen dat ‘lot 3’ van meetbrief 6/1996 aan (eiser) dient te worden toebedeeld.
3.3. (
gedaagden) voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

producties van gedaagden sub 2 en sub 3
4.1.
Bij brieven van 15 en 16 augustus 2019 hebben gedaagden sub 2 en sub 3 verscheidene producties in het geding gebracht. (eiser) maakt hiertegen bezwaar omdat hij hiervan geen kennis heeft kunnen nemen. (eiser) wijst op het procesreglement meer in het bijzonder de bepaling van artikel 52 waarin is bepaald dat producties waarop een partij zich wenst te beroepen uiterlijk om 14:00 uur op de dag voorafgaande aan de zitting aan de rechter en de wederpartij dienen te worden verstrekt.
4.2.
Het Gerecht acht aannemelijk geworden dat (eiser) niet tijdig de beschikking heeft gekregen over deze producties. Een computerstoring was hieraan debet, zo begrijpt het Gerecht. Het is niet duidelijk geworden aan wiens zijde de computer disfunctioneerde maar het had dan op de weg gelegen om de producties in hard copy tijdig voorafgaande aan de zitting aan (eiser) te bezorgen, hetgeen gedaagden sub 2 en sub 3 hebben nagelaten. Het Gerecht zal bij de beoordeling deze producties dan ook buiten beschouwing laten.
nakoming, medewerking verdeling en overdracht
4.3.
Het is aan een eiser in kort geding feiten en omstandigheden te stellen, en bij betwisting hiervan, deze feiten en omstandigheden voldoende aannemelijk te maken, te onderbouwen, waaruit volgt dat (i) hij een vordering op de gedaagde heeft en (ii) hij een spoedeisend belang heeft bij toewijzing van deze vordering. De onderbouwing van gestelde feiten en omstandigheden geschiedt veelal door akten, andere bescheiden, schriftelijke verklaringen etc. in het geding te brengen ook omdat in kort geding voor het horen van getuigen veelal geen plaats is. In zijn algemeenheid geldt dat in kort geding geen plaats is voor uitgebreid onderzoek naar de feiten en omstandigheden die partijen in het geding stellen.
4.4.
Het Gerecht is van oordeel dat (eiser) niet alleen niet aan zijn stelplicht heeft voldaan maar ook een vordering heeft geformuleerd die niet begrijpelijk is. Verder is het Gerecht van oordeel dat de vordering die ziet op de toedeling van het perceel (lot 3 van meetbrief 6/1996) aan (eiser) zich niet leent voor behandeling in kort geding.
4.5.
Bij verzoekschrift vordert (eiser) (gedaagden) te veroordelen ‘
de verdeling C19-15, 75-39 na te komen’. Gesteld noch gebleken is echter waarom (gedaagden) de verdeling dient na te komen betreffende de percelen 4,5, en 6. (eiser) wijdt hieraan geen stellingen, zodat het Gerecht de vordering reeds op deze grond afwijst. Verder vordert (eiser) ‘
juridische levering van verdelingsakten‘. Het Gerecht weet niet goed wat het hiermee aan moet. Verdelingsakten betrekking hebbende op registergoederen worden doorgaans ingeschreven in een openbaar register nadat zij door de notaris zijn gepasseerd. Hoewel niet helemaal onmogelijk is het Gerecht niet duidelijk gemaakt waarom deze akten zouden moeten geleverd.
4.6.
De eisvermeerdering betreft een zogenoemd ‘lot 3’ van meetbrief 6/1996. Uit het verweer van gedaagden sub 2 en sub 3 leidt het Gerecht af dat de door (eiser) voorgestane verdeling strijdt met eerder gemaakte afspraken tussen de deelgenoten. Ook stellen gedaagden sub 2 en sub 3 dat dit ‘lot 3’ niet aan gedaagden sub 3 is toebedeeld zodat de vordering ten onrechte niet ook tegen de andere deelgenoten is ingesteld. Op grond van deze betwisting kan van toewijzing van dit onderdeel van de vordering in kort geding geen sprake zijn.
4.7.
Op grond van het voorgaande zal het Gerecht de vordering van (eiser) afwijzen.
4.8.
Als de in het ongelijk te stellen partij zal (eiser) in de proceskosten worden veroordeeld die ten aanzien van (gedaagde 1) kunnen worden begroot op NAF 1.000,00 aan gemachtigdensalaris en ten aanzien van de overige gedaagden op nihil.
4.9.
Ten overvloede geeft het Gerecht (eiser) en gedaagden sub 2 en sub 3 in overweging om wanneer zij weer de degens in de rechtszaal willen kruisen zich te laten bijstaan door een advocaat. Verder geeft het Gerecht partijen nadrukkelijk in overweging om na te denken over een regeling in der minne wellicht met behulp van ‘mediator’ zodat alle geschilpunten over de verdeling van de nalatenschap tussen de deelgenoten in kaart kunnen worden gebracht. Het Gerecht is immers voorshands van oordeel dat de wijze waarop thans wordt geprocedeerd -in kort geding- (telkens) over onderdelen van de nalatenschap -zonder dat het Gerecht een volledig beeld van de nalatenschap en de partiële verdeling worden gegeven- onvoldoende bijdraagt aan een definitieve verdeling van de nalatenschap van Erflater tussen de deelgenoten.

5.De beslissing

Het Gerecht:
rechtdoende in kort geding:
5.1
wijst af de vordering;
5.2
veroordeelt (eiser) in de proceskosten, aan de zijde van gedaagde sub 1 begroot op NAf 1.000,00 en aan de zijde van de gedaagden sub 2 en sub 3 tot op heden begroot op nihil;
5.3
verklaart dit vonnis voor zover het betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.T.M. Luijks, rechter, en op 23 augustus 2019 uitgesproken ter openbare terechtzitting in aanwezigheid van de griffier.