AI samenvatting door Lexboost • Automatisch gegenereerd
Bevel tot voortzetting van bancaire relaties en dienstverlening in kort geding met betrekking tot opzegging bankrekeningovereenkomst
In deze zaak, die op 22 november 2019 door het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten is behandeld, gaat het om een kort geding waarin eiseres (X) vordert dat gedaagde (Z) de bestaande bancaire relaties en dienstverlening voortzet. De achtergrond van de zaak ligt in de opzegging van de bankrekeningovereenkomst door (Z) op 15 februari 2013, die door (X) als onrechtmatig wordt betwist. (X) stelt dat de opzegging zonder opgave van redenen is gedaan en dat dit een schending van de zorgplicht van (Z) inhoudt. (Y) c.s. heeft zich in het incident gevoegd aan de zijde van (X) en stelt dat sluiting van de bankrekeningen ook hun belangen schaadt. Het Gerecht oordeelt dat de opzegging van de bankrekeningovereenkomst door (Z) rechtmatig was en dat (Z) bevoegd is om de bankrekeningen van (X) te sluiten. De vordering van (X) wordt afgewezen, evenals de vordering van (Y) c.s. tot voeging. Het Gerecht compenseert de proceskosten, waarbij elke partij de eigen kosten draagt. De uitspraak benadrukt dat de kort gedingrechter in beginsel de oordelen van de bodemrechter dient te respecteren, tenzij er sprake is van een misslag of wijziging van omstandigheden, wat hier niet het geval is.
Voetnoten
1.Ter zitting is het gebleken dat (y) c.s. niet tussen ‘voeging’ en ‘tussenkomst’ wil kiezen. Het Gerecht dient hierover te oordelen los van de kwalificatie die de eiser aan de vordering in het incident geeft. Hiertoe dient het volgende. (y) c.s. beoogt met de vordering niet meer dan toewijzing van de vordering in de hoofdzaak. Het belang van (y) c.s. is derhalve
2.Zie punt 27 van de pleitnota van de gemachtigde van (z) mede in verband met artikel 53 van het Procesreglement voor Civiele Zaken.
3.De bodemzaken: het vonnis van 29 oktober 2013 van het Gerecht; het vonnis van 24 maart 2015 van het Gerecht; het vonnis van 19 mei 2015 van het Gerecht; het vonnis van 10 juni 2016 van het GHvJ; het vonnis van 15 december 2017 van het GHvJ. De kort geding vonnissen laat het Gerecht hier gemakshalve maar onvermeld. Cassatie heeft (x) niet ingesteld tegen de vonnissen van het GHvJ.
4.Dit oordeel heeft derhalve ‘gezag van gewijsde’, bindende kracht tussen partijen, gekregen.
5.Vonnis van 24 maart 2015 van het Gerecht en het vonnis van 10 juni 2016 van het GHvJ.
6.De afstemmingsregel: HR 7 januari 2011,
7.Vergelijk sub 9.3 en verder van de pleitnota.
8.Vergelijk sub 10.1 – 10.6 van de pleitaantekeningen.
9.Vergelijk vonnis van 15 december 2017 van het GHvJ waartegen dus geen cassatie is ingesteld.
10.Zekerheidshalve te verlengen met de cassatietermijn.
11.Vergelijk sub 2.1. van de feitenvaststelling.
12.Immers in talrijke procedures tussen partijen over een periode van bijna 5 jaren heeft (z) de argumentatie van de beëindiging van de bankrekeningen aan (x) kenbaar gemaakt.
13.Nu de betrokkenheid van de heer ( C) bij (x) (Z) de grond voor opzegging van de bankrelatie was, is voorstelbaar, dat de heer ( C ) in het belang van de continuïteit van de onderneming, het behoud van werkgelegenheid, de werknemers, de afnemers en de leveranciers (en al die andere belangen en gronden die (x) heeft aangevoerd voor het behoud van de bancaire relatie met (z) aan (z) zou hebben aangeboden om als ‘UBO’ en/of indirect aandeelhouder en/of feitelijke beleidsbepaler terug te treden.
14.Na het non-appel.
15.Tijdens het pleidooi heeft (x) nog ten onrechte betoogd dat (z) dit initiatief had behoren te nemen. Niet juist omdat (z) immers beschikt over een in kracht van gewijsde gegaan vonnis waarin het Gerecht oordeelt dat de opzegging rechtmatig is en in overeenstemming met de redelijkheid en billijkheid.
16.Het zogenoemde ‘eigen beursje’.