ECLI:NL:OGEAM:2019:40

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
17 juni 2019
Publicatiedatum
27 juni 2019
Zaaknummer
820.00001/19
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aannemen van steekpenningen door hoofd beveiliging luchthaven Sint Maarten en vrijspraak voor witwassen

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten op 17 juni 2019 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, hoofd beveiliging van de luchthaven van Sint Maarten. De verdachte werd beschuldigd van het aannemen van steekpenningen en het witwassen van geld. De zaak kwam ter terechtzitting na onderzoek op 28 maart en 27 mei 2019. De verdachte werd beschuldigd van het aannemen van twee giften van elk 5000 Amerikaanse dollars, die hij ontving in ruil voor zijn medewerking bij het invoeren van een aanzienlijk geldbedrag zonder dit aan de douane te melden. De verdediging voerde aan dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moest worden verklaard vanwege vermeende schendingen van de procesorde en dat er sprake was van uitlokking. Het gerecht oordeelde dat de verdachte zelf informatie had verstrekt over hoe het geld het beste het land in kon worden gesmokkeld, en dat er geen sprake was van uitlokking. De verdachte werd vrijgesproken van het witwassen van geld, omdat het geld dat hij had ingevoerd niet uit een misdrijf afkomstig was, maar van overheidswege was verstrekt. Het gerecht legde de verdachte een gevangenisstraf van achttien maanden op en ontzette hem voor vier jaar van het recht om een ambt te bekleden. De uitspraak benadrukt de ernst van het misbruik van zijn functie door de verdachte en de schending van het vertrouwen dat in hem was gesteld.

Uitspraak

Parketnummer: 820.00001/19 (strafzaak)
Uitspraak: 17 juni 2019
Tegenspraak
Vonnis van dit gerecht in de strafzaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte:
[VERDACHTE],
geboren op [geboortedatum] 1970 op [geboorteplaats],
wonende in [woonplaats], [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 28 maart 2019 en 27 mei 2019.
Het gerecht heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, overeenkomstig de op de terechtzitting van 28 maart 2019 en 27 mei 2019 op vordering van de officier van justitie toegestane wijzigingen tenlastelegging. Van die dagvaarding en de beide vorderingen wijziging tenlastelegging is een kopie aan dit vonnis gehecht. De daarin vermelde tenlastelegging wordt hier overgenomen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten of omissies voorkomen, leest het Gerecht deze voor de leesbaarheid in de bewezenverklaring cursief verbeterd. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
De ontvankelijkheid van het openbaar ministerie.
Naar het gerecht de pleitnotities van de raadsvrouw begrijpt heeft de raadsvrouw ter terechtzitting bij pleidooi aangevoerd, dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de strafvervolging van de verdachte op de grond dat in deze zaak sprake is van een aantal onherstelbare vormverzuimen/schendingen die bij elkaar genomen zo ernstig zijn, dat het recht van de verdachte op een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6 van het EVRM, zijnde het beginsel van behoorlijke procesorde, is geschonden, waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak tekort is gedaan. Dit dient op grond van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) primair te leiden tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie, subsidiair tot bewijsuitsluiting.

1. Toestemming procureur-generaal voor pseudokoop of –dienstverlening

Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft daartoe als eerste gesteld – naar het gerecht de pleitnota van de raadsvrouw kort samengevat op pagina 2 begrijpt – dat het bevel tot inzet van de opsporingsambtenaar onrechtmatig is nu er geen aparte voorafgaande schriftelijke toestemming van de procureur-generaal in het dossier gevoegd is.
Oordeel van het gerecht
Het geven van een bevel tot pseudokoop of -dienstverlening behoort blijkens art. 177n van het Wetboek van Strafvordering (Sv) tot de wettelijke bevoegdheden van de officier van justitie. Op grond van het vierde lid van dat artikel vindt toepassing van die bevoegdheid alleen plaats na voorafgaande schriftelijke toestemming van de procureur-generaal. In het dossier bevinden zich twee bevelen pseudokoop of
-dienstverlening van de officier van justitie, gegeven op respectievelijk 21 september 2018 en 2 november 2018. In deze bevelen staat vermeld dat de procureur-generaal vooraf schriftelijk heeft ingestemd met elk van deze bevelen. De officier van justitie heef ter terechtzitting bevestigd dat er inderdaad voorafgaand aan de bevelen schriftelijke toestemming is gevraagd en verkregen van de procureur-generaal. Het gerecht heeft geen redenen om te twijfelen aan de juistheid van deze mededeling, ook niet nu deze schriftelijke toestemming zelf niet in het dossier is gevoegd, hetgeen overigens ook geen eis is die door de wet wordt gesteld. Het verweer wordt daarom verworpen.
2. Tallon-criterium
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft voorts gesteld – naar het gerecht de pleitnota van de raadsvrouw, kort samengevat op pagina 2 tot en met 3, begrijpt – dat is gehandeld in strijd met het zogenaamde Tallon-criterium zodat sprake is van uitlokking. De verdachte is door de opsporingsambtenaar uitgelokt om strafbare feiten te begaan die hij anders niet zou hebben begaan. Zij heeft daartoe gesteld dat uit diverse processen-verbaal van de opsporingsambtenaar A-4127 blijkt dat hij degene is geweest die als eerste aan de verdachte heeft gevraagd naar de mogelijkheid om (zwart) geld via het vliegveld het land binnen te brengen en er bij hem herhaaldelijk op heeft aangedrongen een prijs te noemen als betaling voor zijn hulp bij die invoer.
Oordeel van het gerecht
Hoe dit verweer zich verhoudt tot de verklaring van de verdachte ter zitting dat er in het geheel geen strafbare feiten door hem zijn gepleegd, waartoe hij zou zijn uitgelokt en waarvoor hij diensten zou hebben verleend dan wel betaling zou hebben ontvangen, en dat de 10.000,- USD die hij wel heeft ontvangen een lening betrof, laat het gerecht in het midden. Het gerecht overweegt met betrekking tot het gevoerde verweer als volgt.
Juridisch kader
De in het Wetboek van Strafvordering neergelegde regeling met betrekking tot bijzondere opsporingsbevoegdheden biedt een wettelijke grondslag aan vormen van bewijsgaring van strafrechtelijke informatie, die een ernstige inbreuk kunnen betekenen op grondrechten en een risico kunnen vormen voor de integriteit van de autoriteiten, die belast zijn met de opsporing en vervolging van strafbare feiten, in de uitoefening van hun strafvorderlijke overheidstaak.
In deze regulering en normering van bijzondere opsporingsmethoden en bevoegdheden, die er mede toe strekken een eerlijk proces en het toezicht op integer handelen van de strafvorderlijke autoriteiten te bevorderen en te verzekeren, staan de controleerbaarheid van de aangewende methoden en bevoegdheden, ook als deze controle pas achteraf kan geschieden, centraal, en berust de plicht tot een strikte toetsing op de rechtmatigheid van het overheidshandelen bij de zittingsrechter. Bij de afweging of rechtmatig tot strafvorderlijk handelen is overgegaan spelen de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit een rol.
Van uitlokking is sprake ingeval de verdachte door een opsporingsambtenaar dan wel door een persoon voor wiens handelen de politie of het openbaar ministerie verantwoordelijk is, is gebracht tot het begaan van het strafbare feit waarvoor hij wordt vervolgd, terwijl zijn opzet tevoren niet reeds daarop was gericht. Of daarvan sprake is moet allereerst worden vastgesteld of er goede redenen waren om tot inzet van het opsporingsmiddel over te gaan, waarbij van belang is of er voldoende objectieve, concrete en verifieerbare verdenkingen waren dat de verdachte zich bezig hield met criminele activiteiten. Daarnaast speelt de wijze waarop de undercoveroperatie is uitgevoerd en de betrokken opsporingsambtenaar heeft gehandeld ook een rol bij de beoordeling of sprake is van uitlokking. Met andere woorden, als het vermoeden is dat de verdachte “plat” is objectief gesteund wordt, kan vrij snel worden aangenomen dat de bemoeienis van de opsporingsambtenaar meer meedoen is dan dat deze het feit heeft veroorzaakt.
Het dossier houdt op dat punt het volgende in. In een (ander) onderzoek van het TBO was door de officier van justitie een bevel stelselmatige informatie inwinning afgegeven. Om uitvoering te geven aan dit bevel werden informanten van de politie, zogeheten I’s, ingezet. Tijdens deze inzet vond er op 24 april 2018 een toevallige ontmoeting plaats met verdachte. Uit dit contact kwam naar voren dat verdachte zich vermoedelijk schuldig zou maken aan het faciliteren van illegale transporten via de luchthaven.
Zo blijkt uit rapportages betreffende 15 en 21 mei 2018 dat verdachte, na de opmerking van de I dat hij bezig was met een bank waar hij een groot geldbedrag buiten de belastingen om contant kon storten, meedeelde dat de de grotere banken MOT meldingen moesten doen, zodat de I daar niet terecht zou kunnen, maar dat de I de contanten het beste gewoon in een tas mee kon nemen naar Sint Maarten, want niemand zou dat hier controleren.
Op 21 mei 2018 zei verdachte tijdens een avond uit tegen de I dat hij het met een trolley zou doen en dat hij het wist als er controles waren.
Uit een rapportage betreffende 22 juni 2018 blijkt dat [verdachte] in een gesprek over edelstenen tegen de I zei dat als je echt iets op Sint Maarten wilde krijgen, je met een privévliegtuig moest komen en dat hij ervoor kon zorgen dat deze naar een hangar of parkeerplek werden verplaatst, waar je er gemakkelijk bij kon zonder dat je gecontroleerd zou worden.
Naar het oordeel van het gerecht levert het voorgaande reeds een voldoende objectieve, concrete en verifieerbare verdenking tegen de verdachte op die rechtvaardigt dat A-4127 contact is blijven onderhouden met de verdachte en dat op 21 september 2018 het bevel pseudokoop/-dienstverlening is gegeven.
Over de wijze waarop vervolgens de ontmoetingen hebben plaatsgevonden stelt het gerecht het volgende vast.
Op 15 mei 2018, tijdens een van hun eerste ontmoetingen, heeft de verdachte verteld dat als A-4127 geld wilde investeren in Sint Maarten hij dit geld het beste contant in een tas via de luchthaven kon meenemen, want niemand controleerde dat op Sint Maarten. Op 21 mei 2018 heeft de verdachte vanuit het niets gezegd dat hij weet wanneer er controles zijn op de luchthaven en dat het geld het beste in een trolley via de luchthaven naar binnen gebracht kan worden. Op 22 juni 2018 vindt een ontmoeting plaats tussen de verdachte en A-4127 waarbij ter ondersteuning van diens undercover verhaal nog een andere opsporingsambtenaar aanwezig was. Tijdens die ontmoeting heeft de verdachte uit zich zelf verteld dat edelstenen het beste het land in gesmokkeld kunnen worden met een privéjet omdat deze door hem apart geparkeerd konden worden en er bijna geen controles plaatsvonden. Vanaf 30 augustus 2018 worden er tijdens de ontmoetingen met de verdachte concrete afspraken gemaakt over hoe en wanneer het geld het land binnengesmokkeld zal worden. Aan de verdachte wordt een foto getoond van een koffertje met 2 miljoen euro in coupures van 500 en 200 euro en er wordt afgesproken welke codewoorden zullen worden gebruikt. Tevens wordt aan de verdachte gevraagd wat hij ervoor betaald wil krijgen. De verdachte verklaart eerst dat hij dat niet weet omdat dit voor hem de eerste keer is. Vervolgens heeft de I tegen de verdachte gezegd dat hij van hem een prijs wilde horen en dat dit gewoon zakelijk was. Hij vertelde de verdachte dat hij niet direct een antwoord hoefde en dat hij er maar over na moest denken, maar dat als hij niet met een prijs kwam, hij echt stroopwafels zou krijgen. Op 1 september 2018 heeft verdachte gezegd dat hij voor zijn aandeel in de invoer van het illegale geld, 20.000 dollar wil hebben, eerst 5000 USD en daarna 15.000 USD. Op 14 september 2018 wordt vervolgens het bevel pseudokoop of dienstverlening gegeven waarbij de opsporingsambtenaar wordt bevolen een geldbedrag aan de verdachte te betalen – uiteindelijk in totaal 10.000 USD - vanwege diens behulpzaamheid bij het op illegale wijze invoeren van een groot geldbedrag.
De whats-app gesprekken vanaf die datum houden in dat wordt afgesproken dat op 23 september 2018 het geldbedrag zal worden binnengebracht en dat de verdachte aangeeft dat hij er zal staan, wat ook daadwerkelijk het geval was. De verdachte heeft de I met geld langs de immigratie en de douane begeleid naar landside. De volgende dag is aan hem de vooraf afgesproken prijs van 5000 USD betaald.
Uit het voorgaande volgt voorts dat - anders dan de raadsvrouw heeft gesteld - het de verdachte zelf is geweest die informatie heeft vertrekt/gegeven over hoe het geld het beste buiten het zicht van de autoriteiten kon worden ingevoerd. Hoewel er op sommige onderwerpen is doorgevraagd of op teruggekomen door de I, en deze heeft moeten aandringen op het noemen van een bedrag, dat verdachte betaald zou willen krijgen, heeft de verdachte zelf – ongevraagd - de bereidheid getoond om deze strafbare feiten te plegen. Van uitlokking is dan ook geen sprake, zodat het verweer wordt verworpen.

3. Equality of arms

Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft tot slot gesteld – naar het gerecht de pleitnota van de raadsvrouw kort samengevat op pagina 3 tot en met 4 begrijpt – dat sprake is van schending van het beginsel van equality of arms dan wel dat is gehandeld in strijd met de onschuldpresumptie, waardoor eveneens sprake is van strijd met het beginsel van een eerlijk proces in de zin van artikel 6 EVRM.
Zij heeft daartoe gesteld dat:
I: informatie ten onrechte niet in het dossier is gevoegd. Zij wijst daarbij op de vele gesprekken die tussen de verdachte en de informant zijn gevoerd die, op 34 na, niet in het dossier zijn gevoegd, evenals het feit dat er geen proces-verbaal is opgemaakt over het uitje naar St. Barths.
II: geen sprake is geweest van een volledig en evenwichtig onderzoek naar met name alle mogelijke – voor de verdachte eventueel ontlastende - scenario’s. Integendeel, alle onderzoekswensen om bepaalde getuigen te horen die de onschuld van de verdachte hadden kunnen aantonen zijn door het gerecht afgewezen.
Oordeel van het Gerecht
De enkele omstandigheid dat mogelijk niet alle afgeluisterde telefoongesprekken dan wel whats-app gesprekken tussen de verdachte en de I’s in het dossier zijn gevoegd levert op zichzelf niet op dat sprake is van schending van de door de raadsvrouw genoemde beginselen. De officier van justitie heeft verklaard dat hij alle gesprekken die hij relevant vond voor de beoordeling van de zaak in het dossier heeft gevoegd. De verdachte had, indien hij meent dat er andere gesprekken zijn die hij heeft gevoerd met de I’s en die relevant waren voor de beoordeling van zijn zaak, deze aan het dossier kunnen laten toevoegen, hetgeen hij niet heeft gedaan. Daarnaast heeft hij geweigerd de toegangscode tot zijn inbeslaggenomen mobiele telefoon te geven, waarin mogelijk deze ontlastende informatie had kunnen staan en daarmee deze weg naar toevoeging van deze informatie aan het dossier geblokkeerd.
Wat betreft de mogelijk voor de verdachte ontlastende scenario’s waarnaar geen onderzoek zou zijn verricht stelt het gerecht vast dat de verdachte geen andere, met de bewijsmiddelen strijdige doch met een bewezenverklaring onverenigbare mogelijkheid heeft aangedragen voor zijn gedragingen en handelen, waarnaar relevant onderzoek had kunnen worden gedaan. Integendeel, de verdachte heeft ter terechtzitting slechts verklaard dat er door hem in het geheel geen strafbare feiten zijn gepleegd en dat het geld dat hij heeft ontvangen een lening betrof van 10.000 USD, zonder dat dit op enigerlei wijze aannemelijk is geworden. Deze blote ontkenning van de feiten vindt zijn weerlegging in de bewijsmiddelen, zodat het gerecht het verweer van de raadsvrouw ook op dit punt verwerpt.
Gelet op al het voorgaande is het gerecht dan ook van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat sprake is geweest van de door de verdediging onder 1 tot en met 3 gestelde vormverzuimen/schendingen, zodat ook niet gezegd kan worden dat verdachte als gevolg daarvan enig nadeel heeft ondervonden. Daarom kan evenmin worden staande gehouden dat de met de opsporing of vervolging belaste ambtenaren een dusdanig ernstige inbreuk hebben gemaakt op beginselen van behoorlijke procesorde dat daardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte, aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan, zodat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging van de verdachte.
Het verweer van de raadsvrouw inhoudende een beroep op niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie wordt daarmee in al zijn onderdelen alsmede in onderling verband en samenhang beschouwd verworpen.
Nu ten aanzien van geen enkele van de genoemde opsporingshandelingen is geconstateerd dat daaraan vormverzuimen kleven, kan er evenmin van bewijsuitsluiting sprake zijn.
Vrijspraak van het onder 3 ten eerst en ten tweede ten laste gelegde feit.
Absoluut of relatief ondeugdelijke poging.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft in zijn pleitnotities aangevoerd dat het onder 3 primair (het gerecht begrijpt: ten eerste) ten laste gelegde feit van witwassen zijns inziens kan worden bewezenverklaard. Hij heeft daartoe gesteld – naar het gerecht kort samenvat - dat omdat vermogensbestanddelen of geldbedragen in het algemeen witgewassen kunnen worden, het illegaal invoeren van geld dat
nietafkomstig is uit enig misdrijf, in dit geval omdat het ter beschikking is gesteld door de opsporingsinstantie, niet een absoluut, maar een relatief ondeugdelijke (en daarmee strafbare) poging tot witwassen oplevert. Omdat de verdachte niet wist dat het geld niet uit misdrijf afkomstig was en zijn voornemen daarop wel was gericht kan het feit bewezen worden verklaard.
Het gerecht overweegt als volgt.
Aan de verdachte is ten laste gelegd – kort gezegd en voor zover hier van belang - dat hij op 24 september 2018 in Sint Maarten, samen met een ander, ter uitvoering van zijn voorgenomen misdrijf om een geldbedrag van 100.000 euro wit te wassen, dit bedrag uit het zicht en zonder douanecontrole heeft ingevoerd, terwijl hij wist/moest vermoeden dat voormeld geldbedrag afkomstig was uit enig misdrijf. Het betreft hier de onder artikel 2:404 lid 1a en b genoemde varianten van witwassen.
Voor de vraag of in een geval als het onderhavige de ten laste gelegde poging tot witwassen kan worden bewezenverklaard is van belang of is gehandeld “ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf” op de grond dat de in de tenlastelegging omschreven en dus te bewijzen gedragingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm moeten worden beschouwd als te zijn gericht op de voltooiing van dat misdrijf.
Daarvan is hier sprake. De verdachte heeft met omzeiling van de controle door de douane samen met een ander 100.000 euro contant geld in een koffertje het land ingevoerd.
De vraag is vervolgens of bewezen kan worden dat dit geldbedrag afkomstig is uit een daaraan voorafgegaan misdrijf. Vermogensbestanddelen waarover men de beschikking heeft doordat belasting is ontdoken (zogenaamd zwart geld) kunnen op zich worden aangemerkt als uit misdrijf afkomstig geld. De inhoud van het dossier houdt in dat de verdachte wist dat over het geldbedrag geen belasting was betaald aangezien hem dit was gezegd, hetgeen de reden ervan was dat het geld buiten zicht van de autoriteiten contant het land moest worden ingevoerd. Iedere verdere handeling ten aanzien van dergelijk “zwart” geld levert in beginsel een witwashandeling op.
Vaststaat echter ook dat het geen zwart geld betrof dat de verdachte heeft ingevoerd, maar een volledig van overheidswege, speciaal voor deze operatie vertrekt geldbedrag van 100.000 euro. Anders dan waarvan de officier van justitie uitgaat, doet de omstandigheid dat het geld
nietuit misdrijf afkomstig is, niet af aan de mogelijkheid dat de aan de verdachte ten laste gelegde gedragingen door hem zijn begaan ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf. Maar van die mogelijkheid is geen sprake indien niet bewezen kan worden dat het geld uit misdrijf afkomstig is. Nu de kern van het verwijt dat de verdachte wordt gemaakt is dat hij enerzijds heeft getracht een (naar hij meende: zwart) geldbedrag in te voeren, terwijl anderzijds vaststaat dat dit geldbedrag in werkelijkheid volledig van overheidswege was verstrekt en dus
nietuit misdrijf afkomstig was, kon het handelen van de verdachte nimmer tot (een poging tot) witwassen van dit geldbedrag leiden. Het gerecht is daarom van oordeel dat sprake is van een absoluut ondeugdelijke poging, zodat niet tot een bewezenverklaring kan worden gekomen. Het enkele feit dat de verdachte mogelijk meende dat dit geld wel afkomstig was uit enig misdrijf levert niet het bewijs daarvoor op. De verdachte dient van het onder 3 ten eerste en ten tweede ten laste gelegde feit te worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het gerecht acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 en 2 is ten laste gelegd, met dien verstande dat
-
ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
hij in de periode van 1 augustus 2018 tot en met 1 januari 2019
inSint Maarten, in strijd met zijn plicht als ambtenaar, giften, te weten tweemaal een geldbedrag van 5000 Amerikaanse dollars, heeft aangenomen, wetende dat deze hem, verdachte
werdengedaan en aangeboden ten gevolge van hetgeen door hem in zijn bediening is gedaan of nagelaten, immers heeft hij een persoon (meermalen) bij zijn aankomst op de luchthaven te Sint Maarten begeleid en informatie gegeven, waardoor deze persoon goederen Sint Maarten heeft ingevoerd zonder deze te melden aan de douane en zonder dat deze goederen werden gecontroleerd door de douane;
-
ten aanzien van het onder 2 ten eerste ten laste gelegde
hij op 23 september 2018 te Sint Maarten, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk bij binnenkomst in Sint Maarten geld ter waarde van meer dan 20.000 NAF, te weten 100.000 euro, dat de politioneel informatie inwinner/pseudokoper A-4127 met zich voerde, niet heeft aangemeld bij de douane.
Het gerecht acht niet bewezen hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Het gerecht grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De bewijsmiddelen

1.verklaring verdachte

De verklaring van
de verdachteafgelegd ter terechtzitting bij het gerecht in eerste aanleg van 27 mei 2019. Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Tot aan mijn aanhouding op 16 januari 2019 was ik hoofd beveiliging van de luchthaven van Sint Maarten. In april 2018 was ik met mijn neef bij het Carnaval in Phillipsburg. Ik werd aangesproken door een man die zich voorstelde als [persoon 1]. Deze [persoon 1] zou geruime tijd later een politieman blijken te zijn. Wij raakten met elkaar in gesprek. Ik heb tegen hem gezegd dat de cultuur op het eiland beter bij mij paste dan de Nederlandse cultuur omdat er altijd wat te regelen was en dat nee ook ja kan worden. Op 15 mei 2018 hebben wij weer afgesproken bij een restaurant genaamd Emillio’s. [persoon 1] vertelde mij die avond dat hij geld wilde investeren in vastgoed in Sint Maarten. Hij sprak met mij over het binnenbrengen en investeren van geld dat hij had verdiend.
Ik herinner mij een ontmoeting met [persoon 1] op 22 juni. [persoon 1] zei dat hij zaken met me wilde doen.
Ik heb 10.000 Amerikaanse dollars van hem ontvangen.
U zegt mij dat [persoon 1] op 23 september 2018, [persoon 1] op Sint Maarten is aangekomen en dat ik hem toen bij de vliegtuigtrap op airside heb opgewacht. Dat klopt. Wij hebben voor zijn aankomst daarover e-mailcontact gehad.
Ik heb hem gevraagd wat lekkers mee te nemen. Hij zei dat hij stroopwafels bij zich had. Ik heb gezegd dat ik hem zou opwachten op het vliegveld en dat het rustig was die avond. Ik heb hem afgehaald bij de vliegtuigtrap en we zijn samen naar de paspoortcontrole gelopen. De volgende dag, op 24 september 2018, heb ik van [persoon 1] 5000 dollar gekregen. Het klopt ook dat ik [persoon 1] tekeningen/plattegronden van het vliegveld heb gegeven. Het klopt dat ik [persoon 1] op 4 november 2018 ook heb opgewacht op de luchthaven en met hem naar de paspoortcontrole ben gelopen. Op 5 november heb ik weer 5000 Amerikaanse dollars gekregen van [persoon 1].

2.Processen-verbaal van verbalisanten onder codenummer

2.1.
Een proces-verbaal van getuigenverhoor, opgemaakt door de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken van het gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten op 20 mei 2019. Dit proces-verbaal houdt in, voor zover hier van belang als verklaring van
A-4127.
Ik ben opsporingsambtenaar en dat was ik ook ten tijde van het opmaken van de verslagen. Ik heb (het gerecht begrijpt: aan de verdachte) aangegeven dat ik voornemens was te investeren in vastgoed in Sint Maarten. Dat wilde ik doen met geld dat ik buiten het belastingstelsel in Nederland had verdiend. Dat heb ik aan hem voorgelegd.
2.2.Een proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt in de wettelijke vorm op 28 augustus 2018 door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar onder codenummer A-4127 (politiedossier p. 13 t/m 16). Dit proces-verbaal houdt in, als verklaring van
verbalisant genoemd:
Op 24 april 2018 ben ik in de avond naar Carnaval Village in Philipsburg op Sint Maarten gegaan. Ik raakte in gesprek met twee mannen. Een van hen vertelde dat hij [verdachte] heette en hoofd security van de Airport was. [verdachte] vertelde dat hij zich beter op de eilanden voelde dan in Nederland. Er is hier altijd veel te regelen en een nee kan soms een ja worden, zei hij.
Op 15 mei 2018 haalde [verdachte] mij op. [verdachte] vertelde uitgebreid over zijn werk en zijn positie op het vliegveld. Ik vertelde dat ik wilde investeren in vastgoed. [verdachte] vertelde dat ik contant geld het beste gewoon in een tas kon meenemen naar Sint Maarten, want niemand controleerde dat hier. [verdachte] vertelde dat ik moest zorgen dat ik op Schiphol geen controle kreeg. Hij vertelde dat er veranderingen zouden worden doorgevoerd op de luchthaven op Sint Maarten en dat als ik van plan was in te reizen met geld ik dat beter snel kon gaan doen. Op 21 mei 2018 heb ik opnieuw met [verdachte] afgesproken. Tijdens deze avond zei [verdachte] uit het niets: “met een trolley, zo zou ik het doen, als er controles zijn dan weet ik dat”.
2.3.
Een proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt in de wettelijke vorm op 31 augustus 2018 en op 10 januari 2019 getekend door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar onder codenummer A-4127 (politiedossier p. 26 t/m 29). Dit proces-verbaal houdt in, als verklaring van
verbalisant genoemd:
Op 30 augustus 2018 heb ik [verdachte] ontmoet bij de pedicure. [verdachte] zei dat hij er over nagedacht had en dat ik het gewoon zo moest doen. Tijdens het uitspreken van deze zin zag ik dat [verdachte] van zijn hand een vuist maakte en deze licht vooruitgestrekt hield en deze met korte bewegingen van boven naar beneden bracht (op en neer). Dit zag eruit alsof iemand een tas of een koffer droeg. [verdachte] zei dat er zeker geen controles waren en dat het goed kwam. Ik begreep dat hij het had over geld het land binnen te brengen. [verdachte] zei dat het nog steeds kon. Hij zei: als je hier op het vliegveld aankomt dan vang ik je op bij de vliegtuigtrap. Je moet mij laten weten wanneer je komt. Dan plan ik een vergadering met jou en dan loop ik rond op het vliegveld en daarna loop ik met je mee naar buiten. Makkelijk. Of je geeft mij je tas en ik loop daar mee naar buiten.
Ik vroeg of er dan geen controles waren. [verdachte] zei: ik zit bij meetings waar de controles worden aangekondigd. En je gaat al voor de eventuele controles met me mee. Ik ken iedereen op airside en daar gaat niemand mij vragen over stellen.
[verdachte] zei dat we het gewoon met zijn tweeën moesten doen. Dan hebben we niemand nodig. Als er meer mensen van af weten ga je problemen krijgen. [verdachte] zei: niemand wil toch belasting betalen. Ik heb [verdachte] een foto laten zien van een koffertje met geld in coupures van 500 en 200 euro biljetten met een totaalbedrag van 2 miljoen euro. [verdachte] zei dat het beter was om via Charles de Gaulle te vliegen omdat de Marechaussee op Sint Maarten goede contacten heeft met Nederland maar niet met Charles de Gaulle. [verdachte] zei; Als het hier is regel ik het.
Ik zei tegen [verdachte]: je moet er over nadenken wat je daarvoor wil hebben. [verdachte] zei dat hij daar over ging denken. Ik stelde voor om eerst een test te doen met een bedrag van 100.000 euro. [verdachte] zei: Als we het doen, doen we het gewoon met zijn tweeën.
Ik zei dat wanneer we het zouden doen ik hem eerst een berichtje zou sturen en dat we iets van een codewoord moesten afspreken zodat hij wist dat ik het geld bij me had. We noemende onder meer stroopwafels. Dit zou ik in mijn whats app bericht zetten wat ik hem ging sturen wanneer ik in Europa klaar stond om met het geld te vertrekken. [verdachte] adviseerde mij om alles wat belastend was van mijn telefoon te verwijderen zoals de foto van de tas met geld die ik hem had laten zien.
2.4.
Een proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt in de wettelijke vorm op 2 september 2018 en op 10 januari 2019 getekend door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar onder codenummer A-4127 (politiedossier p. 33 t/m 34). Dit proces-verbaal houdt in, als verklaring van
verbalisant genoemd:
Op 1 september 2018 zei [verdachte]: ik wil er 20.000 voor hebben. Ik zei tegen hem dat we eerst een test gingen doen en dat we het (belonings)bedrag ook in tweeën moesten doen. Waarop [verdachte] zei: 5 15. (het gerecht begrijpt: eerst 5000 USD en daarna 15000 USD). [verdachte] zei tegen mij: Als ik weet wanneer je komt dan kan ik gewoon werken. Ik zei tegen [verdachte] dat we het voor 30 september moesten doen. Ik hoorde dat [verdachte] dat bevestigde. Ik zei tegen [verdachte] dat wanneer ik hem een berichtje zou sturen met het codewoord stroopwafel erin, dat hij wist dat het ging gebeuren. [verdachte] bevestigde deze afspraak.
2.5.
Een proces-verbaal van onderzoek inbeslaggenomen goed, opgemaakt in de wettelijke vorm op 7 maart 2019 door door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar onder codenummer 16032 (politiedossier p. 9 t/m 12) Dit proces-verbaal houdt in, als verklaring van
verbalisant genoemd:
Bij de aanhouding van [verdachte] had hij onder andere een mobiele telefoon in zijn bezit. Deze telefoon is uitgelezen. Het betrof een mobiele telefoon van het merk Samsung met telefoonnummer [persoon 1]. Op deze uitgelezen mobiele telefoon zijn de navolgende chats (gesprekken) aangetroffen.
Van naar bericht datum tijd
[persoon 1] [verdachte] […] heb n ticket 9/14/2018
gehaald, volgende week 6:10 PM
De 23e. Ik neem wat lekkers
mee
[verdachte] [persoon 1] okay man. Stroopwafels 9/14/2018
6:11 PM
[verdachte] [persoon 1] Ik ben op het 9/14/2018
werk Dus ik zie je 6:11 PM
[persoon 1] [verdachte] ja stroopwafels. Zie 9/14/2018
je dan man. 6:14 PM
[verdachte] [persoon 1] alles gaat “soepel’ hier 9/18/2018
Ik zal er zijn 2:06 PM
[verdachte] [persoon 1] Zie je zondag 9/18/2018
2:09 PM
[persoon 1] [verdachte] Nog ff die stroopwafels 9/22/2018
geregeld. Zie je morgen 1:50 PM
[verdachte] [persoon 1] Perfect. Morgen sta ik er 9/22/2018
1:51 PM
[persoon 1] [verdachte] heb trouwens tickets 10/13/2018
Voor de 4e 9:37 PM
[verdachte] [persoon 1] Oke. Ga je weer van die 10/13/2018
lekkere stroopwafels 9:44 PM
meenemen?
[persoon 1] [verdachte] Ja, weer klein pakketje 10/13/2018
10:11 PM
[persoon 1] [verdachte] morgen 10.30 11/3/2018
10:59 PM
[verdachte] [persoon 1] duimpje omhoog 11/3/2018
11:24 AM
2.6.
Een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm op 23 september 2018 en op 10 januari 2019 ondertekend door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar onder codenummer A-4127 (politiedossier p. 44 t/m 45). Dit proces-verbaal houdt in, als verklaring van
verbalisant genoemd:
Op 23 september 2018 landde ik met het toestel van de KLM afkomstig uit Amsterdam op het vliegveld van Sint Maarten. Ik stond bovenaan de vliegtuigtrap en op enkele meters van de vliegtuigtrap zag ik [verdachte] staan, zoals afgesproken. We begroetten elkaar. Ik hoorde dat [verdachte] zei: “ ik heb even gekeken binnen en het is rustig”. Even later zei [verdachte]: Ik heb binnen voorverkend en het is allemaal goed. Ik zag dat [verdachte] om zijn nek een pas droeg van het vliegveld. We liepen de aankomsthal binnen. Ik zag dat er een rij voor de paspoortcontrole stond. Ik zag dat [verdachte] een lintje van de afbakening van de route losmaakte en tegen mij zei: this way sir. We liepen samen de rij voorbij naar een van de controlepunten die [verdachte] mij aanwees. Achter de balie zat een man van Immigration and Borderprotection. Ik gaf de man mijn paspoort. De man keek kort in mijn paspoort en zei dat ik kon gaan. Ik liep met [verdachte] voorbij de paspoortcontrole. Ik zag dat [verdachte] met mij samen naar de uitgang liep. Nadat ik met [verdachte] naar de uitgang liep zag ik dat we plotseling buiten stonden. Ondertussen groette [verdachte] verschillende bewakers. Ik zei tegen [verdachte] dat ik ging vertrekken en dat we morgen contact zouden hebben. Omstreeks 17:35 uur verstuurde ik aan [verdachte] het bericht: Heb iedereen die stroopwafels (het gerecht begrijpt: geld) gebracht. Ben jou helemaal vergeten. Doen we morgen voor het eten ff. Hierna ontving ik van [verdachte] het bericht om 17:44 uur met daarin de tekst: Tis goed man. Twee smileys en een duimpje.
2.7.
Een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm op 24 september 2018 en op 10 januari 2019 ondertekend door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar onder codenummer A-4127 (politiedossier p. 48 t/m 50). Dit proces-verbaal houdt in, als verklaring van
verbalisant genoemd:
Op 24 september 2018 heb ik met [verdachte] een afspraak gemaakt om hem het geldbedrag van 5000 USD te geven. Ik heb hem ontmoet in Cole Bay. Ik heb hem de afgesproken 5000 USD betaald. Ik gaf hem een enveloppe met daarin het bedrag in briefjes van 50 dollar. Hij nam het aan zonder te tellen.
Die avond ontmoetten we elkaar bij restaurant Beirut. [verdachte] zei na enkele minuten dat “ het” voor 15 november moest gebeuren. Daarmee bedoelde hij kennelijk op de tweede geldlevering. Hij vertelde dat hij mij tekeningen ging toesturen van het vliegveld zodat hij mij volgende keer beter kon uitleggen hoe het ging. Hij vertelde dat hij de afgelopen zondag een paar dingen ter voorbereiding had gedaan. Hij had zaterdag al zijn gezicht laten zien op het vliegveld en rondgelopen zodat het niet zou opvallen dat hij er zondag ook was. Ook had hij de vergadering bijgewoond waarop de controles van de komende week werden besproken. [verdachte] vertelde: als ik weet wanneer je komt kan ik bij de vergadering de hele week in de gaten houden. Als er iets verandert laat ik je weten dat je die stroopwafels thuis moet laten. Hij vertelde dat hij zijn airport auto dicht bij het vliegtuig had staan voor het geval er iets mis ging zodat ze daar zouden kunnen gaan praten. [verdachte] vertelde dat hij dingen had gedaan om niet op te vallen toen hij met mij over het vliegveld liep. Hij had even met een dame van border control gesproken. Hij had mij opzettelijk naar een local bij de paspoortcontrole geloodst. Een Nederlandse douanier gaat je echt controleren en vrouwen zien het meest. Die zijn scherp, aldus [verdachte].
2.8.
Een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm op 26 september 2018 en op 10 januari 2019 ondertekend door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar onder codenummer A-4127 (politiedossier p. 53 t/m 54). Dit proces-verbaal houdt in, als verklaring van
verbalisant genoemd:
Op 26 september 2018 heb ik afgesproken met [verdachte]. [verdachte] gaf mij een A4-tje met de plattegrond van de airport.
2.9.
Een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm op 26 september 2018 en op 10 januari 2019 ondertekend door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar onder codenummer A-4127 (politiedossier p. 65 t/m 66). Dit proces-verbaal houdt in, als verklaring van
verbalisant genoemd:
Op zondag 4 november 2018 kwam ik met de KLM aan op Sint Maarten. Ik had mijn handbagage mee in twee tassen. Ik liep de trap af en zag [verdachte] staan. Hij stond mij op te wachten. [verdachte] liep met mij mee naar de rij van de immigratie. Ik heb bij de immigratie mijn paspoort afgegeven. Ik zag dat [verdachte] op enkele meters voorbij deze immigratie op mij stond te wachten. Daarna is hij met mij mee naar buiten gelopen voorbij de douane. Binnen enkele minuten stond ik buiten op het parkeerterrein.
2.10.
Een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm op 5 november 2018 en op 10 januari 2019 ondertekend door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar onder codenummer A-4127 (politiedossier p. 65 t/m 66) Dit proces-verbaal houdt in, als verklaring van
verbalisant genoemd:
Op 5 november 2018 ontmoette ik [verdachte] in Sint maarten. Ik overhandigde hem een enveloppe met 5000 dollar.
Bespreking van de gevoerde bewijsverweren
De raadsvrouw heeft, voor zover nog aan de orde, bij pleidooi verzocht de verdachte vrij te spreken van het onder 1 en 2 ten laste gelegde feit bij gebrek aan wettig en overtuigend bewijs. Zij heeft daartoe aangevoerd hetgeen daarover in haar pleitnotities is opgenomen hetgeen er – in de kern – op neer komt dat de verdachte geen enkele strafbare handeling heeft verricht, dat hij niet op de hoogte was van de hoeveelheid (zwart) geld die de informant bij zich had en dat alles wat de politieambtenaar A-4127 hierover heeft verklaard onjuist en onbetrouwbaar is en om die reden niet voor het bewijs mag worden gebruikt.
Het gerecht overweegt daarover als volgt
Het gerecht heeft de processen-verbaal inhoudende de verklaring van de politieambtenaar onder codenummer A-4127 voor het bewijs gebruikt. Het gerecht is van oordeel dat deze verklaringen betrouwbaar zijn en dat hetgeen de raadsvrouw hierover heeft aangevoerd deels feitelijk onjuist c.q. irrelevant is en deels zijn weerlegging vindt in de gebezigde bewijsmiddelen. Anders dan de raadsvrouw heeft gesteld en wat er ook zij van de door haar op ondergeschikte punten gesignaleerde omissies of onduidelijkheden, vindt de verklaring van de politieambtenaar A-4127 bovendien steun in andere bewijsmiddelen, te weten in de whats-app gesprekken en in de verklaring van de verdachte zelf, die immers heeft bevestigd dat hij 10.000 USD dollar heeft aangenomen van deze politieambtenaar. Het gerecht verwerpt daarom deze verweren.
Ten aanzien van de betrouwbaarheid van de politieambtenaar A-4127 overweegt het gerecht nog dat deze, als getuige gehoord door de rechter-commissaris, heeft verklaard dat zijn verslaglegging steeds naar waarheid en volledig is geweest.
Nadere bewijsoverweging ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde onderdeel: als ambtenaar.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting het standpunt ingenomen dat de verdachte heeft te gelden als ambtenaar in de zin van het Wetboek van Strafrecht. De officier van justitie heeft in dat verband ter terechtzitting een
e-mailbericht overgelegd inhoudende dat de werkgever van de verdachte de Princess Juliana International Airport Exploitatiemaatschappij N.V. is (PJIAE), waarvan de Princess Juliana International Airport Holding N.V. (PJIAH) enig aandeelhouder is. Enig aandeelhouder van de Holding is het land Sint-Maarten.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat de verdachte niet kan worden aangemerkt als ambtenaar in de zin van de aan de tenlastelegging ten grondslag liggende artikelen van het Wetboek van Strafrecht, nu hij in dienst was van een private onderneming en hij niet de status van ambtenaar heeft. Naar het gerecht begrijpt heeft de verdediging hieraan de consequentie verbonden dat verdachte van het onder 1 ten laste gelegde integraal dient te worden vrijgesproken.
Oordeel van het gerecht
Juridisch kader
Artikel 2:351 Wetboek van Strafrecht luidt – voor zover hier aan de orde en van belang – met een gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of een
geldboete van de vijfde categorie wordt gestraft
de ambtenaar:
b. die een gift of belofte dan wel een dienst aanneemt, wetende of redelijkerwijs vermoedende dat deze hem is gedaan, verleend of aangeboden wordt ten gevolge of naar aanleiding van hetgeen door hem, in strijd met zijn plicht, is gedaan of nagelaten.
Het begrip ambtenaar moet autonoom worden uitgelegd, dus los van het begrip ambtenaar uit de Ambtenarenwet. In de jurisprudentie wordt het strafrechtelijke begrip ambtenaar ruim en naar het doel van de desbetreffende strafbepaling uitgelegd. Een ambtenaar in de zin van artikel 1:205 van het Wetboek van Strafrecht is iemand die onder toezicht en verantwoording van een overheidsinstelling is aangesteld in een functie waaraan een openbaar karakter niet kan worden ontzegd, teneinde een deel van de taak van de Staat of zijn organen te verrichten. Onder een overheidsinstelling kan ook worden verstaan een private onderneming waarin enige overheid een overwegende invloed kan uitoefenen in de leiding of bedrijfsvoering van die onderneming.
Het gerecht stelt vast dat de verdachte al meer dan vijftien jaar werkzaam is als hoofd beveiliging op de Princess Juliana International airport in Sint Maarten. [persoon 2], COO van de luchthaven, heeft op 23 januari 2019 bij de politie verklaard dat de verdachte als security manager werkzaam was op de luchthaven en dat het vliegveld (het gerecht begrijpt: locatie en het panden) eigendom is van de overheid. De exploitatie van de luchthaven is in handen van PJIAE. Mensen die werken voor het vliegveld zijn in dienst bij PJIAE, het bedrijf waar ook de verdachte in dienst is. (proces-verbaal p. 81).
De officier van justitie heeft bij requisitoir een e-mailbericht van 23 mei 2019 overgelegd, afkomstig van mevrouw [persoon 3] in antwoord op een vraag van de officier van justitie of PJIAE een onderneming is waarin de overheid een overwegende invloed kan uitoefenen in de leiding of de bedrijfsvoering. Haar antwoord houdt in dat PJIAE voor 100% dochter is van PJIAH en dat het land Sint-Maarten enig aandeelhouder van deze holding is.
Het gerecht trekt hieruit de conclusie dat uit het feit dat het land Sint Maarten, ondanks de formele private status van het bedrijf waar verdachte in dienst is, eigenaar is gebleven van de luchthaven (zowel de grond als het pand waar de luchthaven in is gevestigd), terwijl het bovendien via PJIAH voor 100% aandeelhouder is in het luchthavenbedrijf zelf, niet de verantwoordelijkheid voor de nationale luchthaven heeft willen prijsgeven maar integendeel aan zich heeft willen houden teneinde overwegende invloed te kunnen uitoefenen in de leiding en de bedrijfsvoering van de luchthaven. Naar het gerecht aanneemt heeft het land dit gedaan vanwege het grote nationale en daarmee publieke en economische belang dat een luchthaven heeft voor het land. Omdat de verdachte in dienst is bij de PJIAE kan hij worden aangemerkt als een persoon die onder toezicht en verantwoording van de overheid is aangesteld.
De verdachte, zo blijkt uit eerdergenoemde verklaring van [persoon 2], was als hoofd beveiliging verantwoordelijk voor de uitvoering van onder meer het nationale burgerluchtvaart veiligheid programma. Ook is hem vanwege zijn functie van overheidswege een wapenvergunning verstrekt. Naar het oordeel van het gerecht kan op grond van het voorgaande een openbaar karakter aan verdachtes functie niet worden ontzegd, zodat het gelet op al het bovenstaande wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte ambtenaar is in de zin van artikel 2:351 van het Wetboek van Strafrecht.
Het gerecht gebruikt de hiervoor vermelde bewijsmiddelen, ook in hun onderdelen, telkens slechts ten aanzien van het feit of de feiten, waarop zij blijkens hun inhoud betrekking hebben.
Strafbaarheid en kwalificatie van het bewezen verklaarde
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten.
Het bewezen verklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
-
ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde-
als ambtenaar een gift aannemen wetende dat deze wordt gedaan ten gevolge of naar aanleiding van hetgeen door hem in zijn bediening is gedaan of nagelaten, meermalen gepleegd.
-
ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde-
medeplegen van opzettelijk in strijd handelen met het bepaalde onder artikel 2 van de Landsverordening aanmeldingsplicht grensoverschrijdende geldtransporten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Oplegging van straffen
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden met aftrek van de tijd door de verdachte in voorarrest doorgebracht. In verband met deze eis vordert de officier van justitie opheffing van de schorsing voorlopige hechtenis met onmiddellijke ingang. Daarnaast vordert hij als bijkomende straf dat de verdachte drie jaar wordt ontzet van het recht om enig ambt te bekleden. Wat betreft de onder de verdachte inbeslaggenomen voorwerpen, voor zover nog niet aan hem of een ander teruggegeven, kunnen zij worden teruggegeven aan de verdachte met uitzondering van de IPad (nr A1458) en de witte IPhone (nr A1428) die nog worden onderzocht.
De raadsvrouw heeft primair bepleit dat de verdachte zal worden vrijgesproken van hetgeen hem is ten laste gelegd en heeft subsidiair verzocht, indien het gerecht tot een bewezenverklaring komt, hem in verband met zijn medische toestand, niet tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf te veroordelen. Ter ondersteuning hiervan heeft zij in haar pleitnotities een aantal bijlagen gevoegd met betrekking tot de huidige gezondheidstoestand van de verdachte.
Bij de bepaling van de op te leggen straf heeft het gerecht gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich als hoofd beveiliging van de nationale luchthaven van Sint Maarten schuldig gemaakt aan het aannemen van 10.000,- USD aan steekpenningen voor zijn medewerking bij het daadwerkelijk invoeren van een aanzienlijk geldbedrag, zonder dat dit werd aangegeven bij de douane. Vanwege zijn functie had hij vrijelijk toegang tot de gehele luchthaven en was hij in de gelegenheid om – zoals in casu is gebeurd - samen met een ander, zonder controle van de ambtenaren van de douane, met een aanzienlijk bedrag aan contant geld van airside naar landside te lopen en illegaal het land in te voeren, zonder dat daarvan aangifte werd gedaan. Hij heeft zich voor zijn diensten puur uit financieel gewin laten omkopen. Hoewel hij erop moest toezien dat de veiligheid van de luchthaven niet in gevaar kwam, onder meer door te voorkomen dat op illegale wijze geld en/of goederen het land in worden gesmokkeld, deed hij welbewust het omgekeerde. Hij heeft daarmee niet alleen het vertrouwen dat zijn werkgever en zijn collega’s in hem stelden, maar ook het vertrouwen dat de burgers in de overheid en haar dienaren mogen stellen, geschonden. Voor deze ernstige strafbare feiten is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf de enige passende bestraffing.
Het feit dat de verdachte zijn ambt heeft misbruikt bij het plegen van deze misdrijven rechtvaardigt eveneens een langdurige ontzetting van zijn recht een ambt te bekleden. Het door de verdachte getoonde gebrek aan integriteit is niet te verenigen met het bekleden van een ambt.
Het gerecht heeft ook gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken. Hij is niet eerder voor een misdrijf veroordeeld en, naast dat hij op dit moment medische klachten heeft die ertoe hebben geleid dat hij minder valide is, zal de veroordeling welhaast zeker tot ontslag leiden, hetgeen dus ook ingrijpende financiële en sociale consequenties zal hebben voor zijn vrouw en zijn kinderen.
Tot een lagere straf dan geëist door de officier van justitie zal dit echter niet leiden. Hierbij speelt een rol dat de verdachte ter zitting geen openheid van zaken heeft gegeven en de feiten – bijna tegen beter weten in – heeft ontkend en daarmee blijk heeft gegeven de verantwoordelijkheid voor zijn daden niet te willen nemen. Daarom acht het gerecht, ondanks de vrijspraak van het onder 3 ten laste gelegde feit, alle feiten en omstandigheden in aanmerking nemend, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
Anders dan de officier van justitie heeft gevorderd, zal het gerecht niet de opheffing van de schorsing voorlopige hechtenis bevelen en zal zij deze vordering afwijzen. Gelet op het feit dat er (nog) geen duidelijke medische diagnose is gesteld voor de fysieke uitvalverschijnselen van de verdachte en een prognose voor het verdere verloop van zijn toestand eveneens ontbreekt, terwijl hij door de symptomatische behandeling van de fysiotherapeut, zoals volgt uit diens brief van 25 mei 2019, wel enige vooruitgang boekt, is de verdachte weliswaar mogelijk niet detentieongeschikt, maar dient zijn belang om zijn eventuele hoger beroep in vrijheid te kunnen afwachten, te prevaleren.
Het gerecht zal de teruggave gelasten van alle onder de verdachte inbeslaggenomen voorwerpen, voor zover niet reeds aan de verdachte teruggeven. Anders dan de officier van justitie heeft gevorderd dienen ook de IPad en de witte IPhone aan de verdachte te worden teruggegeven aangezien niet is komen vast te staan dat deze voorwerpen verband houden met de bewezenverklaarde feiten en het onderzoeksbelang ende waarheidsvinding zich niet langer tegen teruggave aan de verdachte verzetten.
Met betrekking tot het vuurwapen, een Walther P99 met 2 volle patroonhouders en 30 patronen 9mm en de wapenvergunning op naam van [verdachte], overweegt het gerecht als volgt. Het proces-verbaal van huiszoeking ter inbeslagname van 17 januari 2019 houdt in dat op de werkplek van de verdachte op de luchthaven een vuurwapen met twee volle patroonhouders alsmede een wapenvergunning zijn aangetroffen die uit veiligheidsoverwegingen nu worden bewaard op het bureau van politie. Nu het gerecht ervan uitgaat dat de verdachte dit vuurwapen in verband met zijn functie op de luchthaven heeft verkregen, acht het gerecht teruggave aan de verdachte tegenstrijdig met de beslissing hem voor een aanzienlijke periode te ontzetten uit het recht dit beroep nog langer uit te oefenen. Het gerecht acht zich daarom niet in staat hierover enige beslissing te nemen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 1:62, 1:65, 1:66, 1:67, 1:68, 1:136, 2:184, 1:205 en 2:351 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 7 van de Landsverordening aanmeldingsplicht grensoverschrijdende geldtransporten.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.
Beslissing
Het gerecht:
Spreekt de verdachte vrij van het onder 3 ten laste gelegde feit.
Verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en onder 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 en onder 2 meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor omschreven en verklaard de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de
18 (achttien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht.
Ontzet de verdachte voor de duur van 4 (vier) jaar van het recht om een ambt te bekleden.
Wijst af de vordering tot opheffing van de schorsing voorlopige hechtenis.
Gelast
de teruggave aan de verdachtevan alle onder hem, nog niet teruggegeven inbeslaggenomen voorwerpen, te weten: een paspoort ten name van [verdachte], een SM-J250M/DS, een Ipad A1458, een IPhone A1428, een GoPro hero 4, een klein bonnetje met twee telefoonnummers, diverse documenten en aantekeningen, een notitieblok, een blauwe USB, een Camerasysteem, een Olympus DP-102, een Pentax Optio camera en een zwarte Samsung SJ700M.
Het gerecht verklaart zich niet in staat tot het geven van een beslissing met betrekking tot de onder de verdachte inbeslaggenomen Walther P99 met twee volle patroonhouders en 30 patronen 9mm en een wapenvergunning op naam van [verdachte].
Dit vonnis is gewezen door de rechter mr. drs. S.M. van Lieshout, bijgestaan door mr. F. Kruiswijk, zittingsgriffier, en op 17 juni 2019 in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Gerecht in Sint Maarten.
uitspraakgriffier