ECLI:NL:OGEAM:2019:50

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
25 april 2019
Publicatiedatum
14 augustus 2019
Zaaknummer
100.00106/18
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging doodslag met een mes in Sint Maarten

Op 25 april 2019 heeft het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot moord en het bij zich hebben van een verboden wapen. De zaak vond zijn oorsprong in een steekincident op 31 maart 2018, waarbij de verdachte het slachtoffer meerdere keren met een mes in de buik heeft gestoken. Tijdens de zitting op 11 april 2019 was de verdachte aanwezig, bijgestaan door zijn raadsman, mr. G. Hatzmann, terwijl de officier van justitie, mr. E. Ahbata, een gevangenisstraf van zeven jaren eiste. De verdediging pleitte voor vrijspraak van poging tot moord en strafmatiging.

Het Gerecht oordeelde dat niet bewezen kon worden dat de verdachte met voorbedachte raad handelde, en sprak hem vrij van poging tot moord. Wel werd bewezen verklaard dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan poging tot doodslag en het bij zich hebben van een verboden wapen. De rechter overwoog dat de verdachte in een korte tijdspanne handelde, wat erop wees dat hij niet voldoende tijd had gehad om zich te beraden op zijn handelen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaren, waarbij de tijd in voorlopige hechtenis in mindering werd gebracht.

De uitspraak benadrukt de ernst van het geweld en de impact op de slachtoffers, en het Gerecht weegt de omstandigheden van de zaak mee in de strafoplegging. De beslissing om de voorlopige hechtenis niet op te heffen werd ook genomen, gezien de omstandigheden van de zaak en de reeds verstreken tijd van schorsing.

Uitspraak

Parketnummer: 100.00106/18

Uitspraak: 25 april 2019 Tegenspraak

Vonnis van dit Gerecht

in de strafzaak tegen de verdachte:

[VERDACHTE],

geboren op [geboortedatum] 1990 in [geboorteplaats],
wonende in [woonplaats], [adres].
Onderzoek van de zaak
Het onderzoek ter openbare terechtzitting heeft plaatsgevonden op 11 april 2019. De verdachte is verschenen, bijgestaan door zijn raadsman, mr. G. Hatzmann, advocaat in Sint Maarten.
De officier van justitie, mr. E. Ahbata, heeft ter terechtzitting gevorderd dat het Gerecht het onder 1 primair impliciet primair (poging tot moord) en het onder 2 ten laste gelegde bewezen zal verklaren en de verdachte daarvoor zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaren, met aftrek van voorarrest.
Haar vordering behelst voorts de opheffing van de schorsing van het bevel tot voorlopige hechtenis.
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte zal worden vrijgesproken van het onder 1 primair impliciet primair ten laste gelegde en heeft zich ten aanzien van het onder 1 primair impliciet subsidiair (poging tot doodslag) en het onder 2 ten laste gelegde gerefereerd aan het oordeel van het Gerecht. Voorts heeft hij strafmatiging bepleit.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
Feit 1
Primair
hij op of omstreeks 31 maart 2018 in Sint Maarten,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om, opzettelijk,
en al dan niet met voorbedachten, rade [slachtoffer] van het leven
te beroven,
met dat opzet, en na kalm beraad en rustig overleg, die [slachtoffer] (meermaals) met een mes, althans een scherp voorwerp, (met kracht) in de buik(holte), althans het lichaam (telkens) te steken en/of te snijden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Subsidiair
hij op of omstreeks 31 maart 2018 hi Sint Maarten,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk, en al dan niet met voorbedachten rade,
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, door (meermaals) met een mes, althans een scherp voorwerp, (met kracht) in de buik(holte), althans het lichaam (telkens) te steken en/of te snijden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Meer subsidiair
hij op of omstreeks 31 maart 2018 in Sint Maarten,
aan een persoon, te weten [slachtoffer] opzettelijk, en al dan niet
met voorbedachten rade,
zwaar lichamelijk letsel, te weten meerdere steekwonden in de buik(holte), althans het lichaam, heeft toegebracht, door deze opzettelijk, en na kalm beraad en rustig overleg, (met kracht) in de buik(holte), althans het lichaam (telkens) heeft gestoken en/of gesneden.
Meest subsidiair
hij op of omstreeks 31 maart 2018 in Sint Maarten,
[slachtoffer] opzettelijk, en al dan niet met voorbedachten rade,
heeft mishandeld door (meermaals) met een mes, althans een scherp
voorwerp, (met kracht) in de buik, althans het lichaam (telkens) heeft gestoken
en/of gesneden,
ten gevolge waarvan die [slachtoffer], (zwaar) lichamelijk letsel, te weten meerdere steekwonden in de buikholte, in elk geval letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Feit 2
hij op of omstreeks 31 maart 2018 in Sint Maarten,
op de openbare weg, te weten A. Th. Illidge road een wapen in de zin van de Wapenverordening, te weten een (zak)mes, bij zich heeft gehad.
Vrijspraak poging tot moord; geen voorbedachte raad
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte het slachtoffer met voorbedachte raad heeft neergestoken, zodat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot moord. Daartoe heeft zij aangevoerd dat verdachte genoeg tijd heeft gehad om zich bewust te zijn van zijn handelen en dat verdachte met kalm beraad en rustig overleg een mes is gaan halen en vervolgens het slachtoffer heeft neergestoken.
Het Gerecht acht – anders dan de officier van justitie, maar met de verdediging – niet bewezen dat sprake is van voorbedachte raad.
Het Gerecht overweegt daartoe het volgende.
Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘voorbedachten rade’ (en dus voor de kwalificatie poging tot moord) moet komen vaststaan, dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval, waarbij de rechter het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat van voorbedachte raad sprake is, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden, dat slechts sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat. Zo kunnen bepaalde omstandigheden (of een samenstel daarvan) de rechter uiteindelijk tot het oordeel brengen dat de verdachte in het gegeven geval niet met voorbedachte raad heeft gehandeld.
Vastgesteld is dat sprake is geweest van een sequentie van gebeurtenissen binnen een korte tijdspanne van ongeveer tien minuten, beginnend bij het moment van de eerste confrontatie tussen verdachte en het slachtoffer in de bar en eindigend bij het steekincident. Die tijdspanne is op zichzelf ruim voldoende voor het kalm beraad en rustig overleg.
Uit het dossier komt echter in onvoldoende mate naar voren of verdachte zich daadwerkelijk op enig moment heeft beraden op het genomen besluit om het slachtoffer te steken. Dat hij verschillende van elkaar te onderscheiden handelingen heeft verricht, doet hieraan niet af, nu deze hebben plaatsgevonden in een korte tijdsspanne. Dat verdachte eerder die dag zou hebben gewaarschuwd dat er die avond een ongeluk zou gaan gebeuren, kan evenmin bijdragen aan het bewijs voor voorbedachte raad, nu die uitlating te algemeen is en bovendien geen betrekking had op het slachtoffer, maar op diens zus.
De omstandigheid dat verdachte na de eerste confrontatie direct en in kennelijk kwade toestand naar zijn huis is gegaan om een mes te pakken en vervolgens gelijk weer naar de bar is gegaan, vormt een contra-indicatie dat verdachte zich over het genomen of te nemen besluit heeft beraden. Aannemelijk is dat verdachte na de eerste confrontatie dusdanig boos is geworden dat hij in een gemoedsopwelling het mes is gaan halen en vervolgens het slachtoffer heeft gestoken. Gelet op het vorenstaande oordeelt het Gerecht dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat sprake is van voorbedachte raad, zodat verdachte zal worden vrijgesproken van poging tot moord.
Bewezenverklaring
Het Gerecht acht - op grond van de hierna weergegeven bewijsmiddelen en de nadere bewijsoverwegingen, in onderling verband en samenhang beschouwd - wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 (primair impliciet subsidiair) en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Feit 1
Primair
hij op
of omstreeks31 maart 2018 in Sint Maarten,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om, opzettelijk,
en al dan niet met voorbedachten, rade[slachtoffer] van het leven
te beroven,
met dat opzet,
en na kalm beraad en rustig overleg,die [slachtoffer]
(meermaals
)met een mes,
althans een scherp voorwerp, (met kracht
)in de buik
(holte),
althans het lichaam (telkens) te stekenheeft gestokenen/of te snijden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Feit 2
hij op
of omstreeks31 maart 2018 in Sint Maarten,
op de openbare weg, te weten A. Th. Illidge road een wapen in de zin van de Wapenverordening, te weten een
(zak)mes, bij zich heeft gehad.
Het Gerecht acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd (
cursief). De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsmiddelen
Het Gerecht grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de hierna volgende bewijsmiddelen zijn vervat en redengevend zijn voor de bewezenverklaring. [1]
Daarbij wordt opgemerkt dat ieder bewijsmiddel, ook in zijn onderdelen, slechts wordt gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft en, voor zover het een geschrift als bedoeld in artikel 387, eerste lid, aanhef, onder e Sv betreft, telkens slechts wordt gebezigd in verband met de inhoud van de andere bewijsmiddelen.
Voorts wordt opgemerkt dat in de bewijsmiddelen geen (expliciete) landsaanduiding is opgenomen, maar dat algemeen bekend is dat de in die bewijsmiddelen wel opgenomen plaatsen zijn gelegen in Sint Maarten.

1. de verklaring van de verdachte afgelegd op de terechtzitting van 11 april 2019:

Ik kan me de avond van 31 maart 2018 goed herinneren. De beschuldiging klopt wel. Het klopt dat ik na de eerste confrontatie naar huis ben gegaan om een mes te halen. Het klopt ook dat ik het slachtoffer drie keer in zijn buik heb gestoken met een mes.

2. [slachtoffer] deed op 2 april 2018 aangifte. Hij heeft bij die gelegenheid het volgende verklaard:

Ik wil aangifte doen van mishandeling tegen een ex-schoonbroer genaamd [verdachte] van mij. [verdachte] had mij op de 31 maart 2018, in de nachtelijke uren met een mes drie keer gestoken buiten de bar "La China" gelegen te A.T.Illidge road tegenover de Windward Island Bank. De bar werd ook La Divina genoemd. Ik zag [verdachte] buiten. Ik zei meteen tegen [verdachte] dat ik niet met problemen van hem en mijn zus zal bemoeien. [verdachte] haalde een mes te voorschijn en liep naar mij toe. Toen hij bij mij kwam, zwaaide hij deze en stak me ter hoogte van mijn buik. Tijdens het vechten stak [verdachte] mij nog twee keer met het mes. [2]
3. Doctor K. Berkele, heeft de aangever onderzocht en de volgende medische verklaring opgesteld: [3]
[medische verklaring]
Bewijsoverweging
Ten aanzien van het onder 1 primair impliciet subsidiair tenlastegelegde (poging doodslag) is door de verdediging geen verweer gevoerd. Ambtshalve overweegt het Gerecht als volgt. Verdachte heeft drie maal met een mes in de onderbuik van het slachtoffer gestoken. Wanneer iemand met een mes meerdere malen in de buik van een ander steekt, dan zijn naar het oordeel van het Gerecht die gedragingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op de dood van die ander, dat het niet anders kan zijn dan dat hij willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaardt dat het slachtoffer zal overlijden. Verdachte heeft zich aldus schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag.
Strafbaarheid en kwalificatie van het bewezen verklaarde
Het onder 1 primair impliciet subsidiair bewezen verklaarde is voorzien bij en strafbaar gesteld in artikel 2:259 juncto artikel 1:119 van het Wetboek van Strafrecht en artikel. Het wordt als volgt gekwalificeerd:

Poging tot doodslag.

Het onder 2 bewezen verklaarde is voorzien bij en strafbaar gesteld in artikel 1 juncto artikel 11 van de Wapenverordening. Het wordt als volgt gekwalificeerd:

Overtreding van een verbod gesteld bij artikel 1 van de Wapenverordening.

Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Oplegging van straf
Bewezen is verklaard dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag en het bij zich hebben van een verboden wapen.
De officier van justitie heeft, uitgaande van een bewezenverklaring van poging tot moord, gevorderd dat de verdachte daarvoor zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaren.
De raadsman heeft een strafmaatverweer gevoerd.
Het Gerecht overweegt als volgt.
Bij de bepaling van de op te leggen straf wordt gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan, op de mate waarin de gedraging aan de verdachte te verwijten is en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarbij wordt rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals die onder meer tot uitdrukking komt in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Met betrekking tot de ernst van het bewezen verklaarde wordt het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft het slachtoffer op ernstige wijze toegetakeld door hem drie maal met een mes in de onderbuik te steken. Uit het medisch rapport volgt dat het slachtoffer hieraan had kunnen komen te overlijden. Dat dit gevolg niet is ingetreden, is een omstandigheid die geenszins aan verdachte is te danken. Uit de verklaring van de aangever volgt dat hij thans nog steeds hinder ondervindt van zijn verwondingen. Door te handelen zoals hierboven omschreven, heeft verdachte op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Het is algemeen bekend dat gebeurtenissen als hiervoor omschreven grote impact hebben op de slachtoffers. Bovendien veroorzaken feiten als deze, een steekpartij bij een uitgaansgelegenheid, veel maatschappelijke onrust. Het Gerecht rekent dit verdachte zwaar aan.
Een voorwaardelijke gevangenisstraf in combinatie met een werkstraf, zoals bepleit door de verdediging, doet naar het oordeel van het Gerecht geen recht aan het bewezenverklaarde. Naar het oordeel van het Gerecht kan gelet op de ernst van het bewezen verklaarde niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die een onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. Dat verdachte naar eigen zeggen inmiddels weer goed contact heeft met slachtoffer doet daaraan niet af. In vergelijkbare gevallen van poging doodslag door te steken met een mes, met zwaar letsel tot gevolg, pleegt het Gerecht een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 5-6 jaar op te leggen. Het Gerecht ziet in de berouwvolle houding van verdachte aanleiding genoemd oriëntatiepunt in de milde variant toe te passen. Dit leidt tot strafoplegging als na te melden in het dictum.
Voorlopige hechtenis
De officier van justitie heeft gevorderd om de schorsing van het bevel tot voorlopige hechtenis op te heffen, zodat verdachte direct opnieuw gedetineerd zou raken. Het Gerecht ziet onvoldoende aanleiding om die vordering toe te wijzen. Met dit vonnis wordt niet een wezenlijke verandering teweeggebracht in de belangenafweging die aan de schorsing van de voorlopige hechtenis ten grondslag heeft gelegen. Hoewel de ernst van het feit de rechtsorde zonder meer ernstig heeft geschokt, is hervatting van de voorlopige hechtenis op deze grond, nadat de schorsing daarvan reeds een jaar heeft geduurd, bij overigens ongewijzigde omstandigheden niet langer geboden (vgl. EHRM 9 december 2014 , appl.no. 15911/08 (Geisterfer vs Nederland). De schorsing van de voorlopige hechtenis duurt mitsdien vooralsnog voort.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op artikel 1:136, zoals deze luidde ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het Gerecht:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 primair en onder 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hiervoor bewezen is verklaard;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
kwalificeert het bewezen verklaarde als hiervoor omschreven;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de
5 (vijf) jaren;
beveelt dat de tijd die door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht.
Dit vonnis is gewezen door de rechter mr. D. Gruijters, bijgestaan door mr. M. Witteman, (zittingsgriffier), en op 25 april 2019 in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Gerecht in Sint Maarten. De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
uitspraakgriffier:

Voetnoten

1.Hierna wordt, tenzij anders vermeld, telkens verwezen naar ambtsedige - en door de desbetreffende verbalisant(en) in wettelijke vorm opgemaakte - processen-verbaal en overige geschriften, die als bijlagen zijn opgenomen in het eindproces-verbaal van het Korps Politie Sint Maarten d.d. 22 mei 2018, geregistreerd onder proces-verbaalnummer 067/JD/2018.
2.Proces-verbaal d.d. 2 april 2018, bijlage 19.
3.Ander geschrift, medisch rapport, bijlage 9