ECLI:NL:OGEAM:2019:6

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
1 februari 2019
Publicatiedatum
7 februari 2019
Zaaknummer
SXM201801434
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schadevergoeding na orkaanschade aan hotel met discussie over dekking en finale kwijting

In deze zaak, die voor het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten is behandeld, heeft de eiseres, Passanggrahan Strand Hotel Maatschappij N.V., een kort geding aangespannen tegen de gedaagde, National General Insurance Corporation N.V. HODN NAGICO, met betrekking tot schadevergoeding na de orkaan Irma die in september 2017 over Sint Maarten trok. Eiseres stelt dat gedaagde ten onrechte weigert de volledige schade te vergoeden, en dat er voor het oude, verwoeste deel van het hotel geen dekking zou zijn. Gedaagde biedt wel een schadevergoeding aan voor de nieuwe vleugel van het hotel, maar stelt als voorwaarde dat eiseres finale kwijting verleent. Eiseres weigert dit, omdat zij van mening is dat de feitelijke schade veel hoger is dan het aangeboden bedrag van US$ 340.000,--. De procedure begon met een verzoekschrift op 14 november 2018, gevolgd door een mondelinge behandeling op 30 november 2018. Na schikkingsonderhandelingen en een tweede zitting op 18 januari 2019, heeft het Gerecht op 1 februari 2019 uitspraak gedaan.

Het Gerecht oordeelt dat gedaagde niet aannemelijk heeft gemaakt dat er dekking was voor de oude vleugel van het hotel, maar erkent wel de verschuldigdheid van een schadevergoeding voor de nieuwe vleugel. Het Gerecht wijst de vordering van eiseres tot betaling van US$ 314.712,-- toe, met de bepaling dat de betaling moet plaatsvinden volgens de begunstigdenclausule in de verzekeringsovereenkomst. De proceskosten worden gecompenseerd, en het meer of anders gevorderde wordt afgewezen. Dit vonnis is uitgesproken door rechter P.A.H. Lemaire.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN

Zaaknummer: SXM201801434
Vonnis in kort geding d.d. 1 februari 2019
inzake
PASSANGGRAHAN STRAND HOTEL MAATSCHAPPIJ N.V.,
gevestigd in Sint Maarten,
eiseres,
gemachtigde: mr. C.H.J. MERX,
tegen
NATIONAL GENERAL INSURANCE CORPORATION N.V. HODN NAGICO,
gevestigd in Sint Maarten,
gedaagde,
gemachtigde: mr. A.A. KRAAIJEVELD.

1.Verloop van de procedure

1.1.
Eiseres heeft op 14 november 2018 een verzoekschrift ingediend. Vervolgens heeft op 30 november 2018 een mondelinge behandeling plaatsgevonden, waarbij partijen en de gemachtigden zijn verschenen en het woord hebben gevoerd. Het geding is aangehouden vanwege schikkingsonderhandelingen. Partijen hebben het Gerecht laten weten niet tot een vergelijk te zijn gekomen. Gedaagde heeft op 21 december 2018 een akte genomen. De zaak is vervolgens op 18 januari 2019 andermaal ter zitting behandeld. Partijen hebben pleitaantekeningen overgelegd en voorgedragen.
1.2.
Vonnis is bepaald op heden.

2.Het geschil

2.1.
Eiseres exploiteert het hotel/restaurant/bar Pasanggrahan te Philipsburg, Sint Maarten. Het bedrijf kent meerdere gebouwen, waaronder het oude hoofdgebouw, een oude vleugel met kamers en een nieuwe vleugel met kamers. Eiseres heeft haar bezittingen verzekerd bij gedaagde. Zij stelt – kort samengevat - dat gedaagde ten onrechte weigert de volledige schade te vergoeden als gevolg van het overtrekken van orkaan Irma in september 2017. Zij stelt dat gedaagde zich ten onrechte op het standpunt stelt dat er voor het oude, verwoeste deel geen dekking tegen orkaanschade bestond. Wel wil gedaagde vergoeding bieden voor de orkaanschade aan de nieuwe vleugel, te weten voor een bedrag groot US$ 340.000,--. Gedaagde wil dit bedrag slechts uitkeren indien eiseres haar finale kwijting verleent. Eiseres is echter van oordeel dat de feitelijke schade veel hoger is, namelijk ruim $ 3 mln. Zij weigert derhalve finale kwijting te verlenen. Haar spoedeisend belang is erin gelegen dat zij kan beginnen met de reparatie van de zwaar beschadigde delen van haar gebouwen. In dit geding vordert zij veroordeling van gedaagde tot betaling van US$ 340.000,--, met veroordeling van gedaagde in de kosten van het geding.
2.2
Gedaagde voert gemotiveerd verweer. Zij voert onder overlegging van het voor de relevante periode geldende polisblad aan dat voor de oude vleugel geen orkaandekking gold. Ook overlegt zij een kopie van het aanvraagformulier waaruit blijkt dat eiseres om beperking van de dekking heeft verzocht.
2.3
Zij voert voorts aan dat eiseres geen spoedeisend belang heeft bij het gevorderde. Gedaagde heeft namelijk voor de schade aan de nieuwe vleugel een betaling aangeboden van US$ 314.712,--. Nu eiseres de schadevaststelling wat betreft de nieuwe vleugel niet gemotiveerd heeft betwist, heeft zij geen redelijk belang zich te verzetten tegen de door gedaagde verlangde finale kwijting. Hetgeen zij vordert boven het aanbod van gedaagde is bovendien betrekkelijk gering. Tot slot merkt gedaagde op dat zij niet rechtstreeks aan eiseres kan betalen. De polis bevat een clausule die haar verplicht te betalen aan de hypotheekhouder, te weten de OBNA-bank en Barclays Bank.
2.4
Gedaagde stelt dat eiseres haar gezien het voorgaande zonder redelijk belang in dit geding heeft betrokken. Gedaagde heeft eerder een voorschot aangeboden van $ 150.000,--, zonder finale kwijting te verlangen, maar dat heeft eiseres afgewezen. Om een hoger voorschot heeft zij nooit verzocht. Ook heeft zij onvoldoende belang bij dit geding, nu er een aanbod ligt tot betaling van US$ 314.712,--. Het is voor gedaagde als verzekeraar blamerend om in rechte te worden veroordeeld. Gedaagde heeft het gevoel dat zij door eiseres in rechte is betrokken om haar onder druk te zetten. Gedaagde verzoekt het Gerecht daarmee rekening te houden, ook bij de kostenveroordeling.

3.De beoordeling

3.1
Het Gerecht oordeelt als volgt. Om een vordering als de onderhavige in kort geding te kunnen toewijzen, dient voorshands aannemelijk te zijn dat de eisende partij in een bodemprocedure het gelijk aan zijn kant zal blijken te hebben. Bij de afweging van de betrokken belangen dient onder meer het restitutierisico te worden betrokken. Ook dient de eisende partij een voldoende spoedeisend belang te hebben.
3.2
Het Gerecht constateert met gedaagde dat het ten tijde van het overtrekken van de orkaan Irma geldende polisblad vermeldt: “on building (old wing) […] fire only”. Voorshands is dus niet aannemelijk dat er voor de oude vleugel dekking bestond tegen orkaanschade. In een kort geding is er in beginsel geen ruimte voor verder onderzoek naar de totstandkominggeschiedenis van dit polisblad en de daaraan ten grondslag liggende aanvraagformulieren en correspondentie. Dat het overgelegde polisblad – het bewijs bij uitstek van het bestaan van de verzekeringsovereenkomst en haar inhoud - onjuist zou zijn dan wel niet de voor gedaagde kenbare bedoeling van eiseres zou representeren, is voorshands niet eenvoudig vast te stellen.
3.3
Anderzijds erkent gedaagde de verschuldigdheid van schadevergoeding tot een bedrag groot US$ 314.712,--, betrekking hebbend op de nieuwe vleugel. Zij keert dit niet uit doordat eiseres niet akkoord gaat met de voorwaarde finale kwijting te verlenen. Nu kan gedaagde worden toegegeven dat eiseres niet heel concreet is in haar betwisting van de berekening van de schade aan de nieuwe vleugel. Dat neemt niet weg dat moet worden geoordeeld dat het aannemelijk is dat voormeld bedrag in een bodemprocedure zal worden toegewezen, nu gedaagde de verschuldigdheid hiervan erkent. Van een restitutierisico is dan ook geen sprake. Het Gerecht zal dit bedrag, dat dus nadrukkelijk betrekking heeft op de schade aan de nieuwe vleugel, dan ook toewijzen. De patstelling van partijen op dit punt, die mede aan gedaagde kan worden toegeschreven (gedaagde stelt eiseres voor een problematische keuze: zij moet ofwel finale kwijting accepteren ofwel genoegen nemen met een voorschot van minder dan 50%), wordt aldus doorbroken. Het feit dat eiseres gedaagde in juridische zin mogelijk niet uitdrukkelijk in gebreke heeft gesteld en het feit dat eiseres haar vordering grotendeels grondt op een voorshands niet aannemelijk geoordeelde grondslag (te weten de stelling dat orkaanschade is gedekt voor de oude vleugel), zal het Gerecht ‘vertalen’ in de compensatie van de proceskosten.
3.4
Onweersproken is gesteld dat niet gedaagde maar de bank de begunstigde is op de polis. Dit betekent evenwel niet dat eiseres onvoldoende belang heeft bij een veroordeling in dit geding. Met haar financiers zal zij immers vervolgens kunnen onderhandelen over de aanwending van het geld voor de noodzakelijke reparaties. Het Gerecht zal de vordering derhalve toewijzen dat gedaagde de uitbetaling dient te doen volgens de toepasselijke begunstigdenclausule.

4.De beslissing

Het Gerecht:
Rechtdoende in kort geding:
Veroordeelt gedaagde tot betaling aan eiseres van een bedrag groot US$ 314.712,--;
Verstaat dat betaling dient plaats te vinden overeenkomstig de in de verzekeringsovereenkomst overeengekomen begunstigdenclausule;
Verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
Compenseert de proceskosten;
Wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.A.H. Lemaire, rechter, en op 1 februari 2019 uitgesproken ter openbare terechtzitting in aanwezigheid van de griffier.