3.4Het Gerecht overweegt als volgt
3.4.1Als eerste is de vraag aan de orde of eiseres in haar beroep kan worden ontvangen. Uit het dossier blijkt dat eiseres er voor heeft gekozen om geen bezwaar te maken tegen de primaire afwijzing van 20 juni 2017. Zij is pas ingestapt in deze procedure door het instellen van beroep tegen het besluit op bezwaar. In dat geval kan zij niet opkomen tegen het besluit op bezwaar dat is genomen op het bezwaarschrift van eiser. Het Gerecht overweegt voorts dat in een dergelijke situatie eiseres ook niet als derde belanghebbende tot het beroep kan worden toegelaten.
3.4.2Het Gerecht wijst in dit verband op de uitspraak, gepubliceerd op de websitewww.rechtspraak.nlonder nummer ECLI:NL:OGHNAA:2009:BM9980, waaruit volgt dat geen beroep kan worden ingesteld door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten dat hij geen bezwaar heeft gemaakt. Van feiten of omstandigheden die tot het oordeel zouden moeten leiden dat het eiseres redelijkerwijs niet kan worden verweten dat zij geen bezwaar heeft gemaakt, is het Gerecht niet gebleken. 3.4.3Volledigheidshalve overweegt het Gerecht dat in artikel 55 van de Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) is bepaald dat personen, bedoeld in artikel 7, eerste lid, bevoegd zijn een bezwaarschrift in te dienen bij het bestuursorgaan dat de beschikking heeft genomen, en het beroep bedoeld in artikel 7, eerste lid, pas in te stellen nadat het bestuursorgaan op het bezwaarschrift heeft beslist. Uit dit artikel volgt dat een belanghebbende kan kiezen om tegen een primair besluit ofwel direct beroep in te stellen, ofwel eerst een bezwaarschrift in te dienen en daarna tegen de beschikking op bezwaar beroep in te stellen. Het bezwaar of beroep moet worden ingesteld binnen zes weken. Het primaire besluit van 20 juni 2017, vermeldt deze rechtsmiddelenclausule.
3.4.4Het eerste rechtsmiddel dat eiseres heeft ingesteld is het beroep bij het Gerecht. Voor zover het beroepschrift van eiseres (mede) zou moeten worden opgevat als gericht tegen het primaire besluit, is het niet binnen zes weken ingediend en daarmee te laat.
3.4.5Het voorgaande leidt tot de conclusie dat eiseres niet ontvankelijk is in haar beroep.
3.4.6Anders dan verweerder heeft betoogd kan eiser wel in zijn beroep worden ontvangen. Hij heeft immers het beroepschrift ondertekend, waarmee aan dat ontvankelijkheidsvereiste is voldaan. Dat de gronden van het beroep nader zijn aangevuld in een niet door eiser ondertekend stuk, staat aan de ontvankelijkheid niet in de weg, gelet op de machtiging die hij heeft overgelegd waaruit blijkt dat hij de heer C.R.N. Bouwman heeft gemachtigd voor hem op te treden. Daaraan doet niet af dat deze machtiging pas ter zitting is overgelegd. De omstandigheid dat het gebouw van eiseres door orkaan Irma is verwoest, maakt niet dat het belang van eiser vervalt. Hij kan immers ook fysiek op een andere plek als tandarts aan de slag.
3.4.7Voor het onverbindend verklaringen van de LV beroepsbeoefenaren, zoals eiser heeft betoogd, bestaat geen grond. Voor het onverbindend verklaren van regelgeving kan aanleiding bestaan indien –kort gezegd- een regeling strijdig is met hogere regelgeving. Daarvan is hier geen sprake.
3.4.8Het Gerecht stelt vast dat verweerder, inderdaad zoals eisers hebben gesteld, aan eiser tegenwerpt dat hij niet BIG-geregistreerd is. In de context van de regelgeving, te weten de LV Tandheelkunst en de LV beroepsbeoefenaren, blijkt echter dat deze afwijzingsgrond van verweerder moet worden gelezen aldus dat uit de vaststelling dat eiser niet BIG-geregistreerd is, volgt dat hij niet aan de Nederlandse kwalificatie voldoet. Daarmee voldoet hij dus niet aan het in artikel 1 van de LV Tandheelkunst genoemde vereiste. Dat heeft eiser niet bestreden.
3.4.9Verweerder heeft er in het bestreden besluit nadrukkelijk voor gekozen om niet in te gaan op de gronden die eiser in bezwaar naar voren heeft gebracht, maar zich te beperken tot de constatering dat eiser een gevaar vormt voor de volksgezondheid op Sint Maarten omdat hij willen en wetens en bij herhaling als tandheelkundige heeft gewerkt, zonder dat hij over de vereiste ontheffing beschikt en zonder dat hij is beëdigd.
3.4.10Het Gerecht zal daarom als eerste de vraag beantwoorden of deze beperkte motivering het bestreden besluit kan dragen.
3.4.11Het Gerecht stelt allereerst vast dat verweerder op zorgvuldige wijze is omgegaan met de aanvraag van eiser. Verweerder heeft direct na de aanvraag het wettelijk voorgeschreven advies van de Raad voor de Volksgezondheid gevraagd. Dat advies is binnen een maand gegeven. Ook heeft verweerder advies van de Afdeling Volksgezondheid gevraagd en verkregen. Vervolgens heeft verweerder, ruim binnen de daarvoor door de wetgever gestelde termijn, een gemotiveerd primair besluit genomen.
3.4.12Het Gerecht stelt vast dat eiser nadrukkelijk het belang van de (kwaliteit van de) tandheelkundige zorg als grond voor het verkrijgen van de ontheffing naar voren heeft gebracht. Hij stelt daarbij, kort gezegd, dat het weigeren de ontheffing te verlenen, schade aan de tandheelkundige zorg in Sint Maarten toebrengt. De kwaliteit van de tandheelkundige zorg is echter ook voor verweerder het argument geweest om de ontheffing juist niet te verlenen en ook om twee maal een ‘stop order’ te bevelen.
3.4.13Naar het oordeel van het Gerecht heeft verweerder het gelijk aan zijn zijde. Voor het waarborgen van de kwaliteit van de tandheelkundige zorg in Sint Maarten, is het immers essentieel dat de medische beroepsbeoefenaren voldoende gekwalificeerd zijn. Het bewaken van de kwaliteit van medische beroepsbeoefenaren is niet alleen de zorg maar ook de wettelijke taak van verweerder, zoals tot uitdrukking komt in de bepalingen van de Landsverordening houdende regels inzake de Inspectie voor de Volksgezondheid. In die regels, alsmede in de regels over het mogen uitoefenen van een medisch beroep in Sint Maarten, is bovendien de afweging tussen de individuele en de algemene belangen gemaakt.
3.4.14Desondanks heeft eiser heeft er voor gekozen om de beslissing op zijn aanvraag om ontheffing niet af te wachten, maar al aan de slag te gaan. Een geldige reden heeft eiser hiervoor niet gegeven. Evenmin is gebleken dat eiser de beslissing op zijn aanvraag, en, zo nodig, de procedure over een afwijzing daarvan, niet heeft kunnen afwachten. In dit verband is van belang dat verweerder, zoals vermeld in rechtsoverweging 3.4.11 de aanvraag op zorgvuldige wijze en zonder vertraging in behandeling heeft genomen. Eiser heeft daarmee bij voorbaat zijn eigen oordeel gesteld boven dat van de Raad voor de Volksgezondheid. Het is de Raad voor de Volksgezondheid die uit hoofde van zijn wettelijke taak geacht wordt een overzicht te hebben van de behoeftes en belangen van de gezondheidszorg op Sint Maarten, waaronder de tandheelkundige zorg en van de vereisten die aan medische beroepsbeoefenaren worden gesteld. Het oordeel van de Raad voor de Volksgezondheid is daarom in beginsel van meer gewicht. Eisers blik op de zorg in Sint Maarten weegt daar niet tegen op. Eiser heeft dat miskend.
3.4.15Het Gerecht weegt voorts in voor eiser negatieve zin zwaar mee, dat zijn handelen niet per ongeluk geschiedde, of in een situatie waarin iemands leven werd bedreigd of anderszins in een situatie waarin niet van eiser kon worden gevergd te wachten. Integendeel: eiser is willens en wetens, terwijl zijn aanvraag om een ontheffing liep, gestart met het behandelen van patiënten en is daarmee, nadat hem was bevolen de werkzaamheden te staken, weer doorgegaan waarna een tweede bevel te stoppen noodzakelijk was. Eiser heeft daarmee de in het belang van de volksgezondheid gestelde regels aan zijn laars gelapt.
3.4.16Onder de hier geschetste omstandigheden kan van verweerder niet worden verlangd nog vertrouwen te hebben in de geschiktheid van eiser om mede verantwoordelijkheid te dragen voor de tandheelkundige zorg in Sint Maarten. Het bestreden besluit blijft daarom in stand. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
4.
De beslissing
Het Gerecht:
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.W.M. Giesen, rechter in het Gerecht in eerste aanleg te Sint Maarten, en uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier op 11 maart 2019.
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open binnen zes weken na de dag van kennisgeving van deze uitspraak. Zie hoofdstuk 5 van de Landsverordening Administratieve Rechtspraak.