ECLI:NL:OGEAM:2019:88

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
23 juli 2019
Publicatiedatum
30 augustus 2019
Zaaknummer
SXM201801586-LAR00165/2018
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van frequentievergoeding door Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

In de zaak tussen NETSTAR N.V. en de Minister van Toerisme, Economische Zaken, Verkeer en Telecommunicatie van Sint Maarten, heeft het Gerecht in eerste aanleg op 23 juli 2019 uitspraak gedaan. Eiseres, vertegenwoordigd door mr. P.P. Soons, heeft beroep ingesteld tegen de beschikkingen van verweerder van 15 november 2018, waarbij de bezwaren van eiseres tegen 35 beschikkingen ongegrond zijn verklaard. De procedure begon met een pro-forma beroepschrift op 21 december 2018, dat op 8 april 2019 werd aangevuld. Verweerder, vertegenwoordigd door mrs. R.F. Gibson jr., C.M.P. van Hees en H. Kockx, heeft op 4 juni 2019 een verweerschrift ingediend, gevolgd door aanvullende producties op 11 juni 2019 en nadere producties van eiseres op 24 juni 2019. De mondelinge behandeling vond plaats op 2 juli 2019.

Het Gerecht heeft vastgesteld dat de Ministeriële Beschikking van 26 mei 2002 aan NETSTAR N.V. een machtiging verleent voor het exploiteren van een radio-elektrische zend- en ontvanginrichting. De Minister heeft op basis van de Regeling Telecommunicatietarieven van 29 oktober 2013 vergoedingen aan eiseres in rekening gebracht, maar het Gerecht heeft eerder in een uitspraak van 4 april 2016 geoordeeld dat er geen rechtsgrond is voor deze vergoedingen. Het Gerecht heeft geconcludeerd dat de frequentievergoeding van NAf. 42.000,- per jaar geen wettelijke basis heeft en dat de bestreden beschikkingen op bezwaar vernietigd moeten worden. Het beroep is gegrond verklaard, en het Gerecht heeft bepaald dat het Land Sint Maarten de proceskosten van eiseres dient te vergoeden.

De uitspraak is gedaan door mr. J.M. Ghrib en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open binnen zes weken na kennisgeving.

Uitspraak

Uitspraakdatum: 23 juli 2019 Zaaknummer: SXM201801586-LAR00165/2018
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN
UITSPRAAK
In het geding van:
de naamloze vennootschap NETSTAR N.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Sint Maarten,
eiseres,
gemachtigde: mr. P.P. SOONS,
tegen
DE MINISTER VAN TOERISME, ECONOMISCHE ZAKEN, VERKEER EN TELECOMMUNICATIE VAN SINT MAARTEN
gezeteld te Sint Maarten,
verweerder,
gemachtigden: mrs. R.F. GIBSON jr., C.M.P. van Hees en H. Kockx.

1.Aanduiding bestreden beschikking

De beschikkingen van verweerder van 15 november 2018, met nummers 17098 A/18 en 17098 B/18, waarbij de bezwaren van eiseres tegen 35 beschikkingen ongegrond zijn verklaard.

2.Het verloop van de procedure

Met een op 21 december 2018 ter griffie van het Gerecht in eerste aanleg alhier ingediend pro-forma beroepschrift (met producties) heeft eiseres tegen voormelde beschikkingen beroep ingesteld als bedoeld in artikel 7 van de Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar). Binnen de daartoe gestelde termijn heeft eiseres dat pro-forma aangevuld, en wel op 8 april 2019. De niet onderbouwde stellingen van verweerder dat de gronden buiten de door het Gerecht geboden termijn zijn ingediend en dat eiseres niet-ontvankelijk moet worden verklaard kan dan ook niet worden gevolgd.
Op 4 juni 2019 heeft verweerder een verweerschrift (met producties) ingediend.
Verweerder heeft op 11 juni 2019 aanvullende producties in het geding gebracht.
Op 24 juni 2019 heeft eiseres nadere producties ingediend.
Mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden ter zitting van 2 juli 2019. Namens eiseres is de directeur de heer R. Fraenk verschenen, bijgestaan bij gemachtigde voornoemd. Verweerder is verschenen bij diens gemachtigden voornoemd. Partijen hebben op schrift gestelde pleitaantekeningen voorgedragen en overgelegd.
Uitspraak is bepaald op heden.

3.De beoordeling

3.1
De volgende feiten staan vast.
- Bij Ministeriele Beschikking van 26 mei 2002 heeft de toenmalige Minister van verkeer en vervoer aan NETstar N.V. een machtiging verleend als bedoeld in artikel 15, eerste lid, van de Landsverordening op de telecommunicatievoorzieningen, voor het aanleggen, aanwezig hebben en exploiteren van een radio-elektrische zend- en ontvanginrichting voor het verzorgen van vaste draadloze datadiensten op Sint Maarten, onder nadere, in die machtiging genoemde, voorwaarden (hierna: de machtiging). De machtiging had een geldigheidsduur van vijf jaar.
- Bij Landsbesluit Regeling Telecommunicatietarieven van 29 oktober 2013 (hierna: de Regeling) heeft verweerder de vergoedingen vastgesteld met terugwerkende kracht tot 1 januari 2013. Op basis van deze Regeling heeft verweerder facturen aan eiseres in rekening gebracht.
- Bij uitspraak van 4 april 2016 (zaaknummer Lar 109/2015, uitspraaknummer 26) heeft het Gerecht de Regeling deels onverbindend verklaard omdat er geen rechtsgrond is voor de op de Regeling gebaseerde facturen. Vervolgens zijn de primaire besluiten, zijnde facturen, vernietigd voor zover daarbij in rekening is gebracht de frequentievergoeding. Tegen deze uitspraak heeft verweerder op 16 mei 2016 hoger beroep ingesteld.
- Bij beschikking van 20 september 2016 heeft verweerder conform voornoemde uitspraak het bezwaar tegen de facturen gegrond verklaard, hangende de procedure in hoger beroep.
- Bij brief van 24 maart heeft verweerder het hoger beroep ingetrokken.
3.2
Eiseres heeft bezwaar ingediend tegen de door verweerder bij primaire besluiten opgelegde facturen:
a. de Invoices van januari 2016 tot en met mei 2016 ;
b. de Invoices van 6 juli 2016 tot en met 14 mei 2018
c. de Invoices over het jaar 2013.
- In de thans voorliggende beslissingen op bezwaar heeft verweerder de bezwaarschriften ongegrond verklaard waarbij verweerder heeft overwogen dat de Regeling weliswaar bij uitspraak van het Gerecht onverbindend is verklaard maar dat de jaarlijkse betaling van NAf. 42.000 per jaar gebaseerd op de machtiging uit 2002 die nog steeds van kracht is.
3.3
Zowel eiseres als verweerder hebben ter onderbouwing beroepsgronden ingediend respectievelijk verweer aangevoerd. Deze zullen voor zover van belang hieronder besproken worden.
3.4
Het Gerecht overweegt als volgt.
Artikel 31 lid 1 van de Landsverordening op de Telecommunicatievoorzieningen (hierna: LTV) luidt:
“1. Overeenkomstig bij of krachtens landsbesluit te stellen regels is een door de minister vast te stellen vergoeding verschuldigd voor:
a. een machtiging als bedoeld in de artikelen 15, eerste lid, 16, derde lid, onder a, 18, eerste en derde lid, en artikel 18c, alsmede een aanvullende machtiging als bedoeld in artikel 18b, welke vergoeding verschuldigd is voor de kosten van de bemoeiingen met betrekking tot het verlenen van de machtiging, het verkrijgen van de bevoegdheid tot bediening van radio-elektrische zendinrichtingen, als bedoeld in artikel 15, vijfde lid, onder b, en het toezicht op de naleving door de houder van de machtiging van de bij of krachtens deze landsverordening gegeven regels, voorschriften en beperkingen;
b. de kosten van bemoeiingen met betrekking tot:
1°. de keuring van radio-elektrische inrichtingen, bedoeld in artikel 15, vijfde lid, onderdeel e;
2°. de keuring van draadomroep- en kabelinrichtingen, bedoeld in artikel 18a, onderdeel d, onderscheidenlijk artikel 18c, zesde lid, alsmede van de daarmee verbonden kabelnetten;
3°. de toelating van randapparatuur alsmede de keuring van interne netten, bedoeld in artikel 22, tweede lid, onderdeel c; en
4°. het toezicht op de naleving van de met betrekking tot de onder 1°, 2° en 3° bedoelde keuringen en toelating;
c. de kosten van de behandeling van klachten over storing of belemmering als bedoeld in artikel 15, vijfde lid, onder d, 16, tweede lid, voor zover daarin artikel 15, vijfde lid, onder d, van overeenkomstige toepassing is verklaard, artikel 18, derde lid, onder g, en artikel 22, eerste lid;
d. een erkenning als bedoeld in artikel 22, tweede lid, onder a, welke vergoeding verschuldigd is voor de kosten van de bemoeiingen met betrekking tot het verlenen van de erkenning en het toezicht op de naleving door een erkende instantie van de bij of krachtens deze landsverordening met betrekking tot de erkenning gegeven regels, behoudens ingeval de erkenning niet op verzoek doch eigener beweging door de minister geschiedt en deze testinstelling niet in Sint Maarten is gevestigd;
e. de kosten van de bemoeiingen met betrekking tot het verlenen van een ontheffing als bedoeld in artikel 12, tweede lid, en het toezicht op de naleving van zodanige ontheffing.”.
Artikel 31 van de Ministeriele Beschikking van 26 mei 2002 van de Minister van Verkeer en Vervoer bepaalt dat:
1.
De machtigingshoudster is aan de rechtspersoon de Nederlandse Antillen verschuldigd:
a.
Een éénmalige vergoeding van NAf. 200,00 in verband met de verlening van de machtiging.
b.
Een jaarlijkse vergoeding van NAf. 42.000,- gebaseerd op een bandbreedte van 3.5 MHz, werkende in de 3.4 GHz band, in verband met het toezicht op de naleving van de wettelijke voorschriften en het gebruik van de toegewezen frequenties. Bij verhoging van de bandbreedte zal het voornoemd bedrag aangepast worden.
c.
Een maandelijkse vergoeding verschuldigd van NAf. 5,00 per gebruikerseenheid. Ten behoeve van het bepalen van de hoogte van deze vergoeding zal de machtiginghoudster een register bijhouden met naam, adres en MAC address van de gebruikers. Een afschrift van dit register dient op aanvraag te worden overlegd aan de Directeur.
2.
De vergoedingen worden bij vooruitbetaling voldaan op een bankrekening van het Bureau Telecommunicatie en Post. Voor de eerste maal zijn de vergoedingen verschuldigd bij afgifte van de machtiging en voorts aan het begin van elk volgend kalenderjaar.
3.
Indien de machtiginghoudster de in het eerste en tweede lid van dit artikel verschuldigde vergoedingen niet voldoet kan de Minister krachtens artikel 34 van de landsverordening bij dwangbevel de verschuldigde bedragen, verhoogd met de op de invordering vallende kosten, invorderen.
3.5
In de uitspraak van 4 april 2016 (zaaknummer Lar 109/2015, uitspraaknummer 26) heeft het Gerecht overwogen dat artikel 31 eerste lid van de LTV geen basis biedt voor het bij algemeen verbindend voorschrift tot stand brengen van regels met betrekking tot vergoedingen voor het gebruik van frequenties. Dit artikel biedt slechts basis om in de daarin expliciet omschreven gevallen een vergoeding te heffen voor gemaakte c.q. nog te maken kosten.
3.6
Het Gerecht stelt voorop dat zij van oordeel is dat de machtiging nog van kracht is. Dat verweerder nog steeds niet op het verzoek tot verlenging van de machtiging heeft beslist maakt dit niet anders. Daarbij acht het Gerecht van belang dat niet in geschil is dat eiseres de in de machtiging genoemde exploitatie van radio-elektrische zend- en ontvanginrichting van draadloze datadiensten sinds de in werkingtreding van de machtiging onafgebroken uitvoert.
3.7
In geschil is de vraag of verweerder op grond van artikel 31 van de machtiging een (frequentie)vergoeding van NAf. 42.000,- per jaar in rekening kan brengen.
3.8
Het Gerecht is van oordeel dat voor de frequentievergoeding zoals in de machtiging opgenomen geen wettelijk basis bestaat.
Het Gerecht overweegt hiertoe dat artikel 31 van de LTV geen wettelijke basis biedt oftewel onvoldoende grondslag voor het invorderen van een vergoeding voor het gebruik van een frequentie.
Met voornoemde uitspraak van het Gerecht van 4 april 2016 is immers in rechte komen vast te staan dat artikel 31 van de LTV geen ruimte biedt voor een zogenaamde frequentievergoeding. Artikel 31 eerste lid van de LTV biedt slechts basis om in de daarin expliciet omschreven gevallen een vergoeding te heffen, namelijk voor de verlening van machtigingen, voor het verkrijgen van de bevoegdheid tot bediening van radio-elektrische zendinrichtingen, voor keuringen en klachtbehandeling en voor erkenning en ontheffing. Het Gerecht heeft van belang geacht dat uit de wetshistorie niet blijkt dat de bedoeling van de wetgever is geweest om de mogelijkheid te creëren dat bij machtiginghouders ook een niet aan kosten te relateren frequentievergoeding in rekening kan worden gebracht.
Het Gerecht ziet in onderhavige zaak in hetgeen door verweerder naar voren is gebracht geen aanleiding om in deze zaak anders te oordelen.
Uit de tekst van artikel 31 van de machtiging blijkt dat de jaarlijkse vergoeding geheven wordt in verband met toezicht op het naleven van wettelijke voorschriften en de gebruikte frequentie. Nu een wettelijke grondslag ontbreekt voor het in rekening brengen van een vergoeding voor het gebruik van toegewezen frequentieruimte en verweerder op geen enkele wijze inzichtelijk heeft gemaakt hoe het bedrag van NAf. 42.000,- tot stand is gekomen (hoeveel frequentievergoeding en hoeveel vergoeding voor uitgevoerd toezicht) kan deze vergoeding in deze vorm niet door verweerder worden geheven. Dit geldt voor zowel de facturen die ter grondslag liggen aan de bestreden beschikkingen op bezwaar met nummer 17098 A/18 en 17098 B/18. Waarbij het Gerecht overweegt dat voor zover er invoices zijn die gebaseerd zijn op de Regeling, het beroep hieromtrent eveneens gegrond is omdat de Regeling onverbindend is verklaard voorzover deze ziet op het heffen van een vergoeding voor het gebruik van frequentie.
3.9
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het beroep gegrond zal worden verklaard. De nadere aangevoerde gronden hoeven verder geen bespreking.
3.1
Het Gerecht zal in de zaak zelf voorzien nu op het ingediende bezwaar van eiseres geen andere beslissing mogelijk is.
3.11
Er is aanleiding het land Sint Maarten te veroordelen om aan eiseres een bedrag te betalen van NAf. 1.400,-- te vergoeding van de proceskosten zijnde 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor de behandeling ter zitting, waarde per punt NAf. 700,- met wegingsfactor 1. Voorts zal het Gerecht bepalen dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht ter hoogte van NAf. 150,-- aan haar dient te betalen.

4.De beslissing

Het Gerecht:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de bestreden beschikkingen op bezwaar van 15 november 2018 met nummers 17098 A/18 en 17098B/18;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van voormelde bestreden beschikkingen op bezwaar van 15 november 2018 met nummers 17098 A/18 en 17098B/18;
  • vernietigt alle primaire besluiten zoals opgesomd in voornoemde beschikkingen op bezwaar;
  • bepaalt dat het Land Sint Maarten aan eiseres de proceskosten dient te vergoeden ten bedrage van NAf. 1.400,-- ;
  • bepaalt dat het Land Sint Maarten aan eiseres het griffierecht dient te vergoeden ten bedrage van NAf. 150,-- .
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Ghrib, rechter in het Gerecht in eerste aanleg te Sint Maarten, en uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier op 23 juli 2019.
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open binnen zes weken na de dag van kennisgeving van deze uitspraak. Zie hoofdstuk 5 van de Landsverordening Administratieve Rechtspraak.