ECLI:NL:OGEAM:2020:12

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
19 februari 2020
Publicatiedatum
27 februari 2020
Zaaknummer
SXM202000193- KG 2020/25 (verkort vonnis)
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot verbieding openbare veiling en opheffen van executoriale beslagen op onroerende zaken

In deze zaak, die op 19 februari 2020 werd behandeld, hebben eisers een kort geding aangespannen tegen gedaagden met als doel de openbare veiling van onroerende zaken te verbieden en de executoriale beslagen op deze zaken op te heffen. De eisers, vertegenwoordigd door mr. B.B. Brooks, hebben gesteld dat gedaagde sub 2 misbruik maakt van zijn bevoegdheid door beslag te leggen op de onroerende zaken, wat hen belemmert in hun pogingen om een lening van een bank te verkrijgen. De gedaagden, vertegenwoordigd door mr. R. Zwanikken, mr. P.P. Soons en mr. H. Seferina, hebben de vordering betwist. Het Gerecht heeft vastgesteld dat de kort geding rechter bevoegd is om van het executiegeschil kennis te nemen. De rechter heeft geoordeeld dat de vordering van de eisers niet kan slagen, omdat de gedaagden niet verantwoordelijk zijn voor de situatie waarin de eisers zich bevinden. De rechter heeft de vordering in zijn geheel afgewezen en de eisers veroordeeld in de proceskosten. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN

Zaaknummer: SXM202000193/ KG 2020/25
Verkort vonnis in spoed kort geding van 19 februari 2020 [1]
inzake
1.(eiser sub 1),
2. (eiser sub 2) [2] ,
wonende in Sint Maarten,
-eisers-,
gemachtigde: mr. B.B. Brooks,
tegen
1.(gedaagde sub 1) [3] ,
gevestigd in Sint Maarten,
-gedaagde sub 1-,
gemachtigden: mr. R. Zwanikken en mr. P.P. Soons,

2 (gedaagde sub 2),

domicilie kiezende in Sint Maarten,
-gedaagde sub 2-,
gemachtigde: mr. H. Seferina.
Eisers zullen hierna gezamenlijk ook “(…)” (mannelijk en enkelvoud) worden genoemd, gedaagde sub 1 “(…)” en gedaagde sub 2 “(…)”.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Op 14 februari 2020 heeft de gemachtigde van (eiser) het kort geding verzoekschrift ter griffie van het Gerecht ingediend. Op 18 februari 2020 heeft mr. P.P. Soons tijdig een conclusie van antwoord met producties ter griffie doen bezorgen. Bij brief van 18 februari 2020 heeft de gemachtigde van (eiser) aanvullende producties in het geding gebracht. De gemachtigden van partijen hebben tijdens de mondelinge behandeling op 18 februari 2020 aan de hand van pleitaantekeningen de zaak bepleit. Deze pleitaantekeningen hebben zij overgelegd.
1.2.
Vonnis is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
De rechtsvoorganger van de (gedaagde sub 1) heeft in 2013 een lening van US $ 600.000,00 aan (eiser) verstrekt. Tot zekerheid voor de terugbetaling van deze lening zijn aan de Bank hypotheekrechten op onroerende zaken verstrekt en wel op het perceel met meetbriefnummer SXM PB 111/1968 toebehorende aan (eiser sub 1) en op het perceel met meetbriefnummer SXM PB 53/1991 toebehorende aan (eiser sub 2).
2.2.
Ondanks de op 27 maart 2015 met de (gedaagde sub 1) gesloten ‘forbearance agreement’ is (eiser) nadien (wederom) jegens (gedaagde sub 1) in verzuim geraakt. (gedaagde sub 1) heeft bij brief van 23 september 2015 het aan (gedaagde sub 1) verschuldigde van US $ 560.651,28, exclusief rente, opeisbaar gemaakt.
2.3.
Bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis van 16 april 2019 heeft het Gerecht op vordering van (gedaagde sub 2) c.q. (eiser sub 1) hoofdelijk veroordeeld om het bedrag van US $ 1.200.000,00 te vermeerderen met rente en kosten aan (gedaagde sub 2) te betalen.
2.4.
In verband met het voortdurende verzuim van (eiser sub 1) heeft (gedaagde sub 1) op 27 mei 2019 de lening opgezegd en (eiser sub 1) gesommeerd de opeisbare som uit hoofde van de lening aan (gedaagde sub 1) terug te betalen.
2.5.
Bij brief van 15 oktober 2019 heeft (naam Bank) aan (eiser sub 1) een lening (een zogenoemde ‘Term Loan’ van US $ 590.000,00) in het vooruitzicht gesteld. Als voorwaarde (‘conditions precedent’) voor de ter beschikkingstelling van de geldlening -en tot zekerheid voor de nakoming van deze lening- dient (eiser) hypotheekrechten op de onder sub 2.1. vermelde onroerende zaken ten gunste van de (naam Bank) te (doen) vestigen.
2.6.
Op 21 november 2019 is in opdracht van (gedaagde sub 2) executoriaal beslag gelegd op de voormelde onroerende zaken.
2.7.
Bij exploiten van 5 december 2019 heeft (gedaagde sub 1) aangezegd dat zij de executie van de voormelde onroerende zaken uit hoofde van haar hypotheekrecht van (gedaagde sub 2) overneemt.
2.8.
Bij brief van 19 december 2019 bericht de gemachtigde van (gedaagde sub 1), mr. P.P. Soons, aan (eiser) dat de vordering van (gedaagde sub 1) per 4 december 2019 op (eiser) US $ 604.394,03, exclusief rente en kosten, bedraagt.
2.9.
In de brief van 22 januari 2020 bericht (gedaagde sub 2) aan (eiser) het volgende:
‘(…)
As you are aware, formal recovery actions by the undersigned have been taken and are still ongoing. Despite of these actions, to date payment in full or a realistic proposal has not been received.
Please note that as the appointed Administrator for the bank and in view of my duty of care towards the creditors of the Bank are facing very substantial losses, in the absence of payment in full of the amounts indebted or a realistic settlement, I will be left with no other alternative but to proceed with recovery through all possible means of recovery in Sint Maarten.
(…)
which makes it necessary for me to file a request with the Court in Sint Maarten requesting the Court to declare the members of the (eiser) bankrupt.
(…)
Needless to state that I prefer not heading in that direction, if there are realistic alternatives which will lead to payment. For that reason, as a matter of urgency you are requested to pay the amounts indebted or alternatively forward me a new and better settlement proposal within 14 days from the date of this letter, which proposal will need to lead to payment of an amount to be agreed upon by the end of February 2020.
(…)’
2.10.
Aangezegde datum en tijdstip van de executie, de openbare verkoop van de hiervoor vermelde onroerende zaken krachtens het hypotheekrecht van (gedaagde sub 1), is: 19 februari 2020 om 10:00 uur des voormiddags (hierna ook: ‘de Veiling’).

3.Het geschil

3.1. (
eiser) vordert -zakelijk weergegeven- dat het Gerecht bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis (i) (gedaagde sub 1) en (gedaagde sub 2) verbiedt ‘
de tegen 19 februari 2020 aangezegde openbare veiling van de navolgende onroerende zaken:
- het perceel grond met een grootte van 274m2, kadastraal bekend alsSXM PB 053/1991toebehorende aan eisers sub 2;
- het perceel grond met een grootte van 1207m2 kadastraal bekend alsSXM PB 251/1968 [4] toebehorende aan eiser sub 1;
(ii) ‘
gedaagde te bevelen om de veiling te staken en gestaakt te houden, dan wel te schorsen en geschorst te houden op straffe van verbeurte van een dwangsom van US $ 5,000.00 per dag of gedeelte daarvan dat gedaagden zich niet aan de ten deze gegeven bevel houdt;’
(iii) de executoriale beslagen op de onroerende zaken opheft; en
(iv) (gedaagde sub 1) en (gedaagde sub 2) veroordeelt in de kosten van het geding.
3.2.
Aan de vordering legt (eiser) de stellingen ten grondslag dat (gedaagde sub 2) misbruik van bevoegdheid maakt door executoriaal beslag te doen leggen op de onroerende zaken. Deze beslagen beletten dat (naam Bank) de lening kan overnemen. Deze beslagen zijn slechts als pressiemiddel gebruikt en benadelen louter (eiser). De marktwaarde van de onroerend goederen is US $ 885.000,00 terwijl de totale reserveprijs US $ 675.000,00 is. De uitstaande schuld aan (gedaagde sub 1) per 4 december 2019 bedraagt -blijkens een brief van 19 december 2019 van de gemachtigde van (gedaagde sub 1)- US $ 604.394,03. De gehele opbrengst uit de executoriale verkoop van de onroerende goederen zal dan ook aan (gedaagde sub 1) worden uitgekeerd. Er zal geen surplus voor (gedaagde sub 2) beschikbaar komen. Aldus maakt (gedaagde sub 2) misbruik van zijn bevoegdheid. (eiser) c.s. stelt verder dat (gedaagde sub 1) haar zorgplicht schendt. (gedaagde sub 1) moet vermijdbaar nadeel van de zijde van (eiser) voorkomen. De Veiling is vermijdbaar. Desondanks heeft (gedaagde sub 1) de executie van de onroerende goederen van (gedaagde sub 2) overgenomen. Verder frustreert (gedaagde sub 1) met de Veiling de vergevorderde onderhandelingen tussen de betrokken partijen en de overname van de door (gedaagde sub 1) aan (eiser) verstrekte geldlening door (naam bank). In dit verband wijst (eiser) op productie 3 van het verzoekschrift: de brief van 15 oktober 2019 van (naam bank). De ‘Term Loan’ zal niet kunnen worden ‘geconsummeerd’ zolang geen hypotheekrechten aan (naam bank) kunnen worden verleend. De in opdracht van (gedaagde sub 2) gelegde beslagen verhinderen dat dus. Teneinde een regeling te kunnen treffen, dient aan (eiser) meer tijd te worden gegund. De Veiling zal dan ook moeten worden verboden.
3.3. (
gedaagde sub 1) en (gedaagde sub 2) betwisten de vordering gemotiveerd. De stellingen van partijen zal het Gerecht voor zover van belang hierna bespreken.

4.De beoordeling

4.1.
Het Gerecht stelt voorop dat de kort geding rechter op grond van artikel 438 Rv bevoegd is om van het executiegeschil kennis te nemen.
onderdeel sub b (ii) van de vordering
4.2. (
eiser) vordert de staking en schorsing van de Veiling.
4.3.
De Veiling vangt eerst aan op 19 februari 2020 om 10:00 uur zodat dit onderdeel van de vordering geen doel kan treffen.
onderdeel sub a (i) van de vordering
4.4.
Met dit onderdeel vordert (eiser) een verbod van de Veiling.
4.5.
Voor zover dit onderdeel zich richt tegen (gedaagde sub 2) kan dit onderdeel geen doel treffen omdat (gedaagde sub 2) de onroerende goederen niet zal veilen. Bij exploiten van 5 december 2019 heeft d(gedaagde sub 1) namelijk de executie van de onroerende goederen van (gedaagde sub 2). overgenomen. [5]
4.6.
Blijft over de beoordeling van het tegen (gedaagde sub 1) gevorderde verbod. Vaststaat dat (eiser) vanaf 2015 jegens (gedaagde sub 1) in verzuim is met de terugbetaling van de lening. (gedaagde sub 1) heeft (eiser) verscheidene malen in de gelegenheid gesteld om executie van de onroerende zaken te voorkomen niet alleen door zijn betalingen aan (gedaagde sub 1) te hervatten maar ook om herfinanciering te vinden. Door buiten (gedaagde sub 1) om liggende omstandigheden lukt het (eiser) niet om de betalingen aan (gedaagde sub 1) te hervatten dan wel de lening te herfinancieren. Ook aan het executoriale beslag op de onroerende goederen in opdracht van (gedaagde sub 2) -waardoor de herfinanciering van US $ 590.000,00 door (naam bank) is mislukt – heeft (gedaagde sub 1) part noch deel.
4.7. (
eiser) stelt nog dat de Veiling de onderhandelingen met (gedaagde sub 2) frustreert. Uit de brief van 22 januari 2020 van (gedaagde sub 2) en uit hetgeen ter zitting namens (gedaagde sub 2) is aangevoerd, zijn de onderhandelingen met (eiser) inmiddels gestaakt. (eiser) heeft geen voorstel geformuleerd dat voor (gedaagde sub 2) aanvaardbaar is: te vaag en geen zekerheden aangeboden voor de nakoming van de voorstellen van (eiser)., hoewel deze wel aangeboden hadden kunnen worden in verband met diverse huurinkomsten van (eiser). Voorshands is het Gerecht van oordeel dat (gedaagde sub 2) op deze gronden de onderhandelingen mocht staken.
4.8.
Onderhandelingen met (gedaagde sub 2) kunnen dan ook niet meebrengen dat de Veiling dient te worden verboden. Uit de zorgplicht van (gedaagde sub 1), jegens (eiser) in acht te nemen, kan deze verplichting evenmin worden afgeleid. Alleen wanneer (gedaagde sub 1) jegens (eiser) misbruik van haar bevoegdheid zou maken, kan het Gerecht (gedaagde sub 1) het bevel geven. Hiervan is het Gerecht evenwel niets gebleken.
4.9.
Ook dit onderdeel van de vordering zal het Gerecht afwijzen.
onderdeel sub c (iii) van de vordering
4.10.
Met dit onderdeel beoogt (eiser) de opheffing van de beslagen op de onroerende goederen.
4.11.
Zou het Gerecht voorshands oordelen dat (gedaagde sub 2) misbruik van bevoegdheid maakt, kan het Gerecht de beslagen opheffen.
4.12.
De stelling dat (gedaagde sub 2) geen belang heeft bij handhaving van de beslagen, passeert het Gerecht. (eiser) stelt namelijk dat uit de Veiling geen opbrengst aan (gedaagde sub 2) zal toekomen en dat (gedaagde sub 2) door de beslagen te handhaven alleen ‘pressie’ op (eiser) uitoefent.
4.13. (
gedaagde sub 2) bestrijdt deze stelling en voert aan dat reeds via de notaris biedingen van gegadigden zijn binnengekomen die de zogenoemde ‘reserved prices’ overtreffen. Daar komt nog bij dat de kosten bij de kopers in rekening zullen worden gebracht. De verwachting bestaat dan ook dat wel degelijk uit de Veiling een surplus aan (gedaagde sub 2) zal kunnen worden uitgekeerd.
4.14.
Het Gerecht is van oordeel dat een beslaglegger pressie mag uitoefenen om zijn vordering te kunnen innen. Van onrechtmatige pressie is het Gerecht niet gebleken. Verder heeft (eiser) niet aannemelijk kunnen maken dat thans vaststaat dat (gedaagde sub 2) geen enkele uitkering zal ontvangen. Naar het oordeel van het Gerecht is dan ook niet aannemelijk gemaakt dat (gedaagde sub 2) geen enkel belang heeft bij handhaving van zijn beslag. Dat heeft (gedaagde sub 2) -gelet op het voorgaande- namelijk wel. Zou het beslag worden opgeheven, verliest (gedaagde sub 2) immers al zijn aanspraken uit hoofde van de Veiling en dus ook zijn aanspraak op het eventuele surplus.
4.15.
Hieraan voegt het Gerecht nog toe dat (gedaagde sub 2) de onderhandelingen met (eiser) reeds heeft gestaakt en dat (gedaagde sub 2) hiertoe mocht overgaan.
4.16.
Ook dit onderdeel van de vordering zal het Gerecht dan ook afwijzen.
4.17.
De vordering zal in zijn geheel worden afgewezen.
4.18.
Als de in het ongelijk gestelde partij zal (eiser) in de proceskosten worden veroordeeld die aan de zijde van (gedaagde sub 1) en (gedaagde sub 2) kunnen worden begroot op:
salaris van de gemachtigde NAf 1.500,00 (elk)
4.19.
Het vonnis zal voor zover het betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.

5.De beslissing

Het Gerecht
rechtdoende in kort geding:
5.1.
wijst af de vorderingen;
5.2.
veroordeelt (eiser) hoofdelijk -des dat de een betaalt de anderen in zoverre zullen zijn bevrijd- in de kosten van het geding die tot op heden aan de zijde van de (gedaagde sub 1) (St. Maarten) N.V. en (gedaagde sub 2) kunnen worden begroot op NAf 1.500,00 elk, te vermeerderen met na-kosten van NAf 250,00, zonder betekening, en NAf 400,00, na betekening van dit vonnis, en te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 14 dagen na heden indien en voor zover deze proceskosten en na-kosten alsdan niet aan (gedaagde sub 1) (St. Maarten) N.V. en/of (gedaagde sub2) zijn betaald;
5.3.
verklaart het vonnis voor wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.T.M. Luijks, rechter, en op 19 februari 2020 uitgesproken ter openbare terechtzitting in aanwezigheid van de griffier.

Voetnoten

1.Een in verband met het spoedeisende karakter van het geschil buiten het reguliere rooster om geappointeerd kort geding. Het uitgewerkte kort geding vonnis d.w.z. het kort geding vonnis met de rechtsoverwegingen onder “4. De beoordeling” zal uiterlijk op 26 februari 2020 aan de gemachtigden van partijen ter beschikking worden gesteld.
2.Onder sub 3 van de pleitaantekeningen zijn de namen van deze erfgenamen genoemd.
3.In het inleidende verzoekschrift is gedaagde sub 1 ‘(…).’ genoemd. Partijen zijn het er over eens dat dit een kennelijke verschrijving is.
4.Voor dit perceel dient het perceel met meetbriefnummer ‘SXM PB 111/1968’ te worden gelezen zo voert de gemachtigde van (eiser) desgevraagd aan.
5.Vergelijk artikel 509 Rv.